ECLI:NL:RBMNE:2014:4717

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
374451 / HARK 14-180
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen bestuursrechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 september 2014, heeft verzoeker, vertegenwoordigd door mr. drs. J.M.C. Niederer, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. L.C. Michon, de bestuursrechter in een procedure tegen de Minister van Veiligheid en Justitie. Verzoeker stelde dat de bestuursrechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door tijdens de zitting begrip te tonen voor het standpunt van de wederpartij, die had aangevoerd dat het verweerschrift te laat was ingediend. Verzoeker vond dat deze opmerking de indruk wekte dat de bestuursrechter partijdig was.

De bestuursrechter heeft echter betoogd dat haar opmerking enkel bedoeld was om begrip te tonen voor de situatie van de wederpartij, die een lange reis had moeten maken. Zij ontkende dat haar woorden enige partijdigheid of vooringenomenheid uitdrukkten. De rechtbank heeft de relevante juridische normen, zoals artikel 6 van het EVRM en artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht, in overweging genomen. Het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Na beoordeling van de argumenten van verzoeker concludeerde de rechtbank dat er geen objectieve feiten of omstandigheden waren die de vrees voor onpartijdigheid konden rechtvaardigen. De opmerking van de bestuursrechter werd als begrijpelijk en niet partijdig beschouwd. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek dan ook afgewezen en bepaald dat de procedure tussen verzoeker en de Minister van Veiligheid en Justitie voortgezet moet worden in de stand waarin deze zich bevond voor de schorsing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Zaaknummer: WK2014-25
Rekestnummer: 374451 / HARK 14-180
beslissing van 5 september 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 Algemene Wet Bestuursrecht van:
[verzoeker],
gemachtigde mr. drs. J.M.C. Niederer,
hierna verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 1 augustus 2014
- de brief van verzoeker van 1 augustus 2014
- de reactie van mr Michon van 11 augustus 2014
- de brief van verzoeker van 14 augustus 2014
- de reactie van mr. Michon van 18 augustus 2014
- de brief van verzoeker van 19 augustus 2014
- de mondelinge behandeling op 22 augustus 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is niemand verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. L.C. Michon (hierna: de bestuursrechter) als bestuursrechter in de procedure tussen verzoeker en de Minister van Veiligheid en Justitie (het Centraal Justitieel Incassobureau).
2.2.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij de bestuursrechter heeft gewraakt omdat deze met de woorden “dat begrijp ik” heeft aangegeven begrip te hebben voor het standpunt van verweerder dat eerst ter zitting is aangegeven dat het verweerschrift tardief is ingediend. Hiermee heeft de bestuursrechter de schijn van vooringenomenheid gewekt, aldus verzoeker.
2.3.
De bestuursrechter berust niet in de wraking. Zij heeft aangevoerd dat zij slechts begrip heeft willen tonen voor het feit dat de wederpartij graag eerder had geweten dat de procedure zou worden aangehouden, wat hem een reis naar Utrecht had bespaard. Zij stelt hiermee nimmer haar afkeur te hebben uitgesproken over het feit dat mr. Niederer zich op dit recht beroept of daarmee de schijn van partijdigheid te hebben gewekt. Zij heeft ter zitting enkel begrip willen tonen voor het ongemak van de wederpartij, net zoals zij begrip heeft getoond voor het feit dat mr. Niederer zich onvoldoende voorbereid voelde door de late aanlevering van stukken en graag een nieuwe zitting wilde, aldus de bestuursrechter.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm gegeven door artikel 6 EVRM en door artikel 8:15 Algemene Wet Bestuursrecht, dit alles in samenhang met de door de Hoge Raad en de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Uitgangspunt is dat een ieder recht heeft op een behandeling van zijn zaak door een onpartijdige rechter. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden de rechtzoekende grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
In deze zaak is dat niet het geval. De door verzoeker aangevoerde gronden betreffen geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde rechter schade zou kunnen lijden. Uit de verklaring van de bestuursrechter volgt dat zij met haar woorden “
Dat begrijp ik”slechts tot uitdrukking heeft willen brengen dat zij zich het kon voorstellen dat het voor de gemachtigde van het CJIB, die voor de zitting uit Leeuwarden heeft moeten komen, fijner zou zijn geweest als hij de reis naar Utrecht niet had hoeven maken. In het licht van het feit dat de bestuursrechter juist had besloten om de procedure aan te houden omdat mr. Niederer zich onvoldoende voorbereid voelde door de te late aanlevering van stukken, is een andere lezing onbegrijpelijk en kan de gewraakte opmerking niet tot de conclusie leiden dat de bestuursrechter partijdig is dan wel dat de schijn van partijdigheid daarmee is gewekt. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. Michon af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. Michon, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat zaak tussen verzoeker en de Minister van Veiligheid en Justitie dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O.E. Mulder, S.M. van Lieshout en G.J.J.M. Essink in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Weistra en in openbaar uitgesproken op 5 september 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.