ECLI:NL:RBMNE:2014:3505

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
2853614 AC EXPL 14-1044
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van kredietvergoeding door Intrum Justitia Nederland B.V. tegen [gedaagde]

In deze zaak vorderde Intrum Justitia Nederland B.V. betaling van een bedrag van € 5.512,61 van [gedaagde], die in gebreke was gebleven met de betaling van een doorlopend krediet. De kredietovereenkomst was tot stand gekomen op 3 februari 1997 tussen [gedaagde], Wehkamp B.V. en Wehkamp Finance B.V. Na een periode van meer dan twee maanden waarin [gedaagde] niet aan haar betalingsverplichtingen voldeed, heeft Wehkamp de vordering aan Intrum Justitia gecedeerd. De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) en de relevante bepalingen omtrent kredietvergoedingen.

De kantonrechter verwierp het verweer van [gedaagde] dat haar echtgenoot, die onder bewind was gesteld, gedagvaard had moeten worden. De rechter oordeelde dat dit geen invloed had op de rechtspositie van [gedaagde]. Verder werd vastgesteld dat de kredietvergoeding die door Intrum Justitia was gevorderd, inclusief de wettelijke rente, toewijsbaar was. De kantonrechter ging ervan uit dat de opeising van het openstaande saldo op 12 mei 2013 had plaatsgevonden, twee maanden na de laatste betaling op 11 maart 2013.

De kantonrechter wees de vertragingsvergoeding af, omdat niet was gebleken dat Wehkamp deze had bedongen. De financiële situatie van [gedaagde] vormde geen aanleiding om haar niet in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter heeft de vordering van Intrum Justitia toegewezen en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie [woonplaats]
zaaknummer: 2853614 AC EXPL 14-1044 DJ/1067
Vonnis van 16 juli 2014 (bij vervroeging)
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Intrum Justitia Nederland B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
verder ook te noemen Intrum Justitia,
eisende partij,
gemachtigde: Van Arkel gerechtsdeurwaarders,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: J.N. Hamming.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 3 februari 1997 is tussen [gedaagde], Wehkamp B.V. en Wehkamp Finance B.V. een schriftelijke overeenkomst tot stand gekomen met betrekking tot de verlening van een doorlopend krediet aan [gedaagde] tot een maximum van aanvankelijk € 1.134,- (fl. 2.499,-). Naderhand is de kredietlimiet verhoogd naar € 4.955,94 tegen een variabele rente.
2.2.
Op grond van de kredietovereenkomst was [gedaagde] gehouden om maandelijks een percentage van het gedurende de overeenkomst opgenomen saldo aan Wehkamp te voldoen. [gedaagde] is met deze verplichting gedurende een periode van meer dan twee maanden in gebreke gebleven. Wehkamp heeft [gedaagde] in gebreke gesteld, hetgeen niet tot betaling heeft geleid, waarna Wehkamp het gehele saldo ineens heeft opgeëist.
2.3.
Wehkamp heeft haar vordering op [gedaagde] aan Intrum Justitia gecedeerd.

3.De vordering

3.1.
Intrum Justitia vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 5.512,61, vermeerderd met de contractuele rente hierover, vanaf 6 januari 2014 tot de voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat haar echtgenoot met wie zij in gemeenschap van goederen is gehuwd onder bewind gesteld is. De bewindvoerder had daarom gedagvaard moeten worden.
[gedaagde] heeft een minimale uitkering. De onderhavige vordering zal in de totale schuldenpositie worden meegenomen. Zij maakt bezwaar tegen de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer dat de bewindvoerder gedagvaard had moeten worden dient te worden verworpen. Daarvan zou sprake zijn indien [gedaagde] zelf onder bewind gesteld zou zijn. Dat haar echtgenoot, met wie zij in gemeenschap van goederen is gehuwd, onder bewind gesteld is, is op de rechtspositie van [gedaagde] niet van invloed.
4.2.
Op deze overeenkomst is Wet op het Consumentenkrediet (WCK), zoals deze tot 25 mei 2011 gold, van toepassing, aangezien het een consumentenkredietovereenkomst betreft die voor 25 mei 2011 tot stand is gekomen.
4.3.
In artikel 1, aanhef en onder j. van de WCK is het begrip ‘kredietvergoeding’ gedefinieerd als ‘alle beloningen en vergoedingen in welke vorm ook die de kredietgever (…) ter zake van een krediettransactie bedingt, in rekening brengt of aanvaardt’.
In artikel 34 WCK is bepaald dat het de kredietleverancier verboden is enige andere vorm van kredietvergoeding te bedingen, in rekening te brengen of te aanvaarden dan:
een vergoeding welke verschuldigd is bij afwikkeling overeenkomstig de betalingsregeling van de transactie (ook wel genoemd de kredietvergoeding in enge zin)
een vergoeding verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie (ook wel de vertragingsvergoeding genoemd)
een vergoeding die verschuldigd wordt indien de kredietgever vervroegd aflost (ook wel boeterente genoemd).
4.4.
Artikel 35 WCK bepaalt dat de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld waarbij tevens regels worden gegeven betreffende de tijdstippen waarop de kredietvergoeding in rekening wordt gebracht. Deze bepaling is uitgewerkt in het Besluit Kredietvergoeding. Artikel 4 van het Besluit Kredietvergoeding bepaalt dat voor de berekening van de ten hoogste toegelaten kredietvergoeding bij regelmatige afwikkeling de wettelijke rente verhoogd met 12 procentpunten als het ten hoogste toegelaten effectieve kredietvergoedingspercentage op jaarbasis geldt.
4.5.
De regels omtrent consumentenkredietovereenkomsten moeten, voor zover deze zien op de bescherming van de consument, ambtshalve worden toegepast.
4.6.
Vaststaat dat [gedaagde] in het kader van een doorlopend krediet bedragen heeft opgenomen waarover op grond van de kredietovereenkomst kredietvergoeding is berekend die deel is gaan uitmaken van het openstaande saldo en daarmee tevens rentedragend is geworden. Dit brengt met zich dat de gevorderde hoofdsom, die op zichzelf niet betwist is, inclusief de over het openstaande saldo verschuldigde kredietvergoeding, toewijsbaar is.
4.7.
In de kredietovereenkomst is bepaald dat het openstaande saldo ineens opeisbaar is indien de kredietnemer gedurende tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en na in gebreke te zijn gesteld nalatig blijft in de volledige nakoming van zijn verplichtingen. Intrum Justitia stelt dat van een achterstand van meer dan twee maanden sprake is waarna Wehkamp het openstaande saldo heeft opgeëist. Uit de overgelegde stukken kan niet worden afgeleid op welke datum opeising heeft plaatsgevonden. Blijkens de dagvaarding heeft de laatste betaling plaatsgevonden op 11 maart 2013. De kantonrechter zal er bij gebrek aan andere informatie vanuit gaan dat de opeising twee maanden na de laatste betaling heeft plaatsgevonden en dus op 12 mei 2013. Vanaf die datum is [gedaagde] geen kredietvergoeding meer verschuldigd. Een kredietverstrekker kan bedingen dat over het openstaande bedrag is vertragingsvergoeding verschuldigd is die even hoog is als de kredietvergoeding die verschuldigd zou zijn bij regelmatige afwikkeling van de overeenkomst. Niet gebleken is echter dat Wehkamp dit heeft bedongen. De gevorderde vertragingsvergoeding is dan ook niet toewijsbaar. Nu aan alle in artikel 6:119 BW neergelegde voorwaarden is voldaan, zal de kantonrechter de in dat artikel bedoelde wettelijke rente toewijzen vanaf 12 mei 2013.
4.8.
De financiële situatie van [gedaagde] vormt geen aanleiding om haar niet in de proceskosten te veroordelen. Dat Intrum Justitia deze kosten heeft moeten maken ligt immers in de risicosfeer van [gedaagde] zelf die de betalingsachterstand heeft laten ontstaan. De kosten aan de zijde van Intrum Justitia worden begroot op:
- dagvaarding € 79,15
- griffierecht € 462,00
- salaris gemachtigde €
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Totaal € 941,15

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Intrum Justitia tegen bewijs van kwijting te betalen € 4.955,94 met de wettelijke rente daarover vanaf 12 mei 2013 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Intrum Justitia, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 941,15, waarin begrepen € 400,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.