ECLI:NL:RBMNE:2014:383

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2014
Publicatiedatum
4 februari 2014
Zaaknummer
16.659883-13 en 13.144960-11 (vtvv) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met gebalde vuist en geschoeide voet in Hilversum

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 januari 2014, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van het slachtoffer op 1 september 2013 in Hilversum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk het slachtoffer met gebalde vuist heeft geslagen en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, wat resulteerde in lichamelijk letsel voor het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Bijzondere voorwaarden zijn onder andere een meldplicht en een behandelverplichting bij een forensische instelling. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf behandeld, waarbij de verdachte zich schuldig had gemaakt aan nieuwe strafbare feiten. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat er mogelijk sprake was van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf omgezet in een werkstraf van 28 uren. De beslissing is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.659883-13 en 13.144960-11 (vtvv) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 23 januari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het onderzoek heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 9 januari 2014, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. P.L.J. Woesthoff, advocaat te Huizen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J.S. Visser en van de standpunten die door de raadsvrouw van verdachte naar voren zijn gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 september 2013 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
- (met gebalde vuist) (met kracht) tegen het gezicht, althans hoofd en/of het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of
- (met geschoeide voet) (met kracht) tegen het gezicht, althans hoofd en/of het lichaam heeft geschopt/getrapt, tengevolge waarvan voornoemde[slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een (lichte) hersenschudding en/of een gebroken rib), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden
De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een kennelijke schrijffout. De verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3.DE VOORVRAGEN

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de vordering (de rechtbank begrijpt dit als de officier van justitie) niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de strafvervolging tegen verdachte vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel.
Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte wordt vervolgd, terwijl niet wordt verklaard waarom aangever niet wordt vervolgd voor uitlokking cq. mishandeling van verdachte.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat voor schending van het gelijkheidsbeginsel sprake moet zijn van gelijke gevallen, hetgeen in deze zaak niet het geval is.
De rechtbank overweegt dat het binnen de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie ligt om te beslissen of iemand al dan niet wordt vervolgd. Dat de officier van justitie van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt ten aanzien van verdachte en niet ten aanzien van aangever levert op zichzelf geen strijd op met het gelijkheidsbeginsel, nu in casu van gelijke gevallen geen sprake is. Het enkele feit dat aangever en verdachte een handgemeen gehad hebben brengt immers niet met zich dat bij de beantwoording van de vraag of strafvervolging tegen hen ingesteld moet worden als gelijken zijn te beschouwen. Nu de raadsvrouw haar verweer op dit punt niet verder heeft onderbouwd en ook overigens niet is gebleken van strijdigheid met het gelijkheidsbeginsel, zal de rechtbank dit verweer verwerpen en stelt zij vast dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering.
3.2
De overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Inleiding
Op 5 september 2013 is door C.[slachtoffer] aangifte gedaan van mishandeling, welke mishandeling zou zijn gepleegd door verdachte. Dit zou hebben plaatsgevonden op
1 september 2013. Verdachte is op 3 oktober 2013 aangehouden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hij heeft daartoe gewezen op de aangifte, de getuigenverklaringen en de geneeskundige verklaring. De getuigen hebben verklaard over de trap tegen het hoofd en de officier van justitie heeft aangegeven geen enkele reden te hebben te twijfelen aan deze verklaringen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte heeft erkend het slachtoffer met zijn vuisten te hebben geslagen, maar dat aangever hem telkenmale heeft uitgedaagd. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat verdachte ontkent dat hij opzettelijk tegen het hoofd van aangever heeft getrapt.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Aangever heeft verklaard [2] dat hij op 1 september 2013 samen met verdachte bij een festival was geweest, waar zij samen bier hadden gedronken. Omstreeks 22.00 uur zijn zij gezamenlijk het café ‘[cafe]’ te Hilversum binnengegaan. Aldaar hebben zij een meningsverschil gekregen. Verdachte heeft toen met zijn rechtervuist uitgehaald naar aangever, waardoor deze door zijn benen zakte en op de vloer viel.
Het volgende moment dat aangever zich kan herinneren is dat hij met de café-eigenaar buiten was, waarop hij naar huis is gegaan en op bed is gaan liggen. De huisarts van aangever heeft daags nadien geconstateerd dat er enkele ribben gekneusd waren en dat hij een lichte hersenschudding had. Op 5 september 2013 is in het ziekenhuis uit röntgenfoto’s gebleken, dat er een rib gebroken was.
Uit de letselverklaring van 9 september 2013 [3] , opgesteld door J.E.M. Sleven van de GGD Gooi & Vechtstreek, volgt dat het linkeroog van aangever blauw is gekleurd en enigszins gezwollen is. Ook is er een forse blauwe verkleuring net boven de elleboog. Ook wordt op basis van de constateringen van de huisarts en de foto’s gemaakt in het ziekenhuis genoteerd dat er sprake is van een lichte hersenschudding en letsel aan de ribben, respectievelijk van een gebroken rib en flink gekneusde ribben.
Getuige [getuige 1] (eigenaar van het café ‘[cafe]’) heeft verklaard [4] dat er een woordenwisseling was en dat er daarbij door aangever is geduwd. Nadat de getuige aangever en verdachte naar buiten had gestuurd zijn ze naar de overkant van de straat gelopen. Vervolgens sloeg verdachte aangever tweemaal tegen het gezicht, waardoor aangever tweemaal tegen de grond ging. Ook schopte verdachte aangever in het gezicht, toen deze weer wilde opstaan. Nadat aangever weer was opgestaan kreeg hij nog één klap in het gezicht. Daarna is de getuige tussenbeide gekomen.
Getuige[getuige 2] heeft verklaard [5] dat aangever verdachte uitdaagde. Daarna stootte laatstgenoemde aangever met zijn vuist in het gezicht, waardoor aangever recht achterover viel. Dit gebeurde twee à drie keer. Verdachte liep naar aangever toe en trapte hem tegen zijn hoofd. Daarna kwam [getuige 1] ertussen.
Verdachte heeft verklaard [6] dat hij op 1 september 2013 met aangever en een aantal anderen bier gedronken had. In de avond is hij met aangever het café in gegaan. Op enig moment begon aangever verdachte uit te schelden en uit te dagen, omdat verdachte vrouwen van hem afpakte. Nadat verdachte meermalen probeerde om een gevecht te voorkomen zijn ze naar buiten gegaan. Toen heeft verdachte aangever drie à vier maal met zijn vuisten geslagen, waardoor aangever viel. Nadat aangever weer opstond sloeg verdachte hem nogmaals tegen de grond en gaf hem een knietje in zijn zij. Verdachte kan zich niet herinneren dat hij aangever heeft getrapt en heeft verklaard aangever sowieso niet op zijn hoofd te hebben getrapt.
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit laatste dat zowel de getuige [getuige 1] als de getuige [getuige 2] hebben verklaard dat verdachte aangever tegen het hoofd heeft getrapt. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding te twijfelen aan de juistheid van deze verklaringen, te meer nu het objectieve getuigen betreft. De rechtbank is van oordeel dat derhalve ook dit onderdeel van de tenlastelegging wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde mishandeling, gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen (de aangifte, de getuigenverklaringen, de letselverklaring en de verklaring van verdachte zelf) wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank is echter van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat aangever ten gevolge van deze mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen.
De rechtbank overweegt daartoe dat de uit de letselverklaring blijkende verwondingen die door verdachte aan aangever zijn toegebracht blijkens artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet als zwaar lichamelijk letsel zijn aan te merken. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk niet dat er geen uitzicht is op volkomen genezing en/of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van de beroepsbezigheden aan de zijde van aangever, noch van andere feiten waardoor het opgelopen letsel door de rechtbank als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 01 september 2013 te Hilversum opzettelijk mishandelend C.[slachtoffer]
- met gebalde vuist met kracht tegen het gezicht heeft geslagen/gestompt en
- met geschoeide voet met kracht tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt, tengevolge waarvan voornoemde[slachtoffer] lichamelijk letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Mishandeling.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen waarvan 47 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting bij de Waag met de mogelijkheid van een klinische opname voor zeven weken en een traject om te komen tot een reguliere arbeidssituatie. Daarbij heeft hij gevorderd om de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden te bevelen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf verzocht om deze gelijk te stellen aan de ondergane voorlopige hechtenis.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
De rechtbank overweegt dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS uitgaan van een geldboete van € 750,00 voor een mishandeling, enig letsel ten gevolge hebbend. Bij een mishandeling met behulp van een slagwapen of door een kopstoot, enig lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, gaan voornoemde oriëntatiepunten uit van een werkstraf van 120 uur. De rechtbank heeft voornoemde oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de strafmaat.
In het bijzonder overweegt de rechtbank nog het navolgende.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van de aangever. Hij heeft door aldus te handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangever. Het is algemeen bekend dat dergelijke feiten impact op slachtoffers hebben en dat deze (nog lange tijd) gevoelens van angst en onveiligheid kunnen ervaren. Ook veroorzaken feiten als deze gevoelens van onveiligheid in algemene zin binnen de samenleving, zeker nu de mishandeling zich op de openbare weg heeft afgespeeld. Wat betreft de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, heeft de rechtbank echter tevens, enigszins ten gunste van de verdachte, rekening gehouden met het feit dat ook aangever een aandeel heeft gehad in de escalatie van het conflict. Ten nadele van verdachte weegt de rechtbank mee dat verdachte aangever onder meer tegen het gezicht heeft geschopt, hetgeen ernstige gevolgen kan hebben en onder omstandigheden zelfs fataal kan zijn.
In het nadeel van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 13 december 2013, waaruit volgt dat verdachte reeds meerdere keren is veroordeeld ter zake van strafbare feiten, waaronder voor geweldsdelicten. Kennelijk hebben eerder aan verdachte opgelegde straffen hem er niet van weten te weerhouden opnieuw een strafbaar feit te plegen.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en gelet op hetgeen zij heeft overwogen over de ernst van het feit, van oordeel dat een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke straf op zijn plaats is en de rechtbank acht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van de door verdachte reeds ondergane voorlopige hechtenis passend en geboden.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met een de verdachte betreffend reclasseringsadvies van Palier forensische & intensieve zorg d.d. 6 november 2013. De reclassering concludeert dat verdachte geen initiatief neemt om contact te zoeken met de hem toegewezen jobcoach. Ook is zijn financiële situatie beperkt en geeft hij weinig uitvoering aan zijn wens om richting Zeeland te verhuizen, waar zijn moeder woont. Verdachte drinkt overmatig alcohol, maar ziet dat zelf niet als een probleem. Er is ook sprake van een slechte agressieregulatie, hetgeen leidt tot delict-gedrag. Er wordt geadviseerd om een gedeeltelijk voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij Justitiële Verslavingszorg Inforsa, een behandelverplichting bij De Waag of soortgelijke forensische instelling in verband met de agressieregulatie problematiek (met mogelijkheid van een kortdurende klinische opname) en de verplichting om mee te werken aan een traject voorgesteld door een jobcoach om te komen tot een reguliere arbeidssituatie. Daarbij wordt geadviseerd om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, een deel van de op te leggen straf in voorwaardelijke vorm opleggen. Enerzijds om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst wederom strafbare feiten te plegen en anderzijds om de noodzakelijke behandeling en begeleiding binnen de gedwongen kaders van de bijzondere voorwaarden mogelijk te maken. De rechtbank acht daarbij een proeftijd van drie jaar geïndiceerd.
De rechtbank zal niet de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname, zoals gevorderd, opleggen. Verdachte heeft na de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, blijkens de uitgevoerde urinecontroles, geen alcohol meer gebruikt en houdt zich aan de afspraken met de reclassering , onder meer middels wekelijkse gesprekken. In de ogen van de rechtbank dient verdachte wel door te gaan met de behandeling van zijn alcoholverslaving, maar de noodzaak van een klinische opname is op dit moment onvoldoende duidelijk.
De rechtbank is, gezien het feit dat verdachte ten tijde van het delict onder invloed van alcohol was (waarbij verdachte blijkens het reclasseringsadvies met regelmaat overmatig alcohol gebruikt en problemen heeft met zijn agressieregulatie) en gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies, van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen indien er geen behandeling of begeleiding van de verdachte plaatsvindt. De rechtbank acht het om die reden geboden de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft aangever zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 1.702,60.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Hij heeft gevorderd de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 500,--, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Hij heeft gevorderd de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering c.q. om de vordering af te wijzen, primair omdat aangever het strafbare feit heeft uitgelokt dan wel daar eigen schuld aan heeft, subsidiair nu de vordering niet eenvoudig te bepalen is, omdat bewijs ontbreekt.
Het oordeel van de rechtbank
Behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, nu aan de zijde van de benadeelde partij mogelijk sprake is van (een bepaalde mate van) eigen schuld.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij in die vordering niet-ontvankelijk is en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.

10.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering toe te wijzen en deze om te zetten in een werkstraf van 30 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering op te schorten, dan wel af te wijzen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden.
Gelet op het voorgaande en op het bepaalde in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummers13-144960-11 bij vonnis d.d. 23 augustus 2012 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van twee weken toe te wijzen, met dien verstande dat de rechtbank op de voet van het bepaalde in het tweede lid van genoemd artikel een werkstraf zal gelasten.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14e, 14g, 22c, 22d, 27 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte, groot
47 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd van 3 jaar niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd van drie jaar:
* dient te houden aan de voorwaarden en aanwijzingen van de reclassering, waarbij verdachte zich tevens dient te melden bij Justitiële Verslavingszorg Inforsa, Noordse Bosje 53, 1211 BE Hilversum, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* onder behandeling zal stellen bij De Waag of een soortgelijke forensische instelling op de tijden en plaatsen als door of namens De Waag of een soortgelijke forensische instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen;
* zijn volledige medewerking verleent aan een traject om te komen tot een reguliere arbeidssituatie middels een jobcoach, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering toe, met dien verstande dat de rechtbank, in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf voor de duur van twee weken, het verrichten van een werkstraf voor de duur van 28 uren gelast;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de werkstraf niet of niet naar behoren verricht, deze wordt vervangen door 14 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, mrs. A. van Holten en
C.A. de Beaufort, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst-van Esch, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2013073055, doorgenummerd 1 tot en met 35.
2.Pagina 3 e.v.
3.Pagina 11
4.Pagina 13 e.v.
5.Pagina 16 e.v.
6.Pagina 31 e.v.