ECLI:NL:RBMNE:2014:4310

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
UTR 14/5538
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vergunning voor braderieën door burgemeester van Utrecht

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 september 2014 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Marbo Promotions B.V. De burgemeester van Utrecht had op 29 augustus 2014 een vergunning geweigerd voor het organiseren van twee braderieën op 21 september en 26 oktober 2014 in de Kanaal- en Damstraat. De weigering was gebaseerd op eerdere incidenten waarbij overlast, openbare ordeproblemen en verkeersveiligheid in het geding waren. De burgemeester stelde dat de organisator onvoldoende waarborgen bood voor een goed verloop van het evenement, wat leidde tot een onevenredige belasting van gemeentelijke diensten en hulpdiensten.

Tijdens de zitting op 18 september 2014 heeft de voorzieningenrechter de argumenten van verzoekster, Marbo Promotions B.V., gehoord. Verzoekster betwistte de feiten zoals weergegeven in het besluit van de burgemeester en stelde dat zij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het gedrag van derden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning had kunnen weigeren, gezien de eerdere problemen tijdens braderieën georganiseerd door verzoekster. De rechter benadrukte dat de vergunningverlening niet automatisch kon worden verwacht, ondanks eerdere goedkeuringen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester voldoende redenen had om de vergunning te weigeren, met verwijzing naar processen-verbaal van de politie die de problemen tijdens eerdere evenementen documenteerden. De rechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen rechtsmiddel tegen deze beslissing open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/5538
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 september 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Marbo Promotions B.V., te Rotterdam, verzoekster
(gemachtigde: mr. G.G. Kranendonk),
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigden: mr. N. Verkerk en mr. A. Erdogan).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder een door verzoekster aangevraagde vergunning voor het organiseren van twee braderieën op 21 september en 26 oktober 2014 ter plaatse van de Kanaal- en Damstraat geweigerd op grond van het bepaalde in artikel 1.8, aanhef en onder a, b, c en e en artikel 5:37, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (hierna: APV).
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2014. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.
Verweerder heeft de vergunning geweigerd omdat – samengevat – tijdens eerdere door verzoekster georganiseerde braderieën in de Kanaal- en Damstraat is gebleken dat sprake was van overlast, dat de openbare orde, de verkeersveiligheid en de veiligheid van personen of goederen in het geding waren, er onevenredig veel beslag op de gemeentelijke diensten en hulpdiensten is gelegd en de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement. Daarbij baseert verweerder zich met name op de incidenten die hebben plaatsgevonden tijdens de braderie bij de Kanaal- en Damstraat op 6 juli 2014.
3.
Verzoekster voert aan dat de feiten als weergegeven in het bestreden besluit niet overeenkomen met de werkelijkheid. Verzoekster doet er alles aan om de braderieën zo goed als mogelijk te organiseren maar kan niet altijd verhinderen dat door andere personen handelingen worden verricht in de nabijheid van haar braderie. Zo wordt verzoekster ten onrechte verweten dat er versterkte muziek is afgespeeld in 2009. Dat geschiedde in een zijstraat van de straat waar de braderie gehouden werd en heeft dus geen relatie met de braderie. Volgens verzoekster kan zij niet verantwoordelijk worden gehouden voor de handhaving van de openbare orde buiten het terrein waar zij bevoegd is om zaken te regelen. Daartoe is alleen de politie bevoegd. Dat een schoonmaker wordt aangevallen door een agressief persoon en dat er personen zich niet houden aan de verkeersregels en agressief gedrag vertonen als zij met de regels worden geconfronteerd kan verzoekster volgens haar niet worden verweten. Verzoekster wordt volgens haar ten onrechte pas een paar weken voor de geplande braderie met constateringen van jaren geleden geconfronteerd, terwijl de aanvraag al van december 2013 dateert. Volgens haar is daardoor sprake van een onzorgvuldig besluit.
4.
Aan verweerder komt beoordelingsvrijheid toe bij beantwoording van de vraag of de braderie met het oog op het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, de verkeersveiligheid en de veiligheid van personen of goederen toelaatbaar is, of er onevenredig veel beslag op de gemeentelijke diensten en hulpdiensten is gelegd en de organisator onvoldoende waarborgen biedt voor een goed verloop van het evenement. Dit brengt mee dat beoordeeld moet worden of verweerder deze evenementenvergunning in redelijkheid kon weigeren.
5.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het gegeven dat verzoekster jarenlang een vergunning heeft gekregen voor dit evenement nog niet betekent dat zij erop mocht vertrouwen dat verweerder weer een vergunning zou verstekken, te meer niet nu er evaluatiegesprekken zijn geweest naar aanleiding van onregelmatigheden tijdens eerdere braderieën. Daarom had het op haar weg gelegen om bij het uitblijven van die vergunning stappen richting de gemeente te ondernemen als zij eerder duidelijkheid had gewild over het verkrijgen van de vergunning. De voorzieningenrechter is van oordeel dat thans geen consequentie kan worden verbonden aan de omstandigheid dat de vergunning kort voordat het evenement zou plaatsvinden is geweigerd.
6.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 29 juli 2014 van verbalisant [verbalisant] ([verbalisant]) van de politie-eenheid Midden-Nederland en het proces-verbaal van bevindingen van 6 juli 2014 van buitengewoon opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar] ([opsporingsambtenaar]), maakt de voorzieningenrechter op dat tijdens de braderie op 6 juli 2014 in Lombok problemen zijn ontstaan, met name waar het gaat om verkeerstechnische kwesties. Volgens [verbalisant] zijn in de afgelopen acht jaar diverse knelpunten aan het licht gekomen bij de opbouw en afbraak van braderieën op de Kanaalstraat/Damstraat en steeds weer is gebleken dat de braderieën onvoldoende zijn georganiseerd door de organisator, in het laatste geval Marbo. Volgens [verbalisant] ontbraken op 6 juli 2014 afzettingen en verkeersregelaars op de Kanaalstraat. De geplaatste dranghekken worden volgens [verbalisant] aan de kant gezet als deze niet onder toezicht staan van verkeersregelaars. Doordat voertuigen via zijstraten de Kanaalstraat konden oprijden ontstonden er ergernissen en agressie bij verkeersdeelnemers naar de schoonmakers in die straat met vechtpartijen als gevolg. Uiteindelijk is de braderie op 6 juli 2014 schoongemaakt en op een normale wijze opgeleverd doordat zes politieagenten permanent toezicht hebben gehouden.
Volgens [opsporingsambtenaar] waren de zijstraten van de Kanaalstraat niet voorzien van hekken, waardoor fietsers en bromfietsers de braderie op konden rijden. Verder waren de wegen die wel waren afgezet geblokkeerd door auto’s zodat eventueel hulpdiensten er niet langs konden. Ook bleek volgens [opsporingsambtenaar] tijdens de controle van de eindschoonmaak dat de hoek van de Damstraat nog ernstig vuil was.
7.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid onder verwijzing naar de processen-verbaal van [verbalisant] en [opsporingsambtenaar] kunnen stellen dat er een verband bestaat tussen het gebrek aan toezicht op de verkeerssituatie in de Kanaal- en Damstraat tijdens de door verzoekster georganiseerde braderie op 6 juli 2014 en de geconstateerde ergernissen en agressie bij verkeersdeelnemers richting de schoonmakers in die straat. Daardoor zijn er vechtpartijen ontstaan waardoor de openbare orde in het geding is gekomen en er onevenredig veel beslag is gelegd op hulpdiensten. Verzoekster stelt dat ze geen invloed heeft op het gedrag van anderen, maar dit laat onverlet dat de inzet van verkeersregelaars op 6 juli 2014 niet voldoende was, dat dit een steeds terugkerend probleem is bij door verzoekster georganiseerde braderieën en verzoekster als organisator verantwoordelijk is voor het voorkomen van overlast in de Kanaal- en Damstraat. Daarnaast blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter uit de zich bij de processtukken bevindende foto’s voldoende dat verzoekster tijdens eerdere braderieën de vergunningvoorschriften niet heeft nageleefd. Zo is op de foto’s te zien dat de marktkramen door markthandelaren te ver werden uitgebouwd, dat voertuigen op de braderie dusdanig stonden geparkeerd dat hulpdiensten geen doorgang meer hadden, dat er kramen op plaatsen stonden waar dat niet was toegestaan en dat er onvoldoende is schoongemaakt. Op grond van het voorgaande heeft verweerder naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid geweigerd de gevraagde vergunning te verlenen.
8.
Het voorgaande leidt reeds tot het oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft en daarom bestaat er geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening zoals door verzoekster is verzocht.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J. Praamstra, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. Groot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 september 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.