ECLI:NL:RBMNE:2014:34

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2014
Publicatiedatum
7 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_2801
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres, die lijdt aan psychische en fysieke klachten. Eiseres, geboren op 19 januari 1977, was werkzaam als administratief medewerkster en heeft zich op 26 mei 2010 ziek gemeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldige beoordeling heeft uitgevoerd, waarbij zowel psychische als lichamelijke klachten zijn meegenomen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts voldoende gegevens heeft verzameld en dat de beperkingen van eiseres correct zijn vertaald naar de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 april 2013.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op medische gronden moet plaatsvinden en dat de subjectieve ervaring van eiseres niet voldoende is om arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat, maar de rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende inzicht heeft gegeven in de afwegingen die zijn gemaakt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen medische onderbouwing is voor de stelling dat eiseres volledig arbeidsongeschikt zou zijn.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering te weigeren, standhoudt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, aangezien geen van de beroepsgronden van eiseres slaagde. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/2801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. M.E.C.P. Erven),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij per 13 september 2012 geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Bij besluit van 19 april 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2013. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft de behandeling ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een reactie te geven op de door eiseres in beroep overgelegde medische stukken. Van deze gelegenheid heeft verweerder bij brief van 28 augustus 2013 gebruik gemaakt. Eiseres heeft hierop bij brief van 23 september 2013 gereageerd en een brief van de psycholoog van 19 september 2013 overgelegd. Vervolgens heeft verweerder een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 oktober 2013 ingebracht. Na daartoe verkregen toestemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek op 29 oktober 2013 gesloten.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Eiseres, geboren op 19 januari 1977, was laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster bij [X] B.V. voor 24 uur per week. Op 26 mei 2010 heeft eiseres zich ziek gemeld voor haar werkzaamheden vanwege fysieke en later ook psychische klachten. Per einde wachttijd heeft zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Deze aanvraag heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
2.
Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat uit verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek is gebleken dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3.
De rechtbank stelt naar aanleiding van het beroepschrift en het verhandelde ter zitting vast dat het beroep alleen is gericht tegen het bestreden besluit over de WIA-uitkering, en niet tegen het op dezelfde datum genomen besluit over de terugvordering van een voorschotuitkering. Het beroepschrift bevat alleen medische gronden en gemachtigde van eiseres heeft ter zitting toegelicht dat de weigering van de WIA-uitkering het onderwerp van geschil vormt, zodat de rechtbank hier ook van uitgaat.
4.
In artikel 4 van de Wet WIA is bepaald dat hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
In artikel 5 van de Wet WIA is bepaald dat hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gedeeltelijk arbeidsgeschikt is.
5.
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek waarvan de strekking en vereisten zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb).
6.
Eiseres voert in beroep allereerst aan dat het bestreden besluit op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen lichamelijk onderzoek heeft verricht en evenmin stukken van behandelaars heeft opgevraagd.
7.
De rechtbank stelt vast dat eiseres zowel door de primaire verzekeringsarts als door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het spreekuur is gezien, dat blijkt uit de rapportages van 11 oktober 2012 en 9 april 2013. Uit die rapportages blijkt ook dat zowel de primaire verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep naast onderzoek van de psyche ook lichamelijk onderzoek bij eiseres hebben verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts bij haar beoordeling betrokken de aanwezige dossiergegevens en een door eiseres overgelegde brief van huisarts [K] van 6 maart 2013 met daarbij een journaal over de periode van september 2012 tot maart 2013. De verzekeringsarts schrijft in haar rapportage op dat eiseres onder behandeling is bij een psycholoog. Zij schrijft in deze rapportage vervolgens dat zij gelet op het eigen onderzoek en de door eiseres ingebrachte informatie voldoende gegevens voorhanden heeft om tot een weloverwogen heroverweging te komen en dat daarom geen aanvullende informatie wordt ingewonnen bij de curatieve sector. In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep over onvoldoende gegevens beschikte om tot een zorgvuldig oordeel te komen. Nu uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat eiseres wel lichamelijk is onderzocht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarnaast kennis heeft genomen van het medisch dossier, de door eiseres overgelegde informatie van de huisarts en bovendien heeft gemotiveerd waarom zij geen aanleiding ziet informatie bij de behandelend sector op te vragen, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundig onderzoek op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
8.
Eiseres voert vervolgens aan dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat omdat zij vanwege haar psychische klachten niet in staat is om te werken. Zij lijdt aan een depressie en zij heeft paniekaanvallen. Daarnaast heeft eiseres ook fysieke klachten, namelijk nek- en schouderpijn alsmede verlammings- en uitvalverschijnselen van de rechterarm. Om haar betoog te ondersteunen heeft eiseres medische informatie van de huisarts van 16 mei en 2 augustus 2013 en van de psycholoog van 2 mei 2013 en 19 september 2013 overgelegd. Volgens deze stukken lijdt eiseres aan een ernstige postnatale depressie en heeft zij een gegeneraliseerde angststoornis.
9.
Voor zover eiseres in beroep betoogt dat zij helemaal niet belastbaar is voor arbeid vanwege haar klachten, overweegt de rechtbank het volgende.
In de systematiek van de Wet WIA houdt dit betoog in dat eiseres stelt niet te beschikken over duurzaam benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Sb. Ingevolge dit artikellid zijn benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig, indien de betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, de betrokkene bedlegerig is, de betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is, of de betrokkene in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
Uit de gedingstukken en hetgeen eiseres overigens in beroep heeft aangevoerd, kan niet worden geconcludeerd dat er op de datum in geding, 13 september 2012, sprake is van een van deze situaties. Volgens het dagverhaal van eiseres, zoals dat is opgenomen in de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 11 oktober 2012, woont eiseres samen met haar man en dochter en is zij overdag in staat om licht huishoudelijk werk te doen. Zij doet ook kleine boodschappen en probeert haar dochter ’s avonds zelf naar bed te brengen. Dit beeld wordt bevestigd door de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 april 2013, waaruit volgt dat eiseres zichzelf kan verzorgen, contact heeft met haar zus en af en toe met haar dochter de stad ingaat.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden aangenomen dat eiseres op de datum in geding over benutbare mogelijkheden beschikte, zodat terecht een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
10. Voor zover eiseres in beroep betoogt dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep gegeven beoordeling onjuist is in die zin dat haar beperkingen zoals weergegeven in de FML zijn onderschat, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290) komt aan rapportages opgesteld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een bijzondere waarde toe, mits deze rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Ook mogen deze rapportages niet tegenstrijdig of onsamenhangend zijn en moeten ze tot een dwingende conclusie leiden. Als aan deze voorwaarden is voldaan, brengt dat mee dat verweerder zijn besluiten over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Dit betekent niet dat deze rapportages en het daarop gebaseerde besluit in beroep of in hoger beroep onaantastbaar zijn. Het is echter, gelet op artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wel aan eiseres om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapportages van verweerder niet voldoen aan de hiervoor genoemde vereisten of dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat de in de rapportages gegeven beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapportage van een arts noodzakelijk.
11.
De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage van 9 april 2013 schrijft dat bij lichamelijk onderzoek blijkt dat de schouders, ellebogen, polsen en handen een normale beweeglijkheid laten zien. Wat betreft de psychische situatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportage onder meer vermeld dat eiseres geen gespannen indruk maakt, dat de aandacht en concentratie goed zijn tijdens het onderzoek, het geheugen ongestoord is maar dat er wel een invoelbare lijdensdruk is op momenten. Er bestaan geen aanwijzingen voor het bestaan van ernstige persoonlijkheidspathologie, maar eiseres toont wel afhankelijke en vermijdende trekken. Zij is perfectionistisch en heeft moeite met het stellen van grenzen. Bij de beoordeling heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep rekening gehouden met de informatie in het dossier en het huisartsenjournaal dat ziet op de periode van september 2012 tot maart 2013. De verzekeringsarts bezwaar en beroep constateert dat bij eiseres sprake is van stemmingsproblematiek van matige ernst, met daarbij angstproblematiek (paniekaanvallen zonder agorafobie). Er bestaat geen aanleiding om een urenbeperking aan te nemen, omdat de aandoeningen van eiseres niet leiden tot een energetische beperking. Aan de door eiseres geclaimde nek-, schouder- en armklachten ligt geen medisch objectiveerbare oorzaak ten grondslag. Toch zijn er beperkingen opgenomen voor nek- en armbelastende werkzaamheden, alsmede op het gebied van fysieke omgevingseisen, in verband met de astma en allergieën van eiseres. Op basis van voorgaande overwegingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschrijft zij de door de primaire verzekeringsarts vastgelegde beperkingen grotendeels. De beperking op afleiding door activiteiten door anderen is komen te vervallen in de nieuwe FML van 9 april 2013, maar er zijn extra beperkingen opgenomen ten aanzien van werk in een voorspelbare werksituatie en werk zonder een intensieve samenwerking. Eiseres is ook uitgezonderd van het verrichten van nachtwerk.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 27 augustus 2013 een reactie heeft gegeven op de door eiseres ingebrachte medische informatie van huisarts [K] van 16 mei en 2 augustus 2013 en van GZ-psycholoog [A], werkzaam bij Indigo, van 2 mei 2013. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten deze stukken geen nieuwe gezichtspunten ten aanzien van de psychische klachten van eiseres op de datum in geding. Met de somberheids- en angstklachten is voldoende rekening gehouden in de huidige FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat tijdens het onderzoek in bezwaar uitvoerig is ingegaan op de psychische problematiek, waaruit is gebleken dat de mate waarin eiseres functioneert niet zodanig is dat van een ernstige depressie kan worden gesproken. Dit beeld komt ook niet naar voren uit de informatie van de huisarts en de psycholoog. Eiseres lijdt eerder aan een ‘piekerstoornis’ dan aan een ernstige angststoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt hierbij op dat de behandeling die eiseres ondergaat niet dermate intensief is dat van een ernstige depressieve of angststoornis kan worden gesproken ten tijde van de datum in geding. De recente verwijzing naar Altrecht vond ruim na deze datum plaats en wordt daarom buiten beschouwing gelaten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gelet op haar rapportage van 1 oktober 2013 in de recent door eiseres overgelegde brief van psycholoog [A] van 19 september 2013 geen aanleiding gezien haar standpunt over de belastbaarheid te wijzigen.
12.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat bij eiseres sprake is van psychische problematiek. De vraag die partijen verdeeld houdt is op welke wijze deze klachten moeten worden vertaald naar beperkingen in de FML. Deze beoordeling is volgens eerdergenoemde rechtspraak uitdrukkelijk voorbehouden aan de verzekeringsarts (bezwaar en beroep). Daarnaast is van belang dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB alleen sprake is van arbeidsongeschiktheid indien en voor zover een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten, resulterend in een relevant inkomensverlies. De wijze waarop de betrokkene zelf zijn of haar gezondheid(klachten) ervaart kan daarom geen toereikende grondslag vormen om arbeidsongeschiktheid aan te nemen.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd twijfel te zaaien aan de wijze waarop haar psychische klachten zijn vertaald naar beperkingen in de meest recente FML van 9 april 2013. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat forse beperkingen zijn aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, zodat in zoverre rekening is gehouden met de stemmingsproblematiek van eiseres. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportages voldoende inzichtelijk gemaakt waarom er bij eiseres geen ernstige stemmingsstoornis wordt aangenomen. Hiervoor acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep redengevend dat eiseres tijdens de onderzoeken een bedrukte stemming liet zien, waarbij het affect moduleerde en de psychomotoriek niet geremd was, wat past bij een matig ernstig depressief beeld. Het activiteitenpatroon van eiseres ligt daarmee in lijn, net als de weinig intensieve behandeling die eiseres ten tijde van de datum in geding en daarna onderging. In de brieven van de psycholoog van eiseres vindt de rechtbank hiertegenover onvoldoende medische onderbouwing van de gestelde ernstige stoornis. De rechtbank onderschrijft voorts de constatering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de brief van de psycholoog van 19 september 2013 geen nieuwe informatie meebrengt over de gezondheidssituatie van eiseres op de datum in geding 13 september 2012. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de beperkingen van eiseres zijn onderschat.
13.
Uitgaande van de juistheid van de aangenomen beperkingen bij eiseres ten aanzien van het verrichten van arbeid en gelet op de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat eiseres de haar voorgehouden werkzaamheden niet zou kunnen verrichten. Nu er geen ontoelaatbare overschrijdingen van de vastgestelde belastbaarheid van eiseres in de geduide functies voorkomen en eiseres voor het overige niets tegen de geduide functies heeft aangevoerd, heeft verweerder deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. Ook deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
14.
Geen van eiseres’ beroepsgronden slaagt. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 januari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.