ECLI:NL:RBMNE:2014:3073

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2014
Publicatiedatum
22 juli 2014
Zaaknummer
UTR 13-5990
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een opgelegde maatregel bijstandsverlening wegens onvoldoende maatwerk en communicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. drs. M.R.A. Rutten, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden, vertegenwoordigd door J.H. de Vos. Eiser had een maatregel van € 300,- opgelegd gekregen over de maand augustus 2013, omdat hij volgens verweerder zijn inschakeling in arbeid zou belemmeren. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat verweerder geen maatwerk had geleverd en hem onvoldoende had geïnformeerd over het traject bij A&E, waar hij in was geplaatst.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder tekort is geschoten in de communicatie met eiser en dat er verwachtingen zijn gewekt die niet zijn waargemaakt. Eiser had in zijn e-mail van 12 juli 2013 aangegeven bereid te zijn om over een re-integratietraject te praten, wat aantoont dat hij openstond voor samenwerking. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende grond was voor de conclusie dat eiser niet of niet voldoende gebruik had gemaakt van de aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit van 18 juli 2013 herroepen. Verweerder is verplicht gesteld om het ingehouden bedrag van € 300,- op de bijstandsuitkering van eiser over de maand augustus 2013 alsnog uit te betalen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 944,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en kan binnen zes weken na verzending in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/5990

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. drs. M.R.A. Rutten),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden, verweerder
(gemachtigde: J.H. de Vos).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een maatregel opgelegd van € 300,- over de maand augustus 2013 omdat eiser zijn inschakeling in arbeid belemmert.
Bij besluit van 15 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder aanvulling van de motivering, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft in 1987 de studie Sociale wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam afgerond. Vanaf 1998 tot 2011 is eiser als zelfstandig communicatieadviseur werkzaam geweest bij verschillende organisaties. Vanwege onvoldoende inkomsten heeft eiser over de periode van 21 maart 2012 tot 20 september 2012 van de Sociale Dienst Veluwerand een uitkering ontvangen op grond van het Besluit bijstand zelfstandigen (Bbz). Na een verhuizing naar de gemeente Leusden is aan eiser in de periode 20 september 2012 tot 20 maart 2013 een uitkering op grond van het Bbz verstrekt. Omdat de maximale periode voor Bbz was verstreken heeft eiser op 2 mei 2013 een aanvraag gedaan om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). Aan eiser is bij besluit van 28 mei 2013 bijstand toegekend met ingang van 20 maart 2013. In dit besluit is eiser gewezen op de op hem ingevolgd artikel 9, eerste lid, van de Wwb rustende verplichtingen.
2.
Het bestreden besluit gaat over de in bezwaar gehandhaafde maatregel van € 300,-. Verweerder heeft in het bestreden besluit de motivering aangepast in die zin dat aan de maatregel ten grondslag wordt gelegd dat eiser niet of niet voldoende gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, te weten het traject bij (A&E)² Samensterk (hierna: A&E). Ter zitting bij de rechtbank heeft verweerder in aanvulling hierop toegelicht dat eiser wordt verweten dat hij niet op het gesprek met A&E op 17 juli 2013 is verschenen. Aan de maatregel is dus niet ten grondslag gelegd dat eiser de ‘Regels voor het project “Direct naar Werk bij A&E” (hierna: de Regels) niet heeft ondertekend. Verweerder heeft ter zitting bij de rechtbank zijn tijdens de hoorzitting ingenomen standpunt hierover bevestigd, inhoudende dat het niet ondertekenen van deze Regels geen gedraging is die de arbeidsinschakeling belemmert.
3.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder geen maatwerk heeft geleverd door hem te plaatsen in het niet-willers traject bij A&E. Dit traject is geen passende voorziening voor eiser en verweerder heeft ook nagelaten om kenbaar te maken waaruit het traject bestaat, waarom dit traject voor eiser is aangewezen en welk tijdspad wordt gevolgd. Gelet hierop kan eiser in redelijkheid niet worden verweten dat hij niet naar het gesprek op 17 juli 2013 is gekomen zodat de grondslag voor de maatregel komt te vervallen.
4.
Niet in geschil is dat het traject bij A&E op zichzelf een voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wwb. Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt evenwel dat verweerder maatwerk dient te leveren bij het aanbieden van een traject en dat het aanbod om het traject te volgen het resultaat dient te zijn van een zorgvuldige, op de persoon van eiser toegesneden afweging. Bovendien ligt het op de weg van verweerder om aan eiser kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet zou bestaan, waarom deze voorziening - gelet op zijn individuele feiten en omstandigheden - was aangewezen en welk tijdpad zou worden gevolgd. De rechtbank wijst op de uitspraak van de CRvB van 26 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331).
5.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder ten aanzien van eiser maatwerk heeft geleverd en dat de plaatsing van eiser in het traject bij A&E het resultaat is geweest van een zorgvuldige, op de persoon van eiser toegesneden afweging, welk maatwerk in principe al voorafgaand aan de start van het traject moet worden geleverd.
Voor zover al blijkt van enige afweging, leidt de rechtbank uit een e-mailbericht van 21 juni 2013 af dat de plaatsing van eiser in het traject bij A&E voornamelijk lijkt te zijn ingegeven door de wens van eisers klantmanager [A] ([A]) om een betere controle te hebben op eisers acties en de acties die hij juist niet doet. Ook tijdens de hoorzitting op 18 september 2013 heeft verweerder toegelicht dat is besloten om eiser aan te melden bij A&E om hem in een zo streng mogelijk regime te zetten. De plaatsing in het traject bij A&E lijkt dus voornamelijk te zijn gebaseerd op de ervaring met en het gedrag van eiser tijdens het eerder door hem gevolgde traject bij Workfast. De rechtbank is van oordeel dat de ervaringen met eiser tijdens dit traject, wat daar verder ook van zij, op zichzelf niet redengevend kunnen zijn om eiser in het strenge (niet-willers) traject bij A&E te plaatsen. Uit de ‘Maatregel rapportage Wwb’ van 11 juli 2013 (hierna: de rapportage) blijkt immers dat [A] zelf tot de conclusie is gekomen dat het traject bij Workfast mogelijk niet passend was voor eiser en dat is besloten om af te zien van het opleggen van een maatregel tijdens dit traject. De rechtbank acht in dit verband nog van belang dat het in eisers voordeel pleit dat naar aanleiding van vragen en opmerkingen van zijn kant, de werkwijze bij Workfast is aangepast in die zin dat nu, anders dan voorheen, wordt gewerkt met twee vaste trajectbegeleiders.
6.
Verder lijkt, hoewel dit nergens expliciet in de stukken staat, plaatsing in het traject bij A&E te zijn ingegeven door het feit dat eiser niet bereid zou zijn te solliciteren op alle algemeen geaccepteerde arbeid. Verweerder heeft immers tijdens de hoorzitting toegelicht dat de kern van het strenge traject bij A&E is dat eiser wordt geacht te solliciteren op alle soorten van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij hij wordt ondersteund door A&E. Ter zitting bij de rechtbank heeft verweerder nog verklaard dat eiser in het traject bij A&E is geplaatst omdat hij zich niet breed genoeg opstelde bij het solliciteren.
De rechtbank is van oordeel dat niet uit de stukken kan worden afgeleid dat plaatsing van eiser bij het niet-willers traject bij A&E nodig was omdat eiser niet bereid was om, naast het zoeken naar een baan binnen zijn eigen vakgebied, ook op algemeen geaccepteerde arbeid te solliciteren. Uit het stuk ‘Intake-, voortgang‑en eindrapportage WorkFast’ (hierna: eindrapportage) van 16 juli 2013 en de afsprakenkaarten die tijdens het traject zijn ingevuld en ondertekend, blijkt dat eiser zich tijdens dit traject actief heeft ingezet en veel verschillende sollicitatieactiviteiten heeft verricht. Uit de eindrapportage kan naar het oordeel van rechtbank niet worden afgeleid dat eiser in onvoldoende mate heeft voldaan aan het vereiste dat hij vijf (brede) sollicitaties per dag moest verrichten. Uit het door eiser gegeven overzicht van zijn sollicitatieactiviteiten vanaf april 2013 blijkt eveneens dat eiser, naast (open) sollicitaties binnen zijn vakgebied, heeft gesolliciteerd op functies op Hbo-, Mbo- en Lbo‑niveau (150 sollicitaties). Uit het door eiser opgestelde stuk ‘Pleidooi voor een re-integratietraject op maat aan de hand van een Stappenplan’ kan, anders dan verweerder stelt, evenmin worden afgeleid dat eiser niet bereid is geweest op alle soorten van algemeen geaccepteerde arbeid te solliciteren.
7.
In aanvulling op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder eveneens tekort is geschoten in de wijze waarop eiser is geïnformeerd over het traject bij A&E.
De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage blijkt dat [A] eiser mondeling heeft meegedeeld dat hij hem gaat aanmelden bij [B] ([B]), trajectbegeleider van de afdeling Arbeidsintegratie en dat eiser van haar een uitnodiging zal krijgen. Verder heeft [A] eiser mondeling meegedeeld dat hij [B] gaat voorstellen om een trajectplan op te stellen om onduidelijkheden te voorkomen. Eiser heeft vervolgens een uitnodiging ontvangen, ondertekend door [B], voor een gesprek op 3 juli 2013 met een trajectbegeleider van de afdeling Arbeidsintegratie en de heer [C] ([C]) en de heer [D] ([D]) van A&E. Verweerder heeft dus voorafgaand aan de start van het traject geen duidelijkheid verschaft over de achterliggende reden van het beëindigen van het eerdere traject bij Workfast. Verder blijkt niet dat verweerder voor de start van het traject aan eiser kenbaar heeft gemaakt waarom het traject bij A&E voor hem wel passend en aangewezen zou zijn, waaruit dit traject concreet zou bestaan en welk tijdspad zou worden gevolgd. Hoewel uit het in de rapportage van 11 juli 2013 opgenomen verslag van het gesprek op 3 juli 2013 blijkt dat aan eiser de werkwijze van A&E is uitgelegd, blijkt niet dat eiser bij die gelegenheid is geïnformeerd over de achterliggende reden van de plaatsing in dit traject en waarom dit traject juist voor hem passend is. De rechtbank merkt hierbij nog op dat uit het verslag van het gesprek op 3 juli 2013 valt af te leiden dat de wijze waarop met eiser het gesprek is aangegaan eufemistisch uitgedrukt niet constructief en weinig professioneel te noemen is. De rechtbank acht het verder onzorgvuldig dat bij dit gesprek anders dan was toegezegd [B] noch een andere trajectbegeleider aanwezig was. Uit voormelde mondelinge toezegging van [A] heeft eiser immers kunnen en ook mogen afleiden dat hij met [B] een gesprek zou krijgen waarin onder meer het eventueel – op te stellen trajectplan aan de orde zou komen. De rechtbank stelt vast dat deze toezegging niet is nagekomen.
Eiser laat vervolgens bij e-mailbericht van 3 juli 2013 aan [A] weten dat het gesprek op 3 juli 2013 niet goed is verlopen omdat hij de aanpak van A&E niet begrijpt en dat hij had begrepen dat hij in direct contact zou komen met een re-integratieambtenaar van de gemeente en dat gewerkt zou gaan worden met een stappenplan.
In reactie op de door eiser in zijn e-mailbericht naar het oordeel van de rechtbank terecht opgeworpen vragen, deelt [A] eiser mee dat hij een driegesprek krijgt (zie het e‑mailbericht van 4 juli 2013 van [A] aan [B]). Eiser wordt vervolgens bij brief van 4 juli 2013 uitgenodigd voor een driegesprek op 10 juli 2013 met [A] en [B], welk gesprek is bedoeld om de voortgang van zijn traject te bespreken.
Uit de rapportage blijkt dat eiser op 10 juli 2013 geen driegesprek heeft met [A] en [B] over de voortgang van zijn traject maar dat [C] van A&E het gesprek met hem voert, waarbij [A] en [B] aanwezig zijn als toehoorder. Door deze gang van zaken is bij eiser wederom een verwachting gewekt die niet is waargemaakt, wat bij eiser begrijpelijkerwijs de nodige verwarring en weerstand heeft opgeroepen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat eiser tijdens dit gesprek meermaals aangeeft dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij een driegesprek zou hebben met [A] en [B] en dat hij vraagt of zijn e-mail van 4 juli 2013 (op 4 juli 2013 stuurt eiser aan [A] en [B] per mail het door hem opgestelde stuk: ‘Pleidooi voor een re-integratietraject op maat aan de hand van een Stappenplan’) is gelezen en dat hij over dit e-mailbericht iets wil zeggen. Uit het verslag van dit gesprek leidt de rechtbank af dat [C] op een defensieve manier de regie probeert te houden op het gesprek, dat hij eiser bij herhaling duidelijk maakt dat niet eiser, maar hij de regie heeft (
‘U heeft ook geen regie over het traject. Het is namelijk mijn traject en daar moet u aan meewerken’). Zijn boodschap, die hij meermaals op een dwingende manier herhaalt, is dat er verder niet met eiser zal worden gepraat ook niet over zijn e-mail van 4 juli 2013 voordat hij de Regels van A&E heeft ondertekend. [C] stelt tijdens dit gesprek dat het maatregelwaardig gedrag is als eiser de Regels van A&E niet ondertekent, terwijl verweerder, zoals hiervoor onder 2. is vastgesteld, (terecht) heeft bevestigd dat dit standpunt niet juist is.
Hoewel uit de gespreksverslagen van de gesprekken op 3 en 10 juli 2013 kan worden afgeleid dat eiser tijdens die gesprekken meermaals vanuit weerstand reageert had het op de weg van de medewerkers van de gemeente gelegen en in het verlengde daarvan de medewerkers van A&E, om hiermee vanuit een professionele houding en met enige distantie om te gaan en daarbij hun eigen rol in de communicatie niet uit het oog te verliezen. De rechtbank is van oordeel dat hiervan gelet op de inhoud van de verslagen van de gesprekken op 3 en 10 juli 2013 onvoldoende sprake was.
Tot slot wijst de rechtbank er nog op dat het evenzeer van onzorgvuldigheid getuigt dat, nadat het gesprek op 10 juli 2013 in een negatieve sfeer was beëindigd, eiser diezelfde dag een standaard uitnodigingsbrief krijgt voor een gesprek op 17 juli 2013 zonder dat op enigerlei wijze wordt gerefereerd aan het gesprek op 10 juli 2013.
8.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet aan eiser kan worden verweten dat hij niet is gekomen op de afspraak op 17 juli 2013. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser in zijn e-mailbericht van 12 juli 2013 bovendien schrijft dat hij nog steeds gaarne bereid is om over een re-integratietraject te praten, waarmee eiser de communicatie en de weg naar verdere re-integratie openhoudt.
9.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende grond is voor de conclusie dat eiser niet of niet voldoende gebruik heeft gemaakt van de door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling. De beroepsgrond slaagt.
10.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu geen grondslag voor de opgelegde maatregel bestond, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit van 18 juli 2013 wordt herroepen. Verweerder zal alsnog het bedrag van € 300,-, dat is ingehouden op de bijstandsuitkering van eiser over de maand augustus 2013 betaalbaar moeten stellen.
11.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 18 juli 2013 en bepaalt dat het bedrag van € 300,-, dat is ingehouden op de bijstandsuitkering over de maand augustus 2013 alsnog betaalbaar wordt gesteld;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van het geding tot een bedrag van € 944,- te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.