ECLI:NL:RBMNE:2014:3619

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
3276718 UT VERZ 14-6331 RHM/1527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming van een bijzondere curator voor de vermogensrechtelijke belangen van een minderjarige in een nalatenschap

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 15 augustus 2014 een beschikking gegeven inzake de benoeming van een bijzondere curator voor de vermogensrechtelijke belangen van een minderjarige. De minderjarige is erfgenaam in een nalatenschap die mogelijk een aanzienlijke vordering op de moeder bevat. De moeder, die als bewindvoerder over het vermogen van de erflaatster fungeerde, heeft nagelaten de vereffening van deze nalatenschap ter hand te nemen. De kantonrechter heeft op 25 juli 2014 mevrouw [moeder] verzocht om de stand van zaken met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap te rapporteren, maar heeft geen schriftelijke reactie ontvangen. De kantonrechter heeft geconstateerd dat de ouders van de minderjarige, als wettelijke vertegenwoordigers, niet de wettelijk voorgeschreven stappen hebben genomen om de nalatenschap te vereffenen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de belangen van de ouders mogelijk in strijd zijn met die van de minderjarige.

De kantonrechter heeft op grond van artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek besloten om een bijzondere curator te benoemen, mr. E.J. van den Brink, voor een periode van zes maanden. De bijzondere curator is belast met het onderzoeken van de situatie rondom de nalatenschap en het opstellen van een plan van aanpak. De kantonrechter heeft benadrukt dat de benoeming van de bijzondere curator in het belang van de minderjarige niet kan worden uitgesteld, gezien de weigering van de ouders om te reageren op de aangetekende brief. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben de mogelijkheid om binnen twee weken na de beschikking schriftelijk te reageren als zij zich niet kunnen vinden in deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3276718 UT VERZ 14-6331 RHM/1527
bewindnummer: 106901

Beschikking van 15 augustus 2014

inzake het vermogen van de minderjarige:
[minderjarige], wonende te [woonplaats], geboren te [geboorteplaats] op [2002], verder te noemen de minderjarige, erfgenaam in de nalatenschap van:
[naam],geboren te [geboorteplaats] op [1916], overleden op [2012] te [woonplaats], laatst gewoond hebben de te [woonplaats].
Het ouderlijk gezag tevens bewind over het vermogen van de minderjarige wordt uitgeoefend door de ouders:

[moeder] en [vader],

beide volgens de gemeentelijke basisadministratie wonende aan de [adres] te [woonplaats], verder te noemen de ouders.

De procedure

Bij brief van 25 juli 2014 heeft de kantonrechter mevrouw [moeder] verzocht te berichten wat de stand van zaken is met betrekking tot de afwikkeling van voormelde nalatenschap. In die brief is tevens bericht dat de kantonrechter het voornemen heeft om een bijzondere curator te benoemen die de belangen van de minderjarige kan behartigen.
De brief van 25 juli 2014 is zowel aangetekend verstuurd als per gewone post. De aangetekende brief is geweigerd en binnen de gegeven termijn is geen schriftelijke reactie ontvangen.
De heer mr. E.J. van den Brink, werkzaam ten kantore van Van den Brink en Luttikhuis te Utrecht, heeft telefonisch bericht bereid te zijn tot bijzondere curator te worden benoemd in deze zaak.

De overwegingen van de kantonrechter

2.1. Aan de toezichthoudend kantonrechter inzake het bewind over het vermogen van de minderjarige is gebleken dat de hij erfgenaam is in voormelde nalatenschap, nu de door de ouders gevraagde machtiging om deze te mogen verwerpen bij beschikking van 16 januari 2014 is afgewezen. In die beschikking is onder meer overwogen dat is gebleken dat mevrouw [moeder], verder te noemen de moeder, bewindvoerder was over het vermogen van erflaatster. Uit het bewindsdossier blijkt dat zij opgave heeft gedaan van het begin vermogen in 2008, waaronder een lening van erflaatster aan haar van ongeveer
€ 400.000,--. Tevens bevat het dossier een verklaring van de zoon van erflaatster waarin onder meer is gesteld dat erflaatster in 2003 een vermogen van ongeveer € 900.000,-- had.
2.2. Op grond van artikel 4:193 lid 2 van het Burgerlijke Wetboek geldt de nalatenschap als door de minderjarige beneficiair aanvaard. Dat betekent dat de nalatenschap op grond van artikel 4:202 lid 1 sub a BW overeenkomstig de wet vereffend dient te worden. Deze plicht rust in het onderhavige geval op de ouders als wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige. Nu de kantonrechter niet is gebleken dat de ouders hierin de wettelijk voorgeschreven stappen hebben genomen, is bij brief van 25 juli 2014 om nadere informatie gevraagd.
2.3. Zoals uit het verloop van de procedure blijkt, is een schriftelijke reactie van de ouders op deze brief tot op heden uitgebleven. De kantonrechter acht het niet aannemelijk dat de ouders op korte termijn wel zullen aanvangen met de vereffening van de nalatenschap namens de minderjarige. De kantonrechter is van oordeel dat er binnen afzienbare tijd duidelijkheid dient te komen over de omvang van de nalatenschap van de minderjarige. Daarbij wordt overwogen dat het vermogen van erflaatster conform de beschikking van 16 januari 2014 aanzienlijk lijkt te zijn en dat in 2008 tot dit vermogen onder meer een vordering op de moeder behoorde. Dit betekent dat de nalatenschap waarin de minderjarige gerechtigd is mogelijk een (aanzienlijke) vordering op de moeder heeft. Nu de minderjarige, naar het zich laat aanzien, enig erfgenaam is van erflaatster betekent dit dat de nalatenschap die de minderjarige – op grond van de beschikbare informatie - toekomt mogelijk van enige omvang is.
2.4. De kantonrechter overweegt dat onder deze omstandigheden de belangen van de ouders, althans de moeder, in strijd zijn met die van de minderjarige. Daarom acht de kantonrechter het in het belang van de minderjarige noodzakelijk om op grond van artikel 1:250 BW een bijzondere curator te benoemen.
2.5. De bijzondere curator zal ten behoeve van de minderjarige onder meer dienen te onderzoeken:
  • wat de stand van zaken is inzake de afwikkeling van de nalatenschap waarin de minderjarige gerechtigd is;
  • of er aanleiding is om te concluderen dat er sprake is van slecht bewind door de ouders op grond van artikel 1:253j BW, en zo ja, of er aanleiding is om hen daarvoor aansprakelijk te stellen en of hiervoor voorzorgsmaatregelen en/of juridische stappen ondernomen dienen te worden.
De kantonrechter zal de bijzondere curator benoemen voor een periode van zes maanden, derhalve tot 16 februari 2015. De bijzondere curator wordt verzocht om uiterlijk over vier weken, derhalve vóór 12 september 2014, verslag te doen over zijn bevindingen en daarbij een plan van aanpak over te leggen waarbij ook de mogelijk nodig geachte juridische stappen worden beschreven.
2.6. Gelet op het voorgaande oordeelt de kantonrechter dat met de benoeming van een bijzondere curator in het belang van de minderjarige niet gewacht kan worden tot de ouders daarover zijn gehoord. Daarbij is in aanmerking genomen dat de aangetekende brief van 25 juli 2014 is geweigerd en niet is gereageerd op die brief ondanks dat de kantonrechter daarin reeds het voornemen kenbaar heeft gemaakt om een bijzondere curator te benoemen. Mochten de ouders zich niet kunnen vinden in deze beslissing, worden zij in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken na deze beschikking, derhalve vóór 29 augustus 2014, schriftelijk kenbaar te maken dat zij alsnog gehoord willen worden door de kantonrechter over deze beslissing.

De beslissing

De kantonrechter:
benoemt voor een periode van zes maanden, derhalve tot 16 februari 2015 – met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 2.5. is overwogen - tot bijzondere curator over
[minderjarige], wonende te [woonplaats], geboren te [geboorteplaats] op [2002]:
mr E.J. van den Brink, correspondentieadres: postbus 14018, 3508 SB Utrecht;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Crouwel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2014.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend..
.