Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering
4.De beoordeling
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak vorderde Intrum Justitia Nederland B.V. betaling van een bedrag van € 5.512,61 van [gedaagde], die in gebreke was gebleven met de betaling van een doorlopend krediet. De kredietovereenkomst was tot stand gekomen op 3 februari 1997 tussen [gedaagde], Wehkamp B.V. en Wehkamp Finance B.V. Na een periode van meer dan twee maanden waarin [gedaagde] niet aan haar betalingsverplichtingen voldeed, heeft Wehkamp de vordering aan Intrum Justitia gecedeerd. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) en de relevante bepalingen omtrent kredietvergoedingen.
De kantonrechter verwierp het verweer van [gedaagde] dat haar echtgenoot, die onder bewind was gesteld, gedagvaard had moeten worden. De rechter oordeelde dat dit geen invloed had op de rechtspositie van [gedaagde]. Verder werd vastgesteld dat de kredietvergoeding die door Intrum Justitia was gevorderd, inclusief de wettelijke rente, toewijsbaar was. De kantonrechter ging ervan uit dat de opeising van het openstaande saldo op 12 mei 2013 had plaatsgevonden, twee maanden na de laatste betaling op 11 maart 2013.
De kantonrechter wees de vertragingsvergoeding af, omdat niet was gebleken dat Wehkamp deze had bedongen. De financiële situatie van [gedaagde] vormde geen aanleiding om haar niet in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter heeft de vordering van Intrum Justitia toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.