In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 september 2014, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. J.M.C. Niederer, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. L.C. Michon, de bestuursrechter in een procedure tegen de Minister van Veiligheid en Justitie. Verzoeker stelde dat de bestuursrechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door tijdens de zitting begrip te tonen voor het standpunt van de wederpartij, die had aangevoerd dat het verweerschrift te laat was ingediend. Verzoeker vond dat deze opmerking de indruk wekte dat de bestuursrechter partijdig was.
De bestuursrechter heeft echter betoogd dat haar opmerking enkel bedoeld was om begrip te tonen voor de situatie van de wederpartij, die een lange reis had moeten maken. Zij ontkende dat haar woorden enige partijdigheid of vooringenomenheid uitdrukkten. De rechtbank heeft de relevante juridische normen, zoals artikel 6 van het EVRM en artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht, in overweging genomen. Het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
Na beoordeling van de argumenten van verzoeker concludeerde de rechtbank dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor onpartijdigheid konden rechtvaardigen. De opmerking van de bestuursrechter werd als begrijpelijk en niet partijdig beschouwd. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen en bepaald dat de procedure tussen verzoeker en de Minister van Veiligheid en Justitie voortgezet moet worden in de stand waarin deze zich bevond voor de schorsing.