ECLI:NL:RBMNE:2014:4729

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
376133 / HA RK 14-202
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

In deze wrakingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 september 2014 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van mr. H. Manuel, de kantonrechter die betrokken was bij verschillende verzoekschriftprocedures. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde C.W.G. Janssen, heeft het wrakingsverzoek ingediend op basis van elf gronden, waaronder het niet tijdig kenbaar maken van de zittingsprocedure door de kantonrechter en de vermeende partijdigheid van de kantonrechter. Tijdens de mondelinge behandeling op 28 augustus 2014 heeft verzoeker zijn gronden toegelicht, maar de kantonrechter heeft aangegeven dat hij niet berust in het wrakingsverzoek en dat de aangevoerde gronden geen aanwijzing geven voor zijn onpartijdigheid.

De wrakingskamer heeft de procedure en de ingediende gronden beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden van verzoeker, met uitzondering van de geuite irritatie van de kantonrechter, niet voldoende zijn om te concluderen dat er sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft benadrukt dat wraking niet kan dienen als rechtsmiddel tegen procesbeslissingen en dat de kantonrechter op een objectieve manier heeft geopereerd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de verzoekschriftprocedures voortgezet dienen te worden in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Utrecht
Rekestnummer: 376133 / HA RK 14-202
Zaaknummer: WK2014/30
beslissing van 23 september 2014 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats]
verzoeker tot wraking,
gemachtigde: C.W.G. Janssen,
verder ook te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de processen-verbaal van de mondeling behandeling in de zaken met de nummers 3054449 ME VERZ 14-107, 3205559 ME VERZ 14-143 en 3308353 ME VERZ 14-171 op 28 augustus 2014
  • de aanvulling op het wrakingsverzoek door verzoeker van 2 september 2014
  • twee schriftelijke reacties van mr. H. Manuel van 3 en 4 september 2014
  • de pleitnota van de zijde van verzoeker, inclusief bijlagen
  • de aantekeningen van de griffier van de behandeling op 9 september 2014.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker samen met zijn gemachtigde verschenen. Voorts is verschenen mr. J.A. Liewes, gemachtigde van Vereniging van Eigenaars Woongebouw de Oude Haven, belanghebbende in de hoofdzaak. Mr. Manuel is met bericht van afwezigheid niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. H. Manuel (hierna: de kantonrechter) als behandelend rechter in de door verzoeker aangespannen verzoekschriftprocedures met de zaaknummers 3054449 ME VERZ 14-107, 3205559 ME VERZ 14-143 en 3308353 ME VERZ 14-171.
2.2.
Verzoeker is tot wraking overgegaan en heeft daartoe een elftal gronden aangevoerd:
(1.) De kantonrechter heeft voorafgaand aan de zitting niet kenbaar gemaakt hoe de zitting zou verlopen.
(2.) De kantonrechter heeft besloten dat alle zaken door elkaar behandeld zouden worden. (3.) Verzoeker heeft driemaal griffierecht betaald en vind dat er daarom sprake moet zijn van drie gescheiden dossiers en gescheiden processen-verbaal.
(4.) Verzoeker heeft voorafgaand aan de zitting van 28 augustus 2014 een gemotiveerd uitstelverzoek gedaan, de kantonrechter heeft niet voorafgaand aan de zitting op dit verzoek beslist.
(5.) De partijen in de hoofdzaak zijn niet goed opgeroepen, de rechtbank had alle partijen op moeten roepen en deze oproeping moet de inhoud van het verzoek bevatten.
(6.) Verzoeker heeft het verweerschrift van mr. Liewes niet ontvangen van de rechtbank maar van verweerder zelf. De kantonrechter had hier de regie over moeten houden.
(7.) Verzoeker heeft op 3 augustus 2014 verzocht om de zaak met nummer 3308353 ME VERZ 14-171 met spoed te behandelen, er is aangegeven dat hier geen gelegenheid toe was. (8.) Er was direct irritatie aanwezig bij de kantonrechter.
(9.) De gronden 1 tot en met 8 bij elkaar en de aparte behandeling van de zaken ligt ten grondslag aan de wraking.
(10.) Verzoeker verkeerde in de veronderstelling dat de kantonrechter bezig was met de 1e termijn, dit bleek de 2e te zijn. De kantonrechter had een en ander duidelijker moeten aangeven. Daarnaast begrijpt verzoeker niet waarom de kantonrechter pas aan het einde van de zitting uitslag wilde geven over het gedane uitstelverzoek.
(11.) Verzoeker heeft het verweerschrift van mr. Liewes pas een dag voor de zitting ontvangen en heeft zich daardoor onvoldoende kunnen voorbereiden op de zitting.
2.3.
Bij aanvullend verzoek van 2 september 2014 heeft verzoeker nog aangegeven dat er ter zitting van 28 augustus 2014 onduidelijkheid is ontstaan over verweerschriften, waaronder die van mw. [A] en die van mr. Liewes. Ter zitting van 9 september 2014 heeft verzoeker de door hem aangevoerde gronden toegelicht. Verzoeker meent dat er geen sprake is van samenhang tussen de zaken en dat alle stemgerechtigden van de vereniging van eigenaars bij name opgeroepen hadden moeten worden. Verzoeker meent dat niet is beslist op zijn uitstelverzoek voorafgaand aan de zitting. Bepalen dat ter zitting zal worden beslist is geen beslissing nemen. Doordat enkel verzoekers gemachtigde een verweerschrift van mr. Liewes heeft ontvangen heeft verzoeker zich onvoldoende kunnen voorbereiden op de zitting van 28 augustus 2014. Doordat de verstrekking van de verschillende verweerschriften niet via de rechtbank is verlopen was het voor verzoeker onduidelijk of een ieder over dezelfde stukken beschikt. De kantonrechter heeft verzoeker er niet op gewezen dat hij geen nadere gronden meer mocht aanvoeren, hieraan moet dus voorbij worden gegaan meent verzoeker. Verzoeker is van mening dat het van partijdigheid getuigt dat het verweerschrift van mr. Liewes niet aan hem is toegezonden.
Concluderend stelt verzoeker dat alle gebeurtenissen, uitlatingen, handelen en nalaten waarvoor de kantonrechter verantwoordelijk is maakt dat verzoeker onnodig in zijn belangen is benadeeld. Hierdoor is verzoeker van mening dat de kantonrechter de schijn tegen zich heeft niet onpartijdig en niet onbevooroordeeld te zijn.
2.4.
De kantonrechter heeft de rechtbank bericht dat hij niet berust in het wrakingsverzoek. Naar zijn mening leveren de aangevoerde gronden noch op zichzelf, noch in onderling verband een zwaarwegende aanwijzing of grond op dat hij niet onpartijdig is in de zaak van verzoeker, of daartoe de schijn heeft opgewekt. Alle aangevoerde gronden betreffen de instructie van de zaak, daarbij heeft de kantonrechter als onafhankelijke en onpartijdige rechter geopereerd zonder op enige inhoudelijke beslissing vooruit te lopen. De dossiers zijn weliswaar gelijktijdig behandeld maar er blijft sprake van drie gescheiden dossiers. Ter zitting is onduidelijkheid bestaan over deze gelijktijdige aanvang van de behandeling, daarom is verzoeker nogmaals in de gelegenheid gesteld met betrekking tot de zaken achtereenvolgens zijn standpunt kenbaar te maken en heeft de kantonrechter een en ander uitgelegd. Conform het procesreglement is voor aanvang van de zitting beslist op het uitstelverzoek, de beslissing was om ter zitting te bekijken of uitstel nog noodzakelijk was. De oproeping in deze zaken heeft plaatsgevonden conform artikel 5:134 BW. Het verweerschrift van mr. Liewes is door hem toegezonden aan de gemachtigde van verzoeker, zij heeft aangegeven dit te hebben ontvangen. Het verzoek van verzoeker om de zaak met nummer 3308353 ME VERZ 14-171 met spoed te behandelen is afgewezen in verband met proceseconomische overwegingen.
De kantonrechter meent dat gronden die verzoeker na de zitting van 28 augustus 2014 kenbaar heeft gemaakt, op grond van artikel 37, lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet ten grondslag kunnen liggen aan het verzoek en buiten beschouwing gelaten dienen te worden.
2.5.
Mr. Liewes merkt op dat naar zijn mening uit de gronden 1 tot en met 7 in ieder geval niets blijkt van enige partijdigheid. Wellicht was er sprake van een bitse toon zoals genoemd in grond 8 maar ter zitting was er alle mogelijkheid voor verzoeker om zijn standpunt toe te lichten. Er is duidelijk besproken wat de stappen waren en alles is netjes afgewerkt. Bij de 2e termijn ontstond onduidelijkheid maar daar heeft de kantonrechter zijn excuses voor aangeboden en vervolgens is opnieuw alle gelegenheid tot toelichting geboden. Er worden thans een hoop nieuwe zaken ingebracht door verzoeker en mr. Liewes meent dat die niet meegenomen dienen te worden bij de beoordeling van het verzoek tot wraking. Er worden veel onderwerpen onder de aandacht gebracht door verzoeker maar mr. Liewes meent dat geen van deze onderwerpen kan leiden tot een geslaagd verzoek tot wraking.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien objectief bepaalde feiten of omstandigheden grond vormen te vrezen dat het de rechter in de gegeven omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
De wrakingskamer wenst het volgende voorop te stellen. In artikel 37, lid 3 Rv is bepaald dat alle feiten of omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek tegelijk moeten worden voorgedragen. Op grond van artikel 37, lid 3 Rv zal de wrakingskamer zich in haar oordeel beperken tot de gronden die verzoeker ter zitting van 28 augustus 2014 kenbaar heeft gemaakt. Eventuele nieuwe gronden, feiten of omstandigheden die verzoeker in zijn aanvullend verzoek tot wraking van 2 september 2014 of ter (wrakings)zitting van 9 september 2014 naar voren heeft gebracht zullen buiten beschouwing worden gelaten. Dat de kantonrechter verzoeker ter zitting van 28 augustus 2014 niet heeft gewezen op het bepaalde in artikel 37, lid 3 Rv doet hieraan niet af. Dit is immers niet de taak van de kantonrechter. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014 waarin de gronden staan vermeld, dat verzoeker uitgebreid in de gelegenheid is geweest om de gronden voor het verzoek toe te lichten.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv en artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn/haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4. Behoudens grond 8 zijn er door verzoeker geen feiten en/of omstandigheden gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de kantonrechter jegens verzoeker. Derhalve zal voor het overige naar objectieve maatstaven worden beoordeeld of is gebleken van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de kantonrechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.5.
Ten aanzien van grond 8, de volgens verzoeker geconstateerde irritatie aan de zijde van de kantonrechter, merkt de wrakingskamer op dat dit gevoel bij verzoeker op zichzelf onvoldoende is om op grond daarvan tot het oordeel te komen dat sprake is geweest van persoonlijke vooringenomenheid van de kantonrechter jegens verzoeker, althans dat een vrees daartoe gerechtvaardigd is. Temeer nu verzoeker ter zitting van de wrakingskamer kenbaar heeft gemaakt dat dit tijdens het verloop van de zitting is opgelost. Voorts blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 28 augustus 2014 dat de kantonrechter zich tegenover verzoeker heeft geëxcuseerd voor zover hij hem in verwarring heeft gebracht ten aanzien van de gang van zaken tijdens de behandeling van de verzoeken.
3.6.
Ten aanzien van de overige gronden overweegt de wrakingskamer als volgt. Al deze gronden zien op of zijn terug te leiden tot procesbeslissingen die op enig moment in het proces (of voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting) door de behandelend kantonrechter of aan de hand van het procesreglement door de griffiemedewerkers zijn gemaakt. De wrakingskamer stelt voorop dat het niet aan de wrakingskamer is om die beslissingen inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen (onwelgevallige) procesbeslissingen. Nu verzoeker deze procesbeslissingen wel ten grondslag heeft gelegd aan zijn verzoek kan de vrees voor vooringenomenheid slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden, de kantonrechter beslissingen heeft genomen die zo onbegrijpelijk zijn, dat daar redelijkerwijs geen andere verklaring voor is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de kantonrechter zijn ingegeven.
3.7.
De aangevoerde procesbeslissingen zoals hiervoor genoemd onder 2.2. - met uitzondering van grond 8- zijn naar het oordeel van de wrakingskamer echter zowel afzonderlijk als in onderling verband en samenhang bezien niet zodanig onbegrijpelijk dat hierdoor blijkt van een vooringenomenheid die het wrakingsverzoek kan doen slagen. Het door verzoeker geschetste verloop en zijn beleving van de gang van zaken, leiden niet tot een ander oordeel, nu daarmee niet de onbegrijpelijkheid van de beslissingen van de kantonrechter is aangetoond, noch dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring te geven is dan dat deze zijn ingegeven door vooringenomenheid van de kantonrechter.
3.8.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet worden geoordeeld dat de gewraakte rechter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid jegens verzoeker dan wel dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. H. Manuel af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en zijn gemachtigde, de gewraakte rechter, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civielrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de verzoekschriftprocedures met de zaaknummers 3054449 ME VERZ 14-107, 3205559 ME VERZ 14-143 en 3308353 ME VERZ 14-171 dienen te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. L. Verschoor, H.A. Gerritse, C.A. de Beaufort in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van Gaal en in openbaar uitgesproken op 23 september 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.