Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 januari 2014 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
Eiseres, geboren op 19 januari 1977, was laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster bij [X] B.V. voor 24 uur per week. Op 26 mei 2010 heeft eiseres zich ziek gemeld voor haar werkzaamheden vanwege fysieke en later ook psychische klachten. Per einde wachttijd heeft zij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Deze aanvraag heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluitvorming.
In de systematiek van de Wet WIA houdt dit betoog in dat eiseres stelt niet te beschikken over duurzaam benutbare mogelijkheden als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, van het Sb. Ingevolge dit artikellid zijn benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig, indien de betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, de betrokkene bedlegerig is, de betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is, of de betrokkene in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
Uit de gedingstukken en hetgeen eiseres overigens in beroep heeft aangevoerd, kan niet worden geconcludeerd dat er op de datum in geding, 13 september 2012, sprake is van een van deze situaties. Volgens het dagverhaal van eiseres, zoals dat is opgenomen in de rapportage van de primaire verzekeringsarts van 11 oktober 2012, woont eiseres samen met haar man en dochter en is zij overdag in staat om licht huishoudelijk werk te doen. Zij doet ook kleine boodschappen en probeert haar dochter ’s avonds zelf naar bed te brengen. Dit beeld wordt bevestigd door de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 april 2013, waaruit volgt dat eiseres zichzelf kan verzorgen, contact heeft met haar zus en af en toe met haar dochter de stad ingaat.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden aangenomen dat eiseres op de datum in geding over benutbare mogelijkheden beschikte, zodat terecht een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgesteld. In zoverre slaagt de beroepsgrond niet.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapportage van 27 augustus 2013 een reactie heeft gegeven op de door eiseres ingebrachte medische informatie van huisarts [K] van 16 mei en 2 augustus 2013 en van GZ-psycholoog [A], werkzaam bij Indigo, van 2 mei 2013. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevatten deze stukken geen nieuwe gezichtspunten ten aanzien van de psychische klachten van eiseres op de datum in geding. Met de somberheids- en angstklachten is voldoende rekening gehouden in de huidige FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat tijdens het onderzoek in bezwaar uitvoerig is ingegaan op de psychische problematiek, waaruit is gebleken dat de mate waarin eiseres functioneert niet zodanig is dat van een ernstige depressie kan worden gesproken. Dit beeld komt ook niet naar voren uit de informatie van de huisarts en de psycholoog. Eiseres lijdt eerder aan een ‘piekerstoornis’ dan aan een ernstige angststoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep merkt hierbij op dat de behandeling die eiseres ondergaat niet dermate intensief is dat van een ernstige depressieve of angststoornis kan worden gesproken ten tijde van de datum in geding. De recente verwijzing naar Altrecht vond ruim na deze datum plaats en wordt daarom buiten beschouwing gelaten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gelet op haar rapportage van 1 oktober 2013 in de recent door eiseres overgelegde brief van psycholoog [A] van 19 september 2013 geen aanleiding gezien haar standpunt over de belastbaarheid te wijzigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres er niet in geslaagd twijfel te zaaien aan de wijze waarop haar psychische klachten zijn vertaald naar beperkingen in de meest recente FML van 9 april 2013. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat forse beperkingen zijn aangenomen op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren, zodat in zoverre rekening is gehouden met de stemmingsproblematiek van eiseres. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapportages voldoende inzichtelijk gemaakt waarom er bij eiseres geen ernstige stemmingsstoornis wordt aangenomen. Hiervoor acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep redengevend dat eiseres tijdens de onderzoeken een bedrukte stemming liet zien, waarbij het affect moduleerde en de psychomotoriek niet geremd was, wat past bij een matig ernstig depressief beeld. Het activiteitenpatroon van eiseres ligt daarmee in lijn, net als de weinig intensieve behandeling die eiseres ten tijde van de datum in geding en daarna onderging. In de brieven van de psycholoog van eiseres vindt de rechtbank hiertegenover onvoldoende medische onderbouwing van de gestelde ernstige stoornis. De rechtbank onderschrijft voorts de constatering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de brief van de psycholoog van 19 september 2013 geen nieuwe informatie meebrengt over de gezondheidssituatie van eiseres op de datum in geding 13 september 2012. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de beperkingen van eiseres zijn onderschat.
Beslissing
mr. F.M. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
7 januari 2014.