Bovendien kan en mag, wanneer op grond van artikel 9, lid 6, eerste volzin wordt aangenomen dat de bevoegdheid aan NS Reizigers is gegeven om de verrichting van extra werkzaamheden door inlevering van WTV-dagen aan “(groepen van) werknemer(s)” te vragen, de cao tekst ook zo worden gelezen dat niet alleen één, al dan impliciet. verzoek aan hele groepen van werknemers kan worden gedaan, maar dat ook het richten van een verzoek aan de werknemers op een bedrijfsonderdeel of aan werknemers in bepaalde functies, in plaats van aan individuele werknemers, tot de mogelijkheden behoort.
De stelling van FNV Bondgenoten dat NS Reizigers op grond van de cao aan alle medewerkers in de productie-eenheid moet toestaan om, bij gebleken ondercapaciteit, WTV-dagen te verkopen, wordt derhalve verworpen.
5.6.
FNV Bondgenoten heeft aangevoerd dat NS Reizigers in strijd handelt met goed-werkgeverschap. De wijze evenwel waarop NS gerechtigd is uitvoering te geven aan situaties van ondercapaciteit geeft blijk van een grote mate van aan haar ter beoordeling gelaten situaties. Voorwaarde is wel dat overleg wordt gevoerd, maar voldoende is komen vast te staan dat het overleg ook daadwerkelijk jaarlijks is gevoerd. Doordat in de reeks van jaren de ondercapaciteit niet tot discussie behoefde te leiden, is kennelijk een impliciet collectief verzoek gedurende een reeks van jaren gedaan waardoor het lijkt alsof geen overleg heeft plaatsgevonden. Naar het oordeel van de kantonrechter wijst evenwel ook het verslag van dinsdag 7 september 2010, dat als productie 7 bij de dagvaarding is overgelegd, erop dat voorstellen zijn gedaan, ook al zijn deze gelijk aan die van het vorig jaar. Ook constateert de kantonrechter dat er wel enig overleg heeft plaatsgevonden en dat in zoverre dus meer overleg heeft plaatsgevonden dan geen overleg. Zo heeft de heer [A]op 7 september 2010 aan de orde gesteld waarom de service medewerkers niet de mogelijkheid krijgen om WTV te verkopen. En ook is door [B] toen aan de orde gesteld waarom bij NS Reizigers de overige medewerkers niet de mogelijkheid krijgen om WTV te verkopen hetgeen geleid heeft tot een discussie met mevrouw[C] waaruit blijkt dat er bij hen geen ondercapaciteit is en ook is de niet betaling van toeslag bij Hispeed aan de orde geweest. Al met al kan daarom niet worden gezegd dat het jaarlijks overleg nutteloos is geweest. Hieruit blijkt dat het overleg wel (enige) inhoud heeft gehad.
5.7.
Verder is voldoende aangevoerd dat er per jaar gewijzigde conjuncturele omstandigheden kunnen zijn die NS Reizigers doen besluiten niet voor alle medewerkers de mogelijkheid open te stellen van de verkoop van WTV-dagen. Derhalve is NS Reizigers niet verplicht alle verzoeken van werknemers om 25% toeslag te krijgen te honoreren, nu immers het verzoek, zowel in zeer algemene zin, voor alle werknemers, als in bijzondere zin, wanneer de aanwezigheid van ondercapaciteit tot die diversificatie moet leiden, van haar dient uit te gaan. Ook is onvoldoende komen vast te staan dat NS Reizigers in het nabije verleden zodanig vaak wel verzoeken van werknemers heeft gehonoreerd met een toeslag van 25% dat daardoor een onveranderlijke staande praktijk is ontstaan dan wel een situatie op grond waarvan werknemers redelijkerwijs onder de gegeven omstandigheden mochten aannemen dat NSR altijd bij elk verzoek aan elke werknemer 25% betaalt. In zoverre wordt goed-werkgeverschap in casu ook vertaald in de invulling van het woord redelijkerwijs in (de zin van) artikel 3:35 BW en in de zin van de zogenoemde Haviltex-formule, waarvan de kantonrechter hierboven al heeft vastgesteld dat FNV Bondgenoten (en de leden waarvoor zij optreedt) redelijkerwijs onder gegeven omstandigheden niet de bestendiging van de gedurende jaren toegepaste praktijk mocht(en) verwachten.
Derhalve dient ook de stelling van FNV Bondgenoten te worden verworpen dat NS Reizigers na 1 januari 2013 verplicht is op grond van de cao, als zij het keuzeplan openstelt, alle werknemers die belangstelling tonen om WTV-dagen te verkopen, aan te merken als werknemer aan wie een verzoek op grond van artikel 9 lid 6 van bijlage 3 bij de cao wordt gedaan.
5.8.
Gelet op deze uitkomst behoeft de vordering tot betaling van vergoeding voor schade op grond van art. 15 en 16 Wet op de CAO niet te worden behandeld.
5.9.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat de vordering van FNV Bondgenoten in al haar onderdelen moet worden afgewezen en dat FNV Bondgenoten in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld.