ECLI:NL:RBMNE:2014:3839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2014
Publicatiedatum
2 september 2014
Zaaknummer
3265147 UV EXPL 14-330 JES/1267
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet van leraar wegens vermeend geweld tegen leerling

In een kort geding heeft de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland op 2 september 2014 uitspraak gedaan in een zaak tussen een leraar van een vmbo-college en de stichting Wellant. De leraar was op 24 juni 2014 op staande voet ontslagen na een incident tijdens een excursie op 20 juni 2014, waarbij hij een leerling zou hebben vastgepakt en buitenproportioneel geweld zou hebben gebruikt. De leraar vorderde in kort geding dat hij zijn werkzaamheden mocht hervatten en dat zijn loon doorbetaald zou worden. De kantonrechter oordeelde dat niet was komen vast te staan dat de leraar daadwerkelijk buitenproportioneel geweld had gebruikt. De blauwe plekken bij de leerling waren het gevolg van een stevige grip van de leraar, gecombineerd met de tegenstribbelende bewegingen van de leerling. De kantonrechter bepaalde dat de leraar zijn werkzaamheden mocht hervatten totdat de Commissie van Beroep had beslist over het ontslag en dat het vmbo-college verplicht was om het loon van de leraar door te betalen tot dat moment. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging bij ontslag op staande voet en de noodzaak van een dringende reden voor een dergelijk ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3265147 UV EXPL 14-330 JES/1267
Kort geding vonnis van 2 september 2014
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. A.T. Chinnoe,
tegen:
de stichting
Stichting Wellant,
gevestigd te Houten,
verder ook te noemen Wellant,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S.G. van der Galiën.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 18
  • de akte van Wellant met productie 1
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Wellant.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 1 augustus 1983 (31 jaar geleden) als "docent B" in dienst getreden bij de (rechtsvoorganger(s) van) Wellant. [eiser] verrichtte zijn werkzaamheden bij het Wellantcollege Chr. VMBO de Bossekamp te Ottoland. Wellant verdiende laatstelijk € 3.552,45 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, 8,33% eindejaarsuitkering en overige looncomponenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (BVE) van toepassing.
2.2.
Op 20 juni 2014 is [eiser] tijdens schooltijd met 32 leerlingen op een excursie geweest naar een chocolaterie. Het vervoer van de school naar de chocolaterie en terug werd uitgevoerd door de heer[A], buschauffeur in dienst van de busorganisatie Taxi- en Tourcaronderneming [naam].
2.3.
Op de terugweg van de chocolaterie naar school was het rumoerig in de bus. Een aantal leerlingen zat achterin de bus met hun vuisten op de ruiten van de bus te bonken, zaten met hun knieën op de stoel of stonden in het gangpad. [eiser] heeft de leerlingen drie maal gevraagd om rustig aan te doen en netjes op hun stoel te gaan zitten. Toen hieraan geen gehoor werd gegeven heeft de buschauffeur de leerlingen gewaarschuwd. Aangezien ook hierop geen verbetering volgde is [eiser] naar achteren in de bus gelopen en heeft de leerling die de grootste aanstichter was viermaal gevraagd om voor in de bus te komen zitten. Deze leerling wenste echter achter in de bus te blijven zitten. [eiser] heeft hem toen dringender laten weten dat de leerling voor in de bus diende te komen zitten. Toen de leerling alsnog geen gevolg gaf aan het verzoek heeft [eiser] de leerling naar de voorkant van de bus gebracht. De leerling stribbelde hierbij tegen.
2.4.
Terwijl de leerling voor in de bus, naast [eiser], zat heeft hij [eiser] meerdere keren uitgescholden. [eiser] heeft hierop niet gereageerd. Toen de leerling nog een keer probeerde om naar achteren in de bus te lopen heeft [eiser] hem op dezelfde wijze naar de voorkant van de bus gebracht.
2.5.
Na aankomst bij school heeft [eiser] de leerling opdracht gegeven rommel in de bus op te ruimen. Doordat de bus echter gebruikt werd om leerlingen van andere klassen naar huis te vervoeren was er geen gelegenheid meer tot opruimen. [eiser] heeft de leerling vervolgens gevraagd mee te lopen naar kamer D op school. De leerling nam plaats in de kamer en [eiser] ging vervolgens op zoek naar een collega. De leerling heeft daarop de kamer verlaten en is naar de aula gegaan. [eiser] heeft hem vervolgens in de aula opnieuw vastgepakt en naar kamer D teruggebracht. Dit voorval trok de aandacht van de teamleider, mevrouw [X] (hierna: "[X]") en de leerlingbegeleider, mevrouw [Y] (hierna: "[Y]").
2.6.
Aan [eiser] werd gevraagd wat tot rust te komen en iets te drinken te halen. [eiser] heeft vervolgens – toen hij tot rust was gekomen – telefonisch contact opgenomen met de moeder van de leerling om te laten weten wat tijdens de busrit was gebeurd. [eiser], [X] en [Y] hebben vervolgens kort met de leerling gesproken over wat er gebeurd was.
2.7.
Op maandag 23 juni 2014 werden de lessen van [eiser] aan het begin van de ochtend overgenomen door een collega, omdat [eiser] op verzoek van [X] nogmaals moest vertellen wat er precies was voorgevallen die vrijdag.
2.8.
Op dinsdagochtend 24 juni 2014 heeft [eiser] het lesgeven hervat. In het derde lesuur werd [eiser] uit de klas gehaald en is hem in een gesprek met mevrouw [Z], regiodirecteur, en [X] meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst met hem per direct werd beëindigd.
2.9.
In de aan [eiser] verstrekte ontslagbrief staat het volgende vermeld:
Op 23 juni 2014 heeft u een gesprek gehad met uw teamleider. Dit naar aanleiding van het incident op 20 juni 2014 na afloop van een excursie naar een chocolaterie.
U was samen met de buschauffeur en 36 leerlingen in de bus aanwezig. Er ontstond achter in de bus onrust, leerlingen waren luidruchtig en zaten omgedraaid naar elkaar toe. U heeft ze tot de orde geroepen, maar de leerlingen gingen door met het vertonen van ongewenst gedrag. Na vier keer een oproep te hebben gedaan het gedrag te beëindigen, constateert u dat een leerling opnieuw is gaan staan en u verzoekt hem naar voren te komen. Wanneer de leerling hieraan geen gehoor geeft pakt u hem bij de arm en trekt u hem naar voren. De leerling stribbelt tegen en geeft aan dat u hem niet moet knijpen.
Bij aankomst heeft u de leerling in de bus laten wachten en hem de bus na laten lopen op eventueel achtergebleven rommel. Bij het verlaten van de bus heeft u de leerling verteld dat hij naar kamer D moest gaan, maar de leerling maakte hiertegen bezwaar en wilde naar de kluisjes gaan. Op een gegeven moment bent u de leerling achterna gerend, heeft u de leerling bij zijn nek/keel gegrepen en heeft u hem hardhandig meegetrokken naar kamer D. Daarbij heeft de leerling geschreeuwd dat u hem pijn deed en hij heeft gehuild
Uw teamleider heeft vervolgens ingegrepen en u opgedragen naar de lerarenkamer te gaan, een glaasje water te drinken en tot rust te komen. Weliswaar heeft u dit gedaan, maar u heeft ook telefonisch contact gezocht met de moeder van de leerling, zonder daarover overleg te hebben met de teamleider. Daarbij heeft u duidelijk uw woede over het gedrag van de leerling laten blijken.
De teamleider constateerde dat u de leerling zodanig hard had beetgepakt onder zijn oksels, dat uw vingerafdrukken duidelijk zichtbaar waren.
Nadat de teamleider de leerling had gesproken, heeft zij ook een gesprek met u gehad. U gaf aan gefrustreerd te zijn over het ondermijnen van uw gezag door de leerling. Tijdens dit gesprek heeft de teamleider u er op gewezen dat uw gedrag onacceptabel is, hoe vervelend het gedrag van een leerling ook is. U gaf geen blijk dit te begrijpen. Ook zag u geen andere oplossing in een dergelijke situatie.
De leerlingen, die getuige zijn geweest van het incident, is gevraagd om op papier te zetten wat zij hebben gezien. Die verklaringen komen grotendeels met elkaar overeen. Uit de verklaringen blijkt dat u niet alleen in de bus de leerling uiterst hardhandig hebt beetgepakt, maar dat u ook later in de aula hem bij de nek hebt gegrepen, terwijl de leerling trachtte te ontkomen.
Tijdens het gesprek op 23 juni 2014 heeft u, ook nadat u twee dagen de tijd hebt gehad om over uw gedrag na te denken, geen berouw getoond. Ook heeft u geen enkel zelfinzicht in uw handelen getoond of enig rechtvaardiging voor uw handelen aangedragen.
De wijze waarop u buitenproportioneel geweld hebt gebruikt tegen een leerling is ontoelaatbaar. Als medewerker van Wellantcollege en als docent in het bijzonder, dient u zich altijd professioneel te gedragen. Door fysiek geweld te gebruiken, heeft u onvoldoende verantwoordelijkheidsbesef getoond. Leerlingen dienen zich bij Wellantcollege altijd veilig te voelen. Het door u vertoonde grensoverschrijdend gedrag valt u aan te rekenen. Daarbij hebben we rekening gehouden met het feit dat u in de bus, door zijn gedrag, wellicht bent uitgedaagd door de betreffende leerling, maar u had op een andere wijze corrigerend kunnen optreden. Dit geldt des te meer voor de situatie in de aula. Ondanks het feit dat de leerling u huilend heeft aangegeven dat hij erge pijn had en dat hij heeft geprobeerd weg te vluchten, bent u hem vast blijven houden en heeft u hem naar kamer D getrokken. Pas door ingrijpen van de teamleider is het geweld gestopt. Voor dit gedrag bestaat geen enkele rechtvaardiging.
Voornoemde gedragingen zijn (op zichzelf en in onderlinge samenhang), gezien de aard en de ernst daarvan in het algemeen en voor Wellant in het bijzonder, onacceptabel en leveren een dringende reden op de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Gelet op de ernst van de gedraging kan van Wellantcollege niet worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
Conform artikel H.45 CAO-BVE onder verwijzing naar artikel 7:677 BW wordt uw arbeidsovereenkomst dan ook op staande voet wegens een dringende reden beëindigd met ingang van 24juni 2014.
Tegen deze beslissing kunt u in beroep gaan bij de Commissie van Beroep BVE
(Postbus 85191; 3508 AD Utrecht) binnen 6 weken na ontvangst van dit schrijven.
2.10.
Wellant heeft vanaf 24 juni 2014 de loondoorbetaling aan [eiser] gestaakt. [eiser] heeft op 24 juni 2014 aan Wellant meegedeeld dat hij het niet eens is met het gegeven ontslag en heeft zich beschikbaar gehouden voor het verrichten van werk.
2.11.
[eiser] heeft – op basis van artikel N-1 van de cao BVE – beroep ingesteld bij de Commissie van Beroep BVE (hierna: "de Commissie") tegen het besluit van Wellant tot onverwijlde beëindiging van de arbeidsovereenkomst. In artikel 18 lid 6 van het Reglement van de Commissie staat vermeld dat de werkgever zich onderwerpt aan de uitspraak van de commissie.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, in kort geding:
veroordeling van Wellant om [eiser] binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis toe te laten op haar terreinen, met name op de vestiging van het Chr. VMBO Wellantcollege de Bossekamp aan het adres B140 te Ottoland, en [eiser] in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Wellant in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
Wellant te veroordelen tot betaling aan [eiser] binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis, van het bedongen maandsalaris van € 3.552,45 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 8,33% eindejaarsuitkering en overige looncomponenten vanaf 24 juni 2014 tot aan het moment dat de dienstbetrekking rechtsgeldig is beëindigd;
Wellant te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over de gevorderde bedragen onder B vanaf het moment van opeisbaarheid;
Wellant te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de gevorderde bedragen onder B en C vanaf de dag dat die bedragen zijn verschuldigd;
Wellant te veroordelen om binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan [eiser] de correcte loonstroken – overeenkomstig het bedongen maandloon van € 3.552,45 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 8,33% eindejaarsuitkering en overige looncomponenten – over de maanden juni en juli 2014 te verstrekken,
Wellant te veroordelen om vanaf 1 augustus 2014 aan [eiser] correcte loonstroken – overeenkomstig het bedongen maandloon van € 3.552,45 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 8,33% eindejaarsuitkering en overige looncomponenten – op het daarvoor gebruikelijke tijdstip te verstrekken;
Wellant te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
Ter onderbouwing van de vordering stelt [eiser] dat er geen sprake is geweest van een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677 BW. Door het ontbreken van deze dringende reden bestond er op 24 juni 2014 geen grondslag om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Voor zover Wellant, ten aanzien van de vordering van [eiser] tot tewerkstelling, het verweer voert dat het BBA niet op de arbeidsrelatie van toepassing is en de arbeidsovereenkomst daarom geëindigd is op het moment dat Wellant heeft besloten deze te beëindigen, stelt Wellant zich op het standpunt dat hij verwacht dat de Commissie van Beroep zijn beroep gegrond zal verklaren en [eiser] zal opdragen de beëindiging van de dienstbetrekking ongedaan te maken. [eiser] stelt daarnaast dat hij verwacht dat in een te starten bodemprocedure zijn vordering tot herstel van de dienstbetrekking op grond van kennelijk onredelijk ontslag zal worden toegewezen.
3.3.
Wellant heeft verweer gevoerd. Op de inhoud daarvan zal hierna – voor zover van belang – worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang is gegeven met de aard van de vordering.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, het aannemelijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
Beoordeeld dient dus te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat het ontslag op staande voet geen stand houdt en dat een vordering tot herstel van de dienstbetrekking zal slagen.
De dringende reden
4.3.
Wellant heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [eiser] buitenproportioneel geweld heeft gebruikt tegen een leerling. Wellant zet in de ontslagbrief (zie hiervoor in onderdeel 2.11) hetgeen voorgevallen is onder meer als volgt uiteen: "Wanneer de leerling hieraan geen gehoor geeft pakt u hem bij de arm en trekt u hem naar voren. De leerling stribbelt tegen en geeft aan dat u hem niet moet knijpen", "Op een gegeven moment bent u de leerling achterna gerend, heeft u de leerling bij zijn nek/keel gegrepen en heeft u hem hardhandig meegetrokken naar kamer D. Daarbij heeft de leerling geschreeuwd dat u hem pijn deed en hij heeft gehuild", "De teamleider constateerde dat u de leerling zodanig hard had beetgepakt onder zijn oksels, dat uw vingerafdrukken duidelijk zichtbaar waren".
4.4.
Wellant heeft het voorgaande onderbouwd met verklaringen van leerlingen die getuige zijn geweest van de gebeurtenissen. De medeleerlingen verklaren – onder meer en niet eensluidend – dat [eiser] de leerling in kwestie in de bus bij zijn nek/keel beet heeft gepakt en naar voren heeft geduwd en in de aula bij zijn keel/schouder heeft gepakt en meegenomen heeft. Meerdere leerlingen spreken over een zogenaamde "spinnenbeet", waarmee kennelijk het met gespreide vingers in de nek vastpakken wordt bedoeld. Één leerling verklaart zelfs dat [eiser] de leerling in kwestie meerdere keren heeft geslagen. Gelet op de inconsistentie van de verklaringen van de leerlingen en bovendien mede in acht nemende hun leeftijd (eerstejaars VMBO) en de onduidelijkheid over de wijze waarop en omstandigheden waaronder hen is verzocht hun verklaring af te leggen, zet de kantonrechter vraagtekens bij de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
4.5.
De leerling in kwestie heeft in een gesprek, waarvan een verslag is opgesteld door [X] en [Y], verklaard dat hij in eerste instantie is meegelopen met [eiser] naar de voorzijde van de bus. Op het moment dat de andere leerlingen bijna allemaal de bus verlaten hadden is hij naar achteren in de bus gelopen om zijn tas te pakken. [eiser] heeft hem toen met één hand onder zijn oksel vastgepakt; de leerling in kwestie verklaarde dat dit zeer deed en dat hij dit heeft aangegeven. Teruggekomen in de school is hij weggelopen uit kamer D en heeft [eiser] hem bij zijn bovenarm en de voorkant van zijn trui vastgepakt, aldus de leerling. Ook hierbij heeft hij aangegeven dat [eiser] hem pijn deed.
4.6.
[X] en [Y] hebben in een schriftelijke verklaring opgemerkt dat zij hebben gezien dat [eiser] de leerling bij zijn arm vasthad en dat er daarna onder de linkeroksel van de leerling vingerafdrukken zichtbaar waren. Twee andere docenten die het voorval in de aula hebben gezien verklaren dat de leerling in kwestie zich verzette en veel tegenstribbelde.
4.7.
[eiser] betwist de leerling bij keel, nek of shirt te hebben gepakt en betwist geweld te hebben gebruikt. Hij heeft de leerling enkel bij de bovenarm vastgepakt, waarbij de leerling veel verzet bood.
4.8.
De kantonrechter is van oordeel dat met al het voorgaande niet is komen vast te staan dat er sprake is geweest van het gebruiken van buitensporig geweld door [eiser]. Hetgeen door [X] en [Y] gezien is – dat [eiser] de leerling bij zijn arm vasthield – komt de kantonrechter niet als buitensporig geweld voor. Door [eiser] (en andere toeschouwers) is – onbetwist – verklaard dat de leerling in kwestie enorm tegenstribbelde. Bij een stevige grip, bedoeld om een leerling te laten meewerken, gecombineerd met tegenstribbelende bewegingen van die leerling, kunnen drukplekken op het lijf van die leerling ontstaan. Het voorgaande maakt echter niet dat er sprake is van buitengewoon geweld door [eiser]. Dit was overigens anders geweest indien de leerling geen weerstand had geboden en er vervolgens blauwe plekken zichtbaar zouden zijn.
4.9.
Gelet op het voorgaande is de kantonrechter voorshands van oordeel dat er geen sprake is geweest van een dringende reden die een ontslag op staande voet rechtvaardigde.
Toelaten tot de werkzaamheden en doorbetaling van het loon
4.10.
Wellant stelt dat – indien het ontslag op staande voet geen stand houdt – de arbeidsovereenkomst door het ontslag alsnog geëindigd is, aangezien er geen voorafgaande toestemming nodig is van het UWV om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen.
4.11.
[eiser] heeft tegen het ontslag beroep ingesteld bij de Commissie en stelt zich op het standpunt dat hij verwacht dat de Commissie zijn beroep gegrond zal verklaren en Wellant zal opdragen de beëindiging van de dienstbetrekking ongedaan te maken.
4.12.
Vooropgesteld wordt dat op de arbeidsrelatie tussen partijen het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (hierna: "BBA") niet van toepassing is. Een niet-rechtsgeldig verleend ontslag op staande voet lijdt dus niet aan vernietigbaarheid wegens het ontbreken van een ontslagvergunning van het UWV. Evenmin maakt het enkele ontbreken van de dringende reden het ontslag kennelijk onredelijk. In de onderhavige situatie zou het niet-gehonoreerde ontslag op staande voet alsnog leiden tot een onregelmatige opzegging en in beginsel zou de zaak daarom eindigen en zou de vordering moeten worden afgewezen.
4.13.
In dit geval is evenwel voldoende aannemelijk geworden dat beide partijen elkaar eind september 2014 bij de Commissie zullen treffen en zich beide, conform artikel 18 lid 6 van het reglement van de Commissie, zullen onderwerpen aan het oordeel van de commissie en dit oordeel ten uitvoer zullen leggen. Dit geldt te meer nu Wellant in de onderhavige procedure geen eis in reconventie heeft ingesteld, doch slechts verweer heeft gevoerd jegens de vordering van [eiser]. Hoewel derhalve een niet-rechtsgeldig geoordeeld ontslag op staande voet niet zal leiden tot een vernietigbare opzegging, moet worden aangenomen dat een niet-rechtsgeldig verleend ontslag op staande voet, dat ook naar verwachting die kwalificatie van de Commissie zal krijgen, door Wellant zal worden ingetrokken. Aannemelijk is dan vervolgens dat de dienstbetrekking niet door opzegging is geëindigd.
4.14.
Gelet op het voorgaande zal de kantonrechter de vordering van [eiser] tot het hem in de gelegenheid stellen de werkzaamheden te verrichten en tot doorbetaling van het loon voorshands – vooruitlopend op de beslissing van de Commissie – toewijzen, met dien verstande dat de vordering tot het
binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnisbetalen van het loon slechts zal worden toegewezen voor het loon tot en met augustus 2014, nu het toekomstige loon nog niet opeisbaar is en met dien verstande dat aan de gevorderde dwangsom een maximum zal worden gesteld van € 50.000,00.
4.15.
De vordering tot betaling van de wettelijke rente, wettelijke verhoging en verstrekking van de loonstroken zullen als onweersproken eveneens worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding tot matiging van de wettelijke verhoging.
4.16.
Wellant zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 93,80
- griffierecht € 219,00
- salaris gemachtigde €
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Totaal € 712,80

5.De beslissing

De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
veroordeelt Wellant om [eiser] binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis toe te laten op haar terreinen, met name op de vestiging van het Chr. VMBO Wellantcollege de Bossekamp aan het adres B140 te Ottoland, en [eiser] in de gelegenheid te stellen de overeengekomen werkzaamheden te verrichten op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Wellant in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen, tot een maximum van € 50.000,00, totdat de Commissie van Beroep ten gronde heeft beslist;
veroordeelt Wellant – voor wat betreft het loon tot en met augustus 2014 binnen zeven dagen na dagtekening van dit vonnis – tot doorbetaling van het loon van een bedrag van € 3.552,45 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 8,33% eindejaarsuitkering en overige looncomponenten vanaf 24 juni 2014 tot het moment dat Commissie van Beroep ten gronde heeft beslist;
veroordeelt Wellant tot betaling van de wettelijke verhoging van 50% over voornoemd bedrag, voor zover op grond van artikel 7:625 BW verschuldigd geraakt;
veroordeelt Wellant tot betaling van de wettelijke rente over voornoemde bedragen aan loon en wettelijke verhoging vanaf de dagen van respectieve opeisbaarheid tot die van volledige betaling;
veroordeelt Wellant tot het – voor wat betreft de loonstroken tot en met augustus 2014 binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis – verstrekken van correcte loonstroken aan [eiser], overeenkomstig het bedongen maandloon van € 3.552,45 bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag en 8,33% eindejaarsuitkering en overige looncomponenten, over de periode vanaf juni 2014 tot het rechtsgeldig einde van de arbeidsovereenkomst;
veroordeelt Wellant tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 712,80;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 september 2014.