Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2014 in de zaak tussen
de vennootschap onder firma V.o.f. [eiseres], te [plaats], eiseres
de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Formido [naam] B.V., te [plaats] (Formido).
Procesverloop
Overwegingen
Dit artikel bepaalt, voor zover hier relevant, dat het college van burgemeester en wethouders van het plan ter plaatse van de gronden met de bestemming Bedrijf, op het bedrijventerrein [naam], ontheffing kan verlenen voor de vestiging van periferedetailhandelsbedrijven, met inachtneming van het volgende:
- het geen ontwrichting van de bestaande winkelstructuur betekent (zie tabel 19),
- […]”
Bij de vraag of in deze zaak wordt voldaan aan het in artikel 3.4, eerste lid, onder b, van de bestemmingsplanregels opgenomen voorschrift is uitsluitend van belang of sprake is van inpasbaarheid in de binnenstad.
Uit het verweerschrift en uit wat ter zitting aan de orde is geweest is verder niet aannemelijk geworden in de winkel van Formido sprake is van een fysiek niet van elkaar te onderscheiden verbondenheid tussen de verkoop van doe-het-zelfmaterialen en de verkoop van dierbenodigdheden, integendeel. In feitelijke zin is sprake van een ‘shop-in-shop’, zoals dat begrip op de zitting is besproken. Beoordeeld dient dan ook te worden of de detailhandel in dierbenodigdheden die Formido op deze wijze voert, al dan niet inpasbaar is in de binnenstad van [plaats]. De omstandigheid dat de winkel van Formido als geheel niet inpasbaar is in de binnenstad is (waarover iedereen het eens is), is dan ook niet van belang voor de beoordeling van de vraag of de verleende toestemming voor de verkoop van dierbenodigdheden strookt met artikel 3.4, eerste lid, van de bestemmingsplanregels.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º, van de Wabo, in samenhang met artikel 4, negende lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is verweerder bevoegd de door Formido gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, voor zover de aanvraag ziet op het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, binnen de bebouwde kom en met een oppervlakte van niet meer dan 1500 m². Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo is verweerder bevoegd de door Formido gevraagde omgevingsvergunning te verlenen, voor zover de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. Gelet hierop is, als voldaan is aan de daarvoor geldende voorwaarden, het op basis van één van deze twee onderdelen van artikel 2.12 van de Wabo, een andere grondslag voor het bestreden besluit niet onmogelijk; verweerder heeft op dit punt een eigen bevoegdheid om te bepalen of hij daar wel of niet gebruik van wenst te maken. Gelet op die specifieke bevoegdheid van verweerder ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank volstaat daarom met de vernietiging van het bestreden besluit en het stellen van een termijn waarbinnen verweerder zich dient uit te spreken over zijn keuze in de vorm van een nieuwe beslissing op bezwaar. Verweerder zal daarvoor dus eerst moeten onderzoeken of hij op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º of onder 3º bevoegd is een omgevingsvergunning te verlenen. Wanneer die bevoegdheid bestaat, dient verweerder af te wegen of hij daarvan ook gebruik wenst te maken door op basis van die nieuwe grondslag de verleende toestemming in stand te laten. Indien verweerder de verleende toestemming op grond van één van beide mogelijkheden in stand wenst te laten, wijst de rechtbank er op dat dat het bestaan van de Nota Detailhandel dan wel vereist dat extra wordt gemotiveerd waarom in afwijking van de uitgangspunten in die nota en gelet op het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, toch toestemming wordt verleend. Indien verweerder tot de conclusie komt dat het niet mogelijk of wenselijk is om één van beide afwijkingsmogelijkheden aan de verleende toestemming alsnog ten grondslag te leggen, zal verweerder bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar de bezwaren gegrond moeten verklaren, het primaire besluit moeten herroepen en de aanvraag alsnog moeten weigeren.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;