ECLI:NL:RBMNE:2014:4329

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
UTR 13-525
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van loongerelateerde uitkering op grond van de Wet WIA na eerdere weigering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 augustus 2014 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had aanvankelijk een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was per 16 maart 2010 geweigerd op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Na een aantal bezwaarprocedures en een wijziging van het bestreden besluit, heeft het Uwv op 20 december 2013 alsnog een loongerelateerde uitkering (LGU) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit II, waarin het Uwv de eerdere weigering had herzien.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk is, omdat het Uwv dit besluit niet langer handhaafde. Wat betreft het beroep tegen het bestreden besluit II, heeft de rechtbank geoordeeld dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende was gemotiveerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beperking op het item vervoer ten onrechte was komen te vervallen, omdat de verzekeringsarts niet voldoende had onderbouwd waarom deze beperking niet meer van toepassing was. Hierdoor was het bestreden besluit II in strijd met de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en kon het niet in stand blijven.

De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Tevens is de Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/525

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats],

eiseres,
(gemachtigde: mr. A. van den Os),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder,
(gemachtigden: mr. R.M.H. Rokebrand en mr. J. Ermers).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2012 (het primaire besluit) is aan eiseres per 16 maart 2010 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit op bezwaar van 13 december 2012 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013 in Lelystad. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.M.H. Rokebrand.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een aantal punten om een reactie te vragen.
Bij brief van 28 november 2013 heeft verweerder een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 november 2013, een aangepaste Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 november 2013 en nieuwe uitdraaien uit het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) overgelegd.
Bij brief van 20 december 2013 heeft eiseres op deze stukken gereageerd.
Bij besluit op bezwaar van 20 december 2013 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd in die zin dat de bezwaren van eiseres alsnog gegrond worden verklaard. Verweerder heeft bij dit besluit eiseres met ingang van 16 maart 2010 een loongerelateerde uitkering (LGU) op grond van de Wet WIA toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
Bij brief van 16 januari 2014 heeft verweerder een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 januari 2014 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 januari 2014 overgelegd.
Bij brief van 21 januari 2014 heeft eiseres de rechtbank bericht dat zij zich niet kan vinden in het bestreden besluit II.
Bij brief van 17 februari 2014 heeft de rechtbank verweerder nog een aantal vragen gesteld.
Bij brieven van 20 februari 2014 en 4 maart 2014 heeft verweerder een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2014 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 maart 2014 overgelegd.
Bij brief van 25 maart 2014 heeft eiseres op deze stukken gereageerd.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014 in Utrecht. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. J. Ermers.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is op 23 juli 2007 uitgevallen voor haar werk als assistent opticien voor 35 uur per week in verband met rugklachten en psychische klachten in combinatie met zwangerschaps- en bevallingsklachten. Van 17 oktober 2007 tot en met 5 februari 2008 heeft eiseres een zwangerschaps- en bevallingsuitkering ingevolge de Wet arbeid en zorg (WAZO) ontvangen. Op 6 februari 2008 heeft eiseres zich weer ziek gemeld voor haar werkzaamheden. Op 10 september 2009 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Verweerder heeft de WIA-uitkering per 1 februari 2010 geweigerd, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres per die datum minder dan 35% bedroeg.
Van 16 maart 2010 tot 6 augustus 2010 heeft eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen. Van 6 augustus 2010 tot en met 26 november 2010 heeft eiseres een WAZO-uitkering ontvangen. Op 26 november 2010 heeft eiseres zich opnieuw ziek gemeld.
Op 15 april 2012 heeft eiseres een aanvraag om een WIA-uitkering per 16 maart 2010 ingediend vanwege een toename van haar klachten. Eiseres acht zich volledig arbeidsongeschikt. Vervolgens heeft verweerder de onder “Procesverloop” genoemde besluiten genomen.
2.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit I van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit II. Het betreft immers een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit I terwijl eiseres voldoende belang heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het bestreden besluit II.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit I
3.
Nu verweerder het bestreden besluit I niet langer handhaaft, heeft eiseres geen procesbelang meer bij beoordeling door de rechtbank van dit besluit en dient het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit II
4.
Eiseres heeft aangevoerd dat haar beperkingen nog steeds zijn onderschat en dat zij per 16 maart 2010 als volledig arbeidsongeschikt dient te worden beschouwd. In de aan het bestreden besluit II ten grondslag liggende medische beoordeling is verzekeringsarts bezwaar en beroep [X] ten onrechte uitgegaan van de rapportage van verzekeringsarts [A] van 29 april 2010 in plaats van de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep [M] van 15 juni 2010. In laatstgenoemde rapportage heeft deze verzekeringsarts bezwaar en beroep per datum in geding eiseres ongeschikt bevonden voor de in het kader van de WIA-beoordeling in 2009 geduide functies. Daarnaast heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [X] ten onrechte de door verzekeringsarts bezwaar en beroep [M] aangenomen beperking op het item 2.10.1 (vervoer) laten vervallen. Bij de beoordeling van dit item gaat het ook om de vraag of eiseres het werk kan bereiken. Vanwege haar angstklachten zal er altijd een vertrouwd persoon met haar mee moeten reizen. Dit is ook niet met een vervoersvoorziening op te lossen. Eiseres heeft betwist dat zij alleen naar de spreekuren van de verzekeringsartsen gaat. Er gaat altijd een vertrouwd iemand met haar mee, alleen die persoon blijft vaak in de auto zitten.
5.
De rechtbank stelt vast dat uit de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep [X] van 20 november 2013 blijkt dat hij alle relevante stukken uit het dossier heeft gelezen en vervolgens heeft getracht om de beperkingen op en rond de datum in geding 16 maart 2010 in kaart te brengen. [X] heeft erop gewezen dat de rapportage van verzekeringsarts [A] van 29 april 2010, die is opgesteld naar aanleiding van de ziekmelding van eiseres van 16 maart 2010, dichter bij de datum in geding is gelegen dan de rapportage van verzekeringsarts bezwaar en beroep [M] van 15 juni 2010. Gelet op de rapportage van verzekeringsarts [A] van 29 april 2010 acht verzekeringsarts bezwaar en beroep [X] eiseres fors beperkt ten aanzien van lang staan en lopen en in mindere mate lang zitten. Eiseres moet zich na een half uur even kunnen vertreden. Eiseres had geen medische indicatie om gedurende de dag geregeld te gaan liggen. Daarnaast heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep [X] aanleiding gezien om de door verzekeringsarts bezwaar en beroep [M] aangenomen beperking op het item 2.10.1 (vervoer) te laten vervallen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was er op en rond de datum in geding geen sprake van een dergelijke beperking.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel niet zover strekken dat een fout die in het verleden is gemaakt, nooit zou mogen worden hersteld. Dat is wat verzekeringsarts bezwaar en beroep [X] heeft gedaan door de aangenomen beperking op het item 2.10.1 (vervoer) te laten vervallen.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat de beperking op het item vervoer voor het eerst is aangenomen in de FML van 8 mei 2012, opgesteld door verzekeringsarts [O] naar aanleiding van verzekeringsgeneeskundig onderzoek in het kader van de aanvraag van eiseres van 15 april 2012. Verzekeringsarts bezwaar en beroep [M] heeft in haar rapportage van 22 november 2012 die beperking gehandhaafd. De rechtbank is van oordeel dat verzekeringsarts bezwaar en beroep [X] de bevoegdheid heeft om op grond van zijn eigen onderzoeksbevindingen een eerder aangenomen beperking te laten vervallen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep [X] heeft, nu de beperking is aangenomen door een andere verzekeringsarts die een beoordeling heeft gemaakt dichter bij de datum in geding, dan wel de verplichting om goed te motiveren waarom hij tot die conclusie is gekomen.
Ter onderbouwing van zijn conclusie dat de aangenomen beperking op het item vervoer moet komen te vervallen heeft [X] in zijn rapportage van 20 november 2013 aangegeven dat in de rapportage van 29 april 2010 van verzekeringsarts [A] niet wordt gesproken van een beperking ten aanzien van reizen. In dat verband merkt [X] op dat eiseres op 26 april 2010 alleen naar het spreekuur van verzekeringsarts [A] is gekomen. De rechtbank acht deze motivering in het licht van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen over de eisen die aan de motivering van [X] mogen worden gesteld en gelet op de gemotiveerde betwisting van eiseres dat zij alleen naar het spreekuur van [A] is gekomen ontoereikend.
6.2.
Nu onvoldoende is gemotiveerd waarom de beperking op item 2.10.1 (vervoer) is vervallen, berust het bestreden besluit II naar het oordeel van de rechtbank op een onvoldoende draagkrachtig gemotiveerde medische beoordeling. Gelet hierop is het bestreden besluit II in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit II niet in stand kan blijven. Het beroep tegen het bestreden besluit II zal om die reden gegrond worden verklaard.
6.3.
Ter voorkoming van onnodige vervolgprocedures dient de rechtbank in een dergelijk geval te bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In zijn rapportage van
19 februari 2014 voegt [X] aan zijn motivering toe dat eiseres rond de datum in geding beide kinderen naar school brengt en dat zij in beweging blijft door stukjes te fietsen of te lopen. [X] ziet zich gesteund in zijn standpunt door de brief van de huisarts van
31 mei 2010. Deze vermeldt namelijk geen angstklachten, ook niet ten aanzien van vervoer.
6.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] met deze toevoegingen van feitelijke aard voldoende gemotiveerd waarom hij de beperking heeft laten vervallen. De rechtbank betrekt bij dit oordeel dat niet alleen uit de rapportage van [A] van
29 april 2010 maar ook uit de rapportage van [M] van 15 juni 2010 blijkt dat niet wordt gesproken van een beperking ten aanzien van reizen. Anders dan eiseres in haar beroepschrift gericht tegen het bestreden besluit II stelt, kan dit niet uit die rapportage worden afgeleid. Pas in de latere beoordelingen van [O] en [M] in 2012 wordt die beperking aangenomen. Weliswaar stellen zij dat deze beperking ook op de datum in geding 16 maart 2010 van toepassing is, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft [X] voldoende gemotiveerd waarom deze beperking per datum in geding niet wordt aangenomen.
6.5.
Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is, dat ook indien ervan uit wordt uitgegaan dat op de datum in geding sprake is van een beperking op het item vervoer met de toelichting “Tijdelijk, durft nog niet alleen te reizen” zoals aangegeven in de FML van 15 april 2012 en 22 november 2012, de belastbaarheid van eiseres op dit punt in de aan het bestreden besluit II ten grondslag liggende functies niet wordt overschreden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapportage van 3 maart 2014 desgevraagd toegelicht dat de geduide functies van wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130) ook indien er een beperking op het item vervoer was aangenomen, passend zijn. In deze functies is namelijk geen sprake van vervoer. De beperking zou dus uitsluitend het woon-werkverkeer betreffen, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Belemmeringen in het woon-werkverkeer kunnen volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep worden opgelost met een vervoersvoorziening. In het kader van het vaststellen van een theoretische verdiencapaciteit is echter niet bekend waar de werkplek zich bevindt. Het is dus in theorie ook mogelijk dat eiseres te voet, per fiets of bromfiets of met het openbaar vervoer de werkplek kan bereiken of dat eiseres met een collega of een ander persoon kan meerijden. De gemachtigde van verweerder heeft in dit kader ter zitting toegelicht dat als vaststaat dat iemand enkel naar het werk kan door middel van een vervoersvoorziening, verweerder deze voorziening kan toekennen. Het moet dan gaan om de meest goedkoop adequate voorziening. Gedacht kan worden aan kilometervergoeding, een taxivergoeding of een aangepaste auto. De rechtbank vindt in de zich in het dossier bevindende medische stukken geen steun voor het betoog van eiseres dat zij alleen met een vertrouwd iemand kan reizen en dus ook een vervoersvoorziening geen oplossing kan bieden voor haar angstklachten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met voorgaande toelichtingen voldoende heeft gemotiveerd dat ook indien sprake is van een beperking op het item vervoer met de in de FML van 15 april 2012 en 22 november 2012 gegeven toelichting, de belastbaarheid van eiseres op dit punt in de aan het bestreden besluit II ten grondslag liggende functies niet wordt overschreden.
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beperkingen op andere punten zijn onderschat. In de zich in het dossier bevindende gegevens en de door eiseres in beroep overgelegde medische gegevens vindt de rechtbank geen steun voor dat standpunt van eiseres.
7.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn, omdat eiseres beperkt is op item 2.12.4 (samenwerken) terwijl in alle functies sprake is van contact met collega’s. Uit de basisinformatie CBBS volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres sterk beperkt had moeten achten op item 2.9 wanneer een beperking op item 2.12.4 nodig wordt geacht.
8.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de FML van 22 november 2013 op het item 2.9, dat ziet op samenwerken, beperkt is geacht. Zij kan met anderen werken, maar met een eigen, van te voren afgebakende deeltaak. Ook is eiseres beperkt geacht op item 2.12.4. Zij is aangewezen op werk waarin meestal geen direct contact met collega’s vereist is. In de toelichting bij dit item staat vermeld: “geen intensief contact met collega’s”. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres sterk beperkt had moeten achten op item 2.9 omdat zij op item 2.12.4 beperkt is geacht. Daartoe overweegt de rechtbank onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 september 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:1646) dat de Basisinformatie een handleiding is voor de verzekeringsartsen bij het beoordelen en vaststellen van beperkingen en het invullen van de FML. De handleiding geeft aanwijzingen aan de verzekeringsartsen hoe om te gaan met het CBBS als ondersteunend systeem en bevat bepaalde uitgangspunten en handvatten. De Basisinformatie schrijft niet dwingend aan de verzekeringsartsen voor welke beperkingen wel en welke niet in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de belastbaarheid. De verzekeringsarts heeft de mogelijkheid om in het individuele geval af te wijken van de lijst van beperkingen dan wel aanvullende beperkingen te formuleren, zowel op de FML als in de verzekeringsgeneeskundige rapporten. Daarbij is van belang dat de beoordeling door de verzekeringsarts voldoende en inzichtelijk moet worden gemotiveerd, nu het in het individuele geval gaat om de vraag of de vastgestelde beperkingen, waarmee de (bezwaar)arbeidsdeskundige bij het duiden van functies rekening moet houden, rechtens aanvaardbaar zijn. De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar stelling dat de geduide functies niet passend zijn omdat zij in alle functies contact heeft met collega’s. Eiseres mag geen intensief contact hebben met collega’s. Uit de functiebeschrijving blijkt niet dat sprake is van intensief contact met collega’s. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiseres op dit punt. Deze beroepsgrond slaagt niet.
9.
Uitgaande van de juistheid van de aangenomen beperkingen bij eiseres ten aanzien van het verrichten van arbeid en gelet op de motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat eiseres de haar voorgehouden werkzaamheden niet zou kunnen verrichten. Nu er geen ontoelaatbare overschrijdingen van de vastgestelde belastbaarheid van eiseres in de geduide functies voorkomen en eiseres voor het overige niets tegen de geduide functies heeft aangevoerd, heeft verweerder deze functies aan het bestreden besluit II ten grondslag kunnen leggen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit II in stand te laten.
Proceskosten
10.
Nu verweerder in de beroepsfase eiseres alsnog een WIA-uitkering heeft toegekend en het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door eiseres in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.217,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de eerste zitting en 0,5 punt voor het verschijnen op de tweede zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Voor zover het verzoek van eiseres ook ziet op vergoeding van de kosten die eiseres redelijkerwijs in bezwaar heeft moeten maken, wijst de rechtbank dit verzoek af, omdat verweerder deze kosten reeds in het bestreden besluit II heeft vergoed.
11.
Verder zal verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 42,- moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit I, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit II in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.217,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Menger, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 augustus 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.