ECLI:NL:RBMNE:2014:3123

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juli 2014
Publicatiedatum
23 juli 2014
Zaaknummer
UTR 12-3347 en UTR 12-3412
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T. Pavićević
  • M.C. Verra
  • G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraken inzake onttrekking van de 2e Achterstraat aan het openbaar verkeer in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 juli 2014 uitspraak gedaan in de zaken UTR 12/3347 en UTR 12/3412, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht het verzoek om de 2e Achterstraat aan het openbaar verkeer te onttrekken had afgewezen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet berustte op een deugdelijke motivering en een evenwichtige belangenafweging. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de bewoners van de 2e Achterstraat onvoldoende waren meegewogen en dat er verdeeldheid bestond onder de bewoners over de wens om de straat te onttrekken. De rechtbank stelde vast dat verweerder had nagelaten om nader feitenonderzoek te doen naar de bestaande overlast in de straat en dat het beleid van de gemeente om geen openbare ruimte af te sluiten niet was meegewogen in de beslissing. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om een nieuwe belangenafweging te maken, waarbij de belangen van de eisers en de omwonenden in acht moeten worden genomen. Na de tussenuitspraken heeft verweerder een enquête gehouden onder de bewoners, maar de rechtbank oordeelde dat de resultaten daarvan niet voldoende duidelijkheid gaven over de noodzaak van de onttrekking. Uiteindelijk heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de zorgvuldigheidseisen van de Awb en geoordeeld dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand konden blijven. De rechtbank heeft het administratief beroep ongegrond verklaard en bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser sub 2 moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaknummers: UTR 12/3347 en UTR 12/3412

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2014 in de zaken tussen

[A] en [B], te Utrecht, eisers sub 1,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente te Utrecht,

(gemachtigde: mr. N. Verkerk), eiser sub 2,
en
het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Yahia)
en
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen,
[C], te Utrecht, mede namens een aantal bewoners.

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2011 heeft eiser het verzoek van [C]om de 2e Achterstraat te Utrecht aan het openbaar verkeer te onttrekken, afgewezen.
Bij besluit van 28 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen ingestelde administratieve beroep van [C]ongegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en beslist dat de 2e Achterstraat aan het openbaar verkeer wordt onttrokken.
Eisers sub 1 en eiser sub 2 hebben afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep van eisers sub 1 is geregistreerd onder zaak nummer UTR 12/3347 en van eiser
sub 2 onder zaaknummer UTR 12/3412.
De beroepen zijn gevoegd behandeld op de zitting van 16 april 2013. De rechtbank heeft de
zaken gesplitst, de behandeling gesloten en op 19 juli 2013 tussenuitspraken gedaan.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van die uitspraak het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de aanwijzingen in die tussenuitspraken, en zij heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij tussenuitspraak van 30 augustus 2013 heeft de rechtbank de termijn waarbinnen verweerder de geconstateerde gebreken kan herstellen verlengd tot 1 november 2013.
Verweerder heeft bij brief van 30 oktober 2013 een reactie op de tussenuitspraken toegezonden.
Eisers sub 1, eiser sub 2 en [C]hebben hierop schriftelijk een zienswijze gegeven.
De rechtbank heeft de zaken weer gevoegd en op grond van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. Zij heeft het onderzoek gesloten en bepaalt dat heden uitspraak wordt gedaan.

Overwegingen

1.
Op deze zaak is gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht nog het recht van toepassing zoals dat gold tot en met
31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekendgemaakt voor 1 januari 2013.
2.
De rechtbank heeft in de beide tussenuitspraken geconcludeerd dat het bestreden besluit om de 2e Achterstraat te Utrecht aan het openbaar verkeer te onttrekken niet berust op een deugdelijke motivering en een evenwichtige belangenafweging. De rechtbank heeft geoordeeld dat voor verweerders standpunt dat de 2e Achterstraat geen openbare functie meer heeft onvoldoende feitelijke grondslag bestaat, omdat de belangen van de bewoners van de 2e Achterstraat nummer 2 niet zijn meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de meningen onder de bewoners en omwonenden over een onttrekking van de 2e Achterstraat verdeeld zijn en geoordeeld dat geen evenwichtige afweging heeft plaatsgevonden van alle betrokken particuliere belangen van de bewoners en omwonenden. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat verweerder heeft nagelaten om nader feitenonderzoek te doen naar de bestaande overlast in en rondom de 2e Achterstraat alvorens te beslissen tot onttrekking. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder bij zijn beslissing om te onttrekken niet kenbaar heeft meegewogen dat de gemeente Utrecht al jarenlang het beleid voert om geen openbare ruimte af te sluiten. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om in het licht van artikel 9 van de Wegenwet een nieuwe belangenafweging te maken tussen de belangen van eisers sub 1 en eiser sub 2 bij instandhouding van de bestaande rechtstoestand en de belangen van [C]en andere omwonenden bij de onttrekking van de 2e Achterstraat aan het openbaar verkeer.
3.
Verweerder heeft in zijn reactie op de tussenuitspraken de resultaten toegezonden van een enquête die zij in augustus/september 2013 heeft gehouden onder de bewoners en omwonenden van de 2e Achterstraat te Utrecht. Verweerder heeft vastgesteld dat van de 59 ontvangen reacties, er 45 vóór en 14 tegen een onttrekking van de 2e Achterstaat hebben gestemd. Uit de reacties op de enquête is verweerder gebleken dat het beeld dat sommige bewoners hebben geschetst onjuist, onvolledig en niet representatief is voor de buurt als geheel. Verweerder heeft met de enquête dan ook niet de benodigde eenduidigheid en duidelijkheid verkregen over de behoefte en de noodzaak om de 2e Achterstraat aan het openbaar verkeer te onttrekken. Verweerder voelt zich door de bewoners op het verkeerde been gezet en is van oordeel dat het standpunt in het bestreden besluit dat het belang van de omwonenden bij de onttrekking aan het openbaar verkeer zwaarder moet wegen niet langer stand kan houden. Daarnaast heeft verweerder op het verzoek aan de gemeente Utrecht om actuele cijfers te verstrekken over de overlast, de effectiviteit van de genomen maatregelen ter beperking daarvan en het gevoerde beleid over het afsluiten van openbare ruimte in de binnenstad, geen reactie ontvangen. Volgens verweerder heeft het gebrek aan openheid en communicatie aan de zijde van de gemeente geleid tot een onjuiste besluitvorming en is de gemeente daarvoor medeverantwoordelijk. Verweerder heeft de rechtbank verzocht om het beroep gegrond te verklaren en de bestreden uitspraak te vernietigen.
4.
Eisers sub 1 hebben in het gewijzigde standpunt van verweerder aanleiding gezien om het beroep in te trekken en verzocht verweerder te veroordelen in de proceskosten.
5.
Eiser sub 2 heeft het beroep niet ingetrokken en de rechtbank verzocht om op grond van het gewijzigde standpunt van verweerder het beroep gegrond te verklaren.
6.
[C]heeft, kort samengevat, aangevoerd dat het gewijzigde standpunt van verweerder berust op een onjuist feitenonderzoek, dat een onttrekking van de 2e Achterstraat nog steeds gewenst is en dat het bestreden besluit om die reden gehandhaafd moet blijven.

Ten aanzien van het beroep UTR 12/3347:

7.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van eisers sub 1 en dat zij het beroep daarom hebben ingetrokken.
8.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb beperkt het beroep zich tot de vraag of er aanleiding is een proceskostenveroordeling uit te spreken. De rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding, nu gesteld noch gebleken is dat eisers sub 1 in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs kosten hebben gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
9.
Voor vergoeding van het griffierecht van € 310,- kunnen eisers sub 1 zich op grond van artikel 8:41, vierde lid, van de Awb rechtstreeks tot verweerder wenden. Nu deze verplichting rechtstreeks uit de wet voortvloeit, neemt de rechtbank wat dat betreft geen bepaling op in het dictum van deze uitspraak.

Ten aanzien van het beroep UTR 12/3412

10.
Eiser sub 2 heeft het beroep gehandhaafd en geconcludeerd dat het bestreden besluit gelet op het gewijzigde standpunt van verweerder voor vernietiging in aanmerking komt.
11.
De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraken zijn standpunt in het bestreden besluit om de 2e Achterstraat te Utrecht te onttrekken aan het openbaar verkeer niet langer handhaaft. De rechtbank oordeelt daarom dat het beroep gegrond is. In dit oordeel ligt besloten dat verweerder de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken onvoldoende heeft hersteld. Gelet op die gebreken vernietigt de rechtbank het bestreden besluit wegens strijd met het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding en een deugdelijke motivering, zoals bepaald in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
12.
Gelet op wat [C]in zijn zienswijze heeft aangevoerd, beoordeelt de rechtbank hierna of er aanleiding bestaat om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten.
13.
[C]heeft in zijn zienswijze aangevoerd dat verweerder uit de ontvangen reacties op de enquête onjuiste conclusies heeft getrokken. Volgens [C]zijn onder de 14 tegenstemmers twee bewoners niet woonachtig aan de 2e Achterstraat, drie dubbeltellingen en hebben drie bewoners tegengestemd omdat voor hen niet duidelijk is wat de gevolgen zijn, zodat er feitelijk maar zes tegenstemmers kunnen worden geteld. Het standpunt van verweerder dat de reacties op de enquête hebben uitgewezen dat het door sommige bewoners geschetste beeld onjuist, onvolledig en niet representatief is voor de buurt als geheel en de conclusie dat verweerder door de bewoners op het verkeerde been is gezet, onderschrift [C]dan ook niet. [C]heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet heeft gereageerd op het feit dat de gemeente Utrecht al jarenlang het beleid voert om geen openbare ruimte af te sluiten door het plaatsen van een hek, maar bewoners zoveel mogelijk openbaar groen in zelfbeheer geeft. [C]heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de gemeente hekken heeft geplaatst, recentelijk nog op de Wijde Begijnstraat. [C]is van mening dat voldoende is aangetoond dat onttrekking gewenst is.
14.
Deze uitspraak bouwt voort op de (inhoudelijke) tussenuitspraken van 19 juli 2013. De rechtbank neemt over en blijft bij wat zij in die uitspraken heeft overwogen en beslist.
Het staat de rechtbank niet vrij staat om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven eindbeslissingen in een tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke omstandigheden. Van dergelijke omstandigheden is in dit geval geen sprake. Voor zover [C]in zijn zienswijze na de tussenuitspraak de juistheid van de daarin gegeven eindbeslissing heeft bestreden, gaat de rechtbank daaraan dan ook voorbij.
15.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraken vastgesteld dat onder de bewoners en omwonenden verdeeldheid bestaat over de wens en de noodzaak om de 2e Achterstraat te onttrekken aan het openbaar verkeer. De rechtbank is van oordeel dat die verdeeldheid onder de bewoners wordt bevestigd door de resultaten van de enquête die verweerder in reactie op de tussenuitspraken aan de rechtbank heeft toegezonden. Uit die enquête blijkt dat van de 59 ontvangen reacties er 45 personen voor en 14 tegen een onttrekking van de 2e Achterstraat hebben gestemd. Gelet op de reacties van de bewoners op de enquête en de daaruit gebleken stemverhouding, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat er onder de bewoners verdeeldheid bestaat over de wens om de 2e Achterstraat te onttrekken aan het openbaar verkeer. Verweerder heeft het aantal voorstemmers vanwege dubbeltellingen en ongeldige stemmen genuanceerd en het aantal unieke reacties (persoon-adres) voorzichtig geschat op 20. Daarbij heeft verweerder er rekening mee gehouden dat verscheidene bewoners alleen
‘s-nachts een onttrekking van de 2e Achterstraat willen. Over de 14 ontvangen tegenstemmers heeft verweerder toegelicht dat geen sprake is van ‘dubbel-stemmers’, dat er maar één reactie per adres is ontvangen en dat een enkeling alleen een onttrekking wil in de nachtelijk uren. Verweerder heeft onderkend dat voor sommige tegenstemers de gevolgen van een onttrekking niet duidelijk zijn en dat zij niet verantwoordelijk willen worden gehouden voor het onderhoud aan de steeg. Uit de stelling van [C]dat er feitelijk maar zes tegenstemmers zijn, leidt de rechtbank daarom niet af dat verweerders standpunt dat de enquête hem niet de benodigde eenduidigheid en duidelijkheid heeft verschaft over de behoefte en de noodzaak om de 2e Achterstraat aan het openbaar verkeer te onttrekken, onjuist is.
16.
Nu verweerder niet de door hem gewenste informatie van de gemeente Utrecht heeft verkregen over de bestaande overlast, de genomen maatregelen ter bestrijding daarvan en het gevoerde beleid voor het afsluiten van openbare ruimte in de binnenstad, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat hij geen weloverwogen besluit kan nemen om de 2e Achterstraat te onttrekken aan het openbaar verkeer. Het motiveringsgebrek kan hierdoor immers niet of onvoldoende worden hersteld. Van het bestreden besluit kan daarom evenmin gezegd worden dat het berust op een evenwichtige afweging van alle betrokken particuliere belangen van de bewoners en omwonenden.
17.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat geen aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank ziet voorts aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en het bij verweerder ingestelde administratief beroep ongegrond te verklaren.
18.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat gesteld noch gebleken is dat eiser sub 2 in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
19.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser sub 2 het griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
Ten aanzien van het beroep UTR 12/3347:
- wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Ten aanzien van het beroep UTR 12/3412:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bij verweerder ingestelde administratief beroep ongegrond;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • gelast dat verweerder aan eiser sub 2 het door hem betaalde griffierecht van € 310,- voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, voorzitter, en mr. M.C. Verra en mr. G.C. van Gelein Vitringa-Boudewijnse, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze einduitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.