Op 5 september 2014 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Lelystad, uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door de heer A.C.M. Hopmans, tegen kantonrechter mr. P. Krepel. De verzoeker stelde dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om een conclusie van antwoord te nemen, wat volgens hem leidde tot een gebrek aan een eerlijk proces. Hij voerde aan dat de kantonrechter zijn akten van 9 en 23 juli 2014 ten onrechte als conclusie van antwoord had aangemerkt en zijn verzoek om uitstel niet had gehonoreerd. Dit, in combinatie met een tussenvonnis dat het houden van een pleidooi tijdens de comparitiezitting verbood, deed verzoeker twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter.
De kantonrechter, mr. P. Krepel, heeft echter aangegeven dat hij niet berust in het wrakingsverzoek en dat verzoeker op de comparitie had kunnen aangeven dat de ingediende stukken geen conclusie van antwoord waren. De rechtbank heeft de gronden van verzoeker beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden geen feiten of omstandigheden opleverden die de onpartijdigheid van de kantonrechter in twijfel trokken.
De rechtbank oordeelde dat de kantonrechter niet partijdig was en dat er geen schijn van partijdigheid was gewekt. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen. De rechtbank droeg de griffier op om deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de kantonrechter en de voorzitter van de afdeling Civiel. De procedure tussen verzoeker en de Stichting Studenten Huisvesting dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.