ECLI:NL:RBMNE:2014:4728

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
376010 / HA RK 14-200
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak met discrepantie in data

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2014, heeft verzoeker mr. S.J. Daniëls een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters mr. G.A. Bos, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung. Het verzoek is ingediend naar aanleiding van een tussenvonnis van 7 mei 2014, waarin de rechtbank het onderzoek heropende vanwege een discrepantie in de data van een incident dat in de tenlastelegging werd genoemd. Verzoeker meende dat deze discrepantie een aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechters opleverde, omdat het openbaar ministerie hierdoor in staat zou worden gesteld om de tenlastelegging te wijzigen, wat de kans op veroordeling zou vergroten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 augustus 2014, waar verzoeker niet zelf aanwezig was, maar vertegenwoordigd werd door mr. Daniëls, hebben de gewraakte rechters hun standpunt toegelicht. Zij stelden dat het heropenen van het onderzoek geen beslissing over het bewijs inhield en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die vooringenomenheid zouden rechtvaardigen. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker zijn verzoek niet tijdig had ingediend, aangezien hij pas meer dan twee maanden na het tussenvonnis een wrakingsverzoek had ingediend. Er waren geen feiten of omstandigheden die een verschoonbare termijnoverschrijding konden onderbouwen.

De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte rechters en dat de vrees van verzoeker niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd dan ook niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank droeg de griffier op om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden en bepaalde dat de strafzaak met parketnummer 16/661101-13 in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek, moest worden voortgezet.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Rekestnummer: 376010 / HA RK 14-200
Zaaknummer: WK2014/29
beslissing van 23 september 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 512 Wetboek van Strafvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker tot wraking,
gemachtigde: mr. S.J. Daniëls,
verder ook te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de openbare terechtzitting van de meervoudige kamer op 20 augustus 2014
  • de ongedateerde schriftelijke reactie van mr. G.A. Bos, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung
  • de pleitnota van de zijde van verzoeker
  • de aantekeningen van de griffier van de behandeling op 9 september 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is mr. Daniëls namens verzoeker verschenen, verzoeker zelf is niet verschenen. Mr. Bos en mr. Den Otter zijn namens de gewraakte kamer verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. G.A. Bos, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung (hierna: de meervoudige kamer) als meervoudige kamer in de strafzaak, met parketnummer 16/661101-13, ten aanzien van verzoeker.
2.2.
Verzoeker is tot wraking overgegaan vanwege het tussenvonnis dat de meervoudige kamer op 7 mei 2014 heeft gewezen. De rechtbank beslist in dat vonnis dat zij het onderzoek heropent. De rechtbank overweegt daartoe dat op 3 oktober 2012 melding gemaakt is van een incident, terwijl de aangifte en de daarop gebaseerde tenlastelegging betrekking hebben op een incident dat zou hebben plaatsgevonden op 10 oktober 2012. De rechtbank hecht eraan dat het openbaar ministerie, verdachte en zijn raadsman zich uitlaten over deze discrepantie tussen de in het dossier voorkomende data, aldus het vonnis. Verzoeker meent dat de rechtbank met haar vonnis, in het bijzonder door het gebruik van het woord discrepantie in samenhang met een verwijzing naar de tenlastelegging het openbaar ministerie in de gelegenheid stelt om een wijziging van de tenlastelegging te vorderen, zodat de kans op een veroordeling groter wordt. Deze formulering maakt dat er sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat er objectief gezien sprake kan zijn van vooringenomenheid jegens verzoeker bij de betreffende strafkamer.
Desgevraagd geeft mr. Daniëls aan dat hij zich bewust is van het tijdsverloop tussen het tussenvonnis op 7 mei 2014 en het door hem gedane wrakingsverzoek ter zitting van 20 augustus 2014. Hij geeft aan dat hij pas naar aanleiding van het bepalen van de zittingsdatum van 20 augustus 2014 in contact is gekomen met zijn cliënt. Toen is besloten om een en ander ter zitting van 20 augustus 2014 te bespreken. Mocht het tijdsverloop een formeel punt zijn waardoor niet wordt toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling, dan verzoekt mr. Daniëls aan de wrakingskamer om desondanks een inhoudelijk oordeel op papier te zetten.
2.3.
De meervoudige kamer heeft de rechtbank bericht dat zij niet berust in het wrakingsverzoek. De meervoudige kamer heeft het onderzoek in de strafzaak met parketnummer 16/661101-13 op 7 mei 2014 door middel van een tussenvonnis heropend. De meervoudige kamer meent dat zij hiermee geen enkele beslissing ten aanzien van het bewijs heeft genomen. Evenmin is er een rechtsregel die zich ertegen verzet dat de omschreven discrepantie aan partijen wordt voorgelegd. De meervoudige kamer meent dat er op geen enkele wijze sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat zij vooringenomenheid koestert althans dat bij verzoeker de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.
In de raadkamer kwam de meervoudige kamer tot de conclusie dat het onderzoek eenvoudigweg niet volledig was en om die reden is het onderzoek heropend. Ter zitting is uitgebreid gesproken over de toedracht van de tenlastegelegde feiten maar in de raadkamer kwam de meervoudige kamer tot de conclusie dat over de verschillende informatie omtrent de data in zijn geheel niet gesproken is. Daarmee was het onderzoek onvolledig en de kamer heeft het van belang geacht dat partijen zich hierover nog uit kunnen laten.
De meervoudige kamer wijst nog op een uitspraak van de Hoge Raad [1] waaruit blijkt dat de rechtbank zelfs in een tussenvonnis een (voorlopig) oordeel kan geven over het bewijs, en dat dit nog steeds verenigbaar is met de vereiste onpartijdigheid.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 513 lid 1 Sv dient het verzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer overweegt het volgende. Verzoeker baseert zich ter onderbouwing van het wrakingsverzoek op het tussenvonnis van 7 mei 2014 waarmee het onderzoek in de strafzaak met parketnummer 16/661101-13 is heropend. Nu verzoeker pas ter zitting van 20 augustus 2014, dus ruim twee maanden nadat de omstandigheid die tot het doen van het wrakingsverzoek aanleiding heeft gegeven bij hem bekend is geworden, een wrakingsverzoek heeft ingediend, heeft hij dat niet tijdig gedaan. Namens verzoeker zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht die wellicht maken dat sprake zou kunnen zijn van een verschoonbare termijnoverschrijding. Verzoeker wordt daarom in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
3.3.
Verzoeker heeft gevraagd om in geval de rechtbank hem niet-ontvankelijk verklaart in zijn verzoek dat toch inhoudelijk te toetsen. Nu hiertegen door de gewraakte rechters geen (expliciet) bezwaar is gemaakt overweegt de wrakingskamer – ten overvloede – over de inhoud van het wrakingsverzoek nog het volgende. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 512 Sv en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Er zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond
waarvan thans geoordeeld dient te worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de gewraakte rechters jegens verzoeker. Te onderzoeken staat vervolgens of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees dat de gewraakte rechters jegens hem een vooringenomenheid koesteren - objectief - gerechtvaardigd is.
3.5. Artikel 346, lid 1 Sv bepaalt dat ingeval onder beraadslaging blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest, de rechtbank kan bepalen dat op een door haar te bepalen terechtzitting het onderzoek wordt hervat. In de onderhavige zaak is de meervoudige strafkamer in raadkamer tot de conclusie gekomen dat het onderzoek onvolledig is geweest. De feiten en persoonlijke omstandigheden zijn besproken, maar de verschillende data uit het dossier ten opzichte van de data genoemd in de tenlastelegging zijn niet ter sprake gekomen. De kamer heeft het noodzakelijk geacht het onderzoek te heropenen en partijen in de gelegenheid te stellen zich hierover uit te laten. De wrakingskamer overweegt dat in de gewraakte beslissing geen beslissingen zijn genomen ten aanzien van het bewijs en dat een heropening van het onderzoek om voormelde redenen ook kan resulteren in informatie die ontlastend is voor verzoeker.
3.6
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden geoordeeld dat de gewraakte rechters blijk hebben gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is, zodat de wrakingskamer ook bij inhoudelijke toetsing van het verzoek niet tot een gegrondverklaring zou zijn gekomen.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking van mr. G.A. Bos, mr. R.P. den Otter en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. Daniëls en de gewraakte rechters, alsmede aan de voorzitter van de afdeling strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de strafzaak met parketnummer 16/661101-13 dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. L. Verschoor, H.A. Gerritse, C.A. de Beaufort in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van Gaal en in openbaar uitgesproken op 23 september 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HR 22 januari 2008, NJ 2008, 193