ECLI:NL:RBMNE:2014:3502

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
C-16-365800 - FL RK 14-691
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gezag na ontheffing in een familiezaken

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 15 augustus 2014 uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot wijziging van het gezag, ingediend door de vrouw op 26 maart 2014. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. I.M.B. Kramer, verzocht om herstel van het gezag over haar minderjarige kind, na eerder ontheven te zijn van dit gezag bij beschikking van 8 mei 2014. De man, de belanghebbende, heeft het gezag over het kind sinds de ontheffing van de vrouw. Tijdens de zitting op 22 juli 2014, die met gesloten deuren plaatsvond, zijn de standpunten van de vrouw, de man en de gezinsvoogd besproken. De vrouw stelde dat de omstandigheden sinds de eerdere beschikking zijn gewijzigd en dat het in het belang van het kind is dat zij weer het gezag krijgt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. De vrouw heeft niet aangetoond dat het kind op een crisisplaats verblijft, ondanks de betwisting door de gezinsvoogd. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vrouw in eerdere procedures al had aangevoerd dat de beschikking van 8 mei 2014 gebaseerd was op onjuiste of onvolledige gegevens, maar heeft geconcludeerd dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit het geval was.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw afgewezen, met de overweging dat er geen grond is voor herstel van het gezag. De rechtbank heeft benadrukt dat het niet haar taak is om de eerdere beschikking opnieuw te beoordelen, maar enkel te kijken of er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een wijziging van de eerdere beslissing rechtvaardigen. De beslissing van de rechtbank is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de vrouw heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beschikking.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Almere
zaaknummer: C/16/365800 / FL RK 14-691
datum : 15 augustus 2014

beschikking van de enkelvoudige familiekamer

inzake

[verzoekster],

wonende op een geheim adres,
advocaat mr. I.M.B. Kramer,
hierna als de vrouw aangeduid,
verzoekster,
en

[belanghebbende],

wonende te [woonplaats],
hierna als de man aangeduid,
belanghebbende.

Het procesverloop

De vrouw heeft op 26 maart 2014 onder bovenvermeld zaaknummer een verzoekschrift tot wijziging van het gezag ingediend.
De rechtbank heeft kennisgenomen van;
- brieven d.d. 11 april 2014 (met bijlagen A1 tot en met C30) en 22 juli 2014 (met als bijlage een akte houdende aanvulling van het verzoek) van de vrouw, en
- een brief met bijlagen d.d. 3 juni 2014 van Bureau Jeugdzorg, hierna als de gezinsvoogd aangeduid.
De zaak is behandeld ter zitting met gesloten deuren op 22 juli 2014.
Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Kramer;
- de man, en
- de gezinsvoogd mevrouw B. van der Kroon, hierna als de gezinsvoogd aangeduid.
De hierna vermelde minderjarige heeft bij het kinderverhoor haar standpunt aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

Vaststaande feiten

De man en de vrouw hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Het minderjarige kind van de man en de vrouw is
[minderjarige], geboren op [1997] in de gemeente [gemeente].
De minderjarige is door de man erkend.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 8 mei 2014 is de vrouw ontheven van het gezag over de minderjarige.
De man oefent sindsdien alleen het gezag uit over de minderjarige.

Beoordeling van de zaak

De vrouw heeft de rechtbank allereerst verzocht het gezag over deze minderjarige te wijzigen. Zij heeft gesteld dat het in het belang van dit kind moet worden geacht dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en dat de vrouw voortaan uitsluitend wordt belast met het gezag over de minderjarige.
Vervolgens heeft de vrouw, bij aanvullend verzoekschrift d.d. 22 juli 2014, verzocht te bepalen dat de vrouw op de voet van artikel 1:277 BW zal worden hersteld in het gezag met gelijktijdige bepaling dat dit gezag uitsluitend en alleen door de vrouw zal worden uitgeoefend. Tevens heeft de vrouw verzocht te bepalen dat het eerste verzoek wordt toegewezen onder de voorwaarde en voor het geval dat in hoger beroep de beschikking van deze rechtbank van 8 mei 2014 wordt vernietigd en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna als de Raad aangeduid) om de vrouw uit het gezag te ontheffen alsnog wordt afgewezen.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw – kort en zakelijk weergegeven – gesteld dat de Raad een kortstondig en volstrekt onzorgvuldig onderzoek heeft gedaan waarna op 3 december 2013 het verzoek tot ontheffing van het ouderlijk gezag van [minderjarige] bij deze rechtbank is ingediend. De vrouw is van oordeel dat de hulpverlening rondom haar beide dochters ernstig heeft gefaald. De vrouw is van mening dat zij structureel niet serieus is genomen. De beschermingsmaatregelen zoals OTS en UHP hebben geen althans onvoldoende effect gesorteerd. Integendeel, vanaf het moment dat er sprake was van herstel van het contact van [minderjarige] met haar vader, is het structureel en progressief slechter gegaan met [minderjarige]. De vrouw merkt daarbij op dat BJZ niets, althans volstrekt onvoldoende in het werk heeft gesteld om de progressief verslechterde situatie van [minderjarige] structureel aan te pakken. Verder merkt de vrouw op dat de rapportage van de Raad van 28 november 2013 op belangrijke punten onjuistheden bevat. De rechtbank is in haar beslissing van 8 mei 2014 daarvan uit gegaan.
De vrouw is van mening dat de beschikking van 8 mei 2014 gebaseerd is op onjuiste, althans onvolledige gegevens. De vrouw spreekt de hulpverlening aan op het gedrag van [minderjarige]. De hulpverleners worden door [minderjarige] op het verkeerde been gezet. De rechtbank heeft zich door de Raad en BJZ laten misleiden. De omstandigheden zijn sedert de beschikking ook gewijzigd. De opvoedingssituatie van [minderjarige] is verder verslechterd. Zij verblijft niet meer op [instelling] maar in [woonplaats] op een crisisplaats bij lijn 5, althans enig andere instelling voor jeugdopvang.
Verder heeft de vrouw ter zitting bezwaar gemaakt tegen de aanwezigheid van de gezinsvoogd bij het kinderverhoor. De vrouw wil een verslag van dit verhoor. Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat het beroep bij het Hof tegen de beschikking van deze rechtbank van 8 mei 2014 nog niet is ingediend, maar dat ze dat wel gaat indienen.
De man heeft ter zitting verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vrouw. De man stelt dat het verzoek van de vrouw ten koste gaat van [minderjarige]. De beslissing van de rechtbank van 8 mei 2014 moet in stand blijven.
De gezinsvoogd heeft ter zitting gesteld dat [minderjarige] niet op een crisisplek is geplaatst. De vrouw is wat dat betreft niet juist geïnformeerd. De vrouw kan telefonisch contact met de gezinsvoogd opnemen, maar dat is niet gebeurd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ter zitting is zakelijk verslag gedaan van de inhoud van het kinderverhoor, dat heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van de gezinsvoogd.
[minderjarige] geeft aan boos te zijn op haar moeder. Ze heeft met haar geen contact en wil ook geen contact met haar. Ze wil niet dat haar moeder het gezag over haar heeft. Ze is ook boos dat moeder over het gezag door blijft gaan. Het was klaar en nu begint ze weer. Het moet ophouden.
Aangezien de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 8 mei 2014 moeder inmiddels uit het gezag heeft ontheven zal allereerst beoordeeld moeten worden of op grond van artikel 1:277 BW grond bestaat voor herstel van haar gezag. Volgens lid 2 van dit artikel is daarvoor in ieder geval nodig dat er sprake is van wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 8 mei 2014, dan wel dat er sprake van is dat in deze beschikking van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Wijziging van omstandigheden
De vrouw stelt wel dat [minderjarige] inmiddels verblijft op een crisisplaats, maar zij heeft dit op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Ook nadat de gezinsvoogd dit ter zitting betwist heeft, heeft de vrouw haar stelling niet nader gemotiveerd of gespecificeerd. Zo heeft ze ook niets vermeld over de bron van haar stelling. Wel stelt zij dat ze door [instelling] niet wordt geïnformeerd. Ook is gebleken dat ze met [minderjarige] en met de gezinsvoogd geen contact heeft (gehad).
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de vrouw onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan door tegenover de betwisting van de gezinsvoogd te weinig daar tegenover te stellen.
Onjuiste of onvolledige gegevens
Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd heeft zij ook aangevoerd in de procedure die leidde tot de beschikking van 8 mei 2014, waarbij zij uit het gezag is ontheven. De rechtbank heeft in die beschikking het verweer van de vrouw meegewogen en is gemotiveerd tot de beslissing gekomen dat de vrouw ontheven wordt uit haar gezag.
De rechtbank heeft aan haar beslissing feitelijk ten grondslag gelegd dat:
moeder onvoldoende kan aansluiten bij [minderjarige]; bij [minderjarige] bestaat het gevoel niet erkend te worden door moeder, hetgeen een negatieve invloed op haar ontwikkeling heeft;
al jarenlang is sprake van een ambivalente relatie tussen moeder en [minderjarige]; moeder ziet haar eigen rol daarin niet, hetgeen in app-contacten naar voren komt;
diverse instanties maken kenbaar dat er sprake is van een positieve ontwikkeling van [minderjarige] binnen de groep en op school;
ter zitting lichtte de gezinsvoogd toe dat de negatieve teneur van het verweerschrift een negatieve invloed heeft op het gedrag van [minderjarige];
de samenwerking tussen de vrouw en BJZ is zeer moeizaam en niet te verwachten is dat dit op korte termijn zal verbeteren; moeder legt de oorzaak hiervan volledig bij BJZ; moeder is zeer dwingend.
De rechtbank begrijpt dat de vrouw het hier niet mee eens is, maar de rechtbank kan op grond van de stellingen en stukken van de vrouw niet tot het oordeel komen dat er sprake is van onjuiste of onvolledige gegevens waarop de beschikking is gegrond. De vrouw heeft dat niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank heeft hierbij ook gelet op de door de vrouw gestelde reactieve hechtingsstoornis van [minderjarige], de langdurige uithuisplaatsing van [minderjarige], het ook door de vrouw genoemde meningsverschil over de anticonceptie, de door de vrouw erkende wisselend verlopen contacten tussen de vrouw en [minderjarige].
Voorst heeft de rechtbank gelet op hetgeen [minderjarige] zelf naar voren heeft gebracht.
De rechtbank merkt ten slotte op dat het niet aan haar is de eerdere beschikking van de rechtbank van 8 mei 2014 geheel opnieuw te beoordelen. Deze procedure kan niet als een verkapt hoger beroep dienen.
De taak van de rechtbank in deze is te beoordelen of uitgegaan is van onjuiste of onvolledige gegevens of dat sprake is van een gewijzigde omstandigheid.
Pas indien de vrouw één van deze situaties aannemelijk heeft gemaakt, eerst dan ligt er een verdere taak voor deze rechtbank en kan beoordeeld worden of de vrouw in het gezag hersteld moet worden. In dit geval komt de rechtbank aan dit laatste niet toe.
De rechtbank zal ook het laatste verzoek van de vrouw afwijzen.
Zelfs indien de vrouw in hoger beroep zal gaan van de beschikking van 8 mei 2014 is de rechtbank niet in staat om nu al tot de conclusie te komen dat – mocht het Hof de beschikking vernietigen – het gezag dan (een moment in de toekomst) alleen aan de vrouw zou moeten toekomen.

Beslissing

De rechtbank:
Wijst de verzoeken van de vrouw af.
Aldus gegeven door mr. G.J.J.M. Essink, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van R. Postma, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2014.

Hoger beroep

Mocht u, verzoeker of belanghebbende, zich niet met de beslissing van de rechtbank kunnen verenigen, dan kunt u daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hoger beroep dient binnen een bepaalde termijn te worden ingesteld, tenzij een ander dat al heeft gedaan. Die termijn is voor verzoeker en voor de verschenen belanghebbende, aan wie een afschrift van deze beschikking is verstrekt of verzonden, drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. De termijn is voor andere belanghebbenden drie maanden na de betekening van de uitspraak of nadat de beschikking hen op andere wijze bekend is geworden. Voor het instellen van hoger beroep is tussenkomst van een advocaat verplicht.