ECLI:NL:RBMNE:2014:3450
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Rechterlijke beslissing inzake voorlopige machtiging op basis van de Wet BOPZ
Op 5 augustus 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, afdeling Familierecht, een beschikking gegeven op het verzoek van de officier van justitie om een rechterlijke beslissing te nemen ex artikel 14e van de Wet BOPZ. Dit verzoek volgde op een eerdere beschikking van 15 april 2014, waarin een voorwaardelijke machtiging was verleend aan de betrokkene, die op dat moment verbleef in een psychiatrische instelling. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder een brief van de geneesheer-directeur van GGZ Centraal, waarin hij de redenen uiteenzet voor de conversie van de voorwaardelijke machtiging naar een voorlopige machtiging. De raadsvrouw van de betrokkene heeft betoogd dat de redenen voor deze conversie onvoldoende zijn en dat er geen sprake is van overtreding van de voorwaarden van de voorwaardelijke machtiging.
Tijdens de zitting heeft de arts verklaard dat de betrokkene, ondanks eerdere afspraken, niet in staat was om zich te onthouden van middelengebruik, wat leidde tot ontregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat het gevaar voor de betrokkene en de omgeving nog steeds aanwezig is en dat opname in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is om verdere ontregeling te voorkomen. De rechtbank heeft de bezwaren van de raadsvrouw met betrekking tot de tijdigheid van de toezending van de beslissing van de geneesheer-directeur verworpen, omdat deze niet van invloed zijn op de noodzaak tot opname.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het bezwaar van de betrokkene tegen de beslissing van de geneesheer-directeur af te wijzen en de voorwaardelijke machtiging voort te zetten als voorlopige machtiging tot en met 15 oktober 2014. Deze beslissing is openbaar uitgesproken door mr. A.A.T. van Rens, rechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van Beers, griffier.