Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de producties 1 tot en met 9 van Maat,
- het door [eiser]in het geding gebrachte procesdossier van de bodemzaak,
- de mondelinge behandeling van 3 juli 2014,
- de pleitnota van Maat
- de pleitnota/conclusie van antwoord van [gedaagde].
2.De feiten
- voor recht wordt verklaard dat de (door haar gestelde) maatschap in augustus 2012 is
ontbonden,
- [eiser]wordt veroordeeld om mee te werken aan:
1) de verdeling van de paarden, door het vaststellen van de taxatiewaarden door een in
Nederland geregistreerde en erkende paardentaxateur,
2) de liquidatie van de maatschap.
a) op 3 januari 2013 en 1 februari 2013 conservatoir beslag op in totaal achttien paarden,
b) op 3 januari 2013 conservatoir derdenbeslag onder de ABN AMRO Bank N.V. te
Amsterdam, en
c) op 15 januari 2013 conservatoir beslag op onroerende zaken.
[eiser]in België een beslag tot terugvordering gelegd.
– voor zover van belang – gevorderd dat:
- [gedaagde] wordt geboden om de in 2.5. ten laste van hem gelegde conservatoire beslagen
binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte
van een dwangsom,
- voor recht wordt verklaard dat [gedaagde] uit hoofde van onrechtmatige daad ex
artikel 6:162 BW jegens [eiser]aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige
beslagleggingen, en
- [gedaagde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de dientengevolge door [eiser]geleden
en nog te lijden schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
(…)
5.13. verklaart dit vonnis in reconventie met uitzondering van de uitgesproken verklaringen voor recht, tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
(…).”.
is daarbij bevel gedaan om binnen vijf dagen na 19 februari 2014 aan het vonnis van 19 februari 2014 te voldoen en de door haar ten laste van [eiser]op 3 januari 2013,
15 januari 2013 en 23 september 2013 gelegde conservatoire beslagen op te heffen, alles op verbeurte van een door haar aan [eiser]te betalen dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hieraan niet wordt voldaan, tot een maximum van € 300.000,-- is bereikt.
[gedaagde] heeft aan dit bevel geen gehoor gegeven.
De rechtbank Midden-Nederland heeft in dit herstelvonnis – voor zover van belang – bepaald dat onderdeel 5.4. van het vonnis van 19 februari 2014 wordt gewijzigd in:
is daarbij tevens bevel gedaan om (onder meer):
- binnen vijf dagen na 19 februari 2014 het door haar ten laste van [eiser]op 1 februari 2013
gelegde conservatoire beslag op te heffen, dit onder verbeurte van een door haar aan [eiser]
te betalen dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hieraan niet
wordt voldaan, tot een maximum van € 300.000,-- is bereikt.
- binnen twee dagen de maximaal verbeurde dwangsommen ad € 300.000,-- te voldoen. [gedaagde] heeft aan dit bevel geen gehoor gegeven.
3.Het geschil
a) de door [gedaagde] op 3 januari 2013, 15 januari 2013 en 1 februari 2013 ten laste
van [eiser]gelegde conservatoire beslagen worden opgeheven,
b) de door [gedaagde] verbeurde dwangsommen worden vastgesteld op € 300.000,--,
c) [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten en de nakosten te
vermeerderen met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen zeven dagen na
betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis zijn voldaan.
Daarnaast vordert [eiser]dat dit vonnis met inbegrip van de kostenveroordeling wordt gewaarmerkt als een Europese executoriale titel.
4.De beoordelingRechtsmacht en toepasselijk recht4.1. Het onderhavige geschil heeft een internationaal karakter, aangezien [eiser]in Nederland en [gedaagde] in Duitsland woonachtig is.is in deze procedure verschenen en heeft de bevoegdheid van deNederlandse rechter en meer in het bijzonder de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland niet betwist. Het onderhavige geschil heeft verder geen betrekking op één van de situaties zoals genoemd in artikel 22 EEX-Verordening.De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de Nederlandse rechter op basis vanhet bepaalde in artikel 24 EEX-Verordening rechtsmacht toekomt.
26 maart 2014 [gedaagde] heeft geboden om, onder meer, de op 3 januari 2013,
15 januari 2013 en 1 februari 2013 ten laste van [eiser]gelegde conservatoire beslagen binnen vijf dagen na de datum van het vonnis (van 19 februari 2014) op te heffen, dit op straffe van verbeurte van de in dit vonnis genoemde dwangsom.
[gedaagde] had deze beslagen op grond van dit vonnis dus uiterlijk op 24 februari 2014 moeten opheffen, hetgeen zij niet heeft gedaan.
4.6. Uitgangspunt is dat [gedaagde] deze (uitvoerbaar bij voorraad verklaarde) beslissing van de bodemrechter moet naleven.
dat de door haar ten laste van [eiser]gelegde conservatoire beslagen onrechtmatig zijn.
Zij heeft daarom hoger beroep tegen dit vonnis ingesteld. [gedaagde] verwacht dat haar vordering in hoger beroep wel zal worden toegewezen.
4.10. [gedaagde] heeft echter geen argumenten naar voren gebracht die er op wijzen
dat het vonnis van de bodemrechter in hoger beroep zal worden vernietigd, meer in het bijzonder heeft zij geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat sprake is van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag.
Daarbij geldt dat in het kader van dit kort geding slechts marginaal kan worden getoetst
of daarvan wel of niet sprake is en dat er geen sprake mag zijn van een verkapt hoger beroep.
[eiser]heeft betwist dat het vier procedures betrof en dat deze procedures over hetzelfde gingen als de bodemprocedure in Nederland. Volgens [eiser]ging het om drie beslagprocedures met betrekking tot twee paarden die door [gedaagde] – zoals de bodemrechter in eerste aanleg heeft geoordeeld – zijn ontvreemd. De Duitse rechter heeft volgens [eiser]niet geoordeeld over de vordering waarvoor [gedaagde] ten laste van [eiser]conservatoir beslag heeft laten leggen. [gedaagde] heeft haar stelling gelet op deze betwisting niet gemotiveerd onderbouwd. De uitspraken van de Duitse rechter en de daaraan ten grondslag processtukken zijn bijvoorbeeld niet in het geding zijn gebracht.
beslag gelegd op zijn bankrekening en op zijn bedrijfsmiddelen, te weten achttien paarden.
Dat – zoals [gedaagde] aanvoert – [eiser]over voldoende andere middelen zou beschikken, doet – wat daarvan ook zij – daaraan niet af.
816,00
Midden-Nederland van 19 februari 2014 en het daarbij behorende herstelvonnis van
26 maart 2014 € 300.000,-- aan dwangsommen heeft verbeurd,
artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indien
betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedragvan € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de
vijftiende dag na betekening,