In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2014 uitspraak gedaan in de zaken UTR 12/3347 en UTR 12/3412, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht het verzoek om de 2e Achterstraat aan het openbaar verkeer te onttrekken had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet berustte op een deugdelijke motivering en een evenwichtige belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de bewoners van de 2e Achterstraat onvoldoende waren meegewogen en dat er verdeeldheid bestond onder de bewoners over de wens om de straat te onttrekken. De rechtbank stelde vast dat verweerder had nagelaten om nader feitenonderzoek te doen naar de bestaande overlast in de straat en dat het beleid van de gemeente om geen openbare ruimte af te sluiten niet was meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuwe belangenafweging te maken, waarbij de belangen van de eisers en de omwonenden in acht moeten worden genomen. Na de tussenuitspraken heeft verweerder een enquête gehouden onder de bewoners, maar de rechtbank oordeelde dat de resultaten daarvan niet voldoende duidelijkheid gaven over de noodzaak van de onttrekking. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de zorgvuldigheidseisen van de Awb en geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand konden blijven. De rechtbank heeft het administratief beroep ongegrond verklaard en bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser sub 2 moet vergoeden.