ECLI:NL:RBMNE:2014:5035

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
C-16-362776 - FL RK 14-311
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en draagplicht voor hypotheekachterstand na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap na echtscheiding tussen een vrouw en een man. De echtscheiding was eerder uitgesproken op 18 februari 2014, en de beschikking werd op 14 juni 2014 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke stand. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende F9 formulieren en brieven van de advocaten van beide partijen, en er heeft een zitting plaatsgevonden op 7 oktober 2014.

De vrouw verzocht om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap met benoeming van een notaris, terwijl de man verzocht om een verdeling bij helfte. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Nederlands recht van toepassing is en dat partijen gehuwd waren in wettelijke gemeenschap van goederen. De peildatum voor de verdeling is vastgesteld op 20 december 2012, de datum waarop de vrouw het verzoek tot echtscheiding indiende.

De rechtbank heeft de verschillende boedelbestanddelen besproken, waaronder de voormalige echtelijke woning, hypotheekschulden, auto’s, inboedel en bankrekeningen. De woning was inmiddels verkocht, en de rechtbank heeft bepaald dat de man volledig draagplichtig is voor de achterstand in hypotheekbetalingen, terwijl beide partijen voor de restantschuld van de woning ieder voor de helft draagplichtig zijn. De rechtbank heeft ook de verdeling van de auto’s en de inboedel vastgesteld, evenals de toewijzing van de teruggave van de inkomstenbelasting aan de man.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de schulden gemeenschappelijke schulden zijn en dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
locatie Lelystad
zaaknummer / rekestnummer: C/16/362776 / FL RK 14-311
Beschikking van 21 oktober 2014
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. N.J.G. de Jager te Arnhem,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. D. van Riessen te Almere.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Bij beschikking van 18 februari 2014 (C/16/205510 FA RK 12-2510) is onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De beslissing met betrekking tot de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk is afgesplitst en aangehouden om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over het toepasselijk recht ter zake van het huwelijksvermogensregime. De echtscheidingsbeschikking is op 14 juni 2014 ingeschreven in de registers van de Burgerlijke stand. Terzake van de alimentatie is door de man hoger beroep ingesteld.
1.2.
Daarna heeft de rechtbank kennis genomen van:
  • Een F9 formulier namens de vrouw van 20 mei 2014 met een brief van de advocaat van de vrouw;
  • Een F9 formulier namens de man van 20 mei 2014 met een brief van de advocaat van de man met een formulier Verdelen en Verrekenen met bijlagen;
  • Een F9 formulier namens de vrouw van 5 juni 2014 met een formulier Verdelen en Verrekenen met bijlagen;
  • Een F9 formulier namens de vrouw van 26 september 2014 met bijlagen;
  • Een F9 formulier namens de man van 6 oktober 2014 met een bijlage.
1.3.
Vervolgens heeft op 7 oktober 2014 een zitting plaatsgevonden, waar verschenen zijn de vrouw vergezeld van haar advocaat en de man vergezeld van zijn advocaat.

2.De verzoeken van partijen

2.1.
De vrouw heeft als nevenverzoek bij haar verzoekschrift verzocht de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te bevelen met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon als volgens de Wet.
2.2.
De man heeft als nevenverzoek bij zijn verweerschrift, tevens zelfstandige verzoeken de rechtbank verzocht de verdeling bij helfte van de tussen partijen bestaande huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De vrouw heeft bij verweerschrift tegen zelfstandig verzoek vermeld zich niet tegen dit verzoek te verweren.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn het erover eens dat het Nederlands recht van toepassing is op hun huwelijksgoederenregime en dat zij gehuwd zijn in wettelijke gemeenschap van goederen. De rechtbank zal hiervan uitgaan.
3.2.
Nu de vrouw heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het verzoek van de man om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen, zal de rechtbank daartoe overgaan. Partijen zijn het erover eens dat de peildatum voor de omvang en samenstelling van de huwelijksgoederengemeenschap 20 december 2012 is (hierna de peildatum), de datum waarop de vrouw het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend.
3.3.
Op de peildatum bestond de huwelijksgoederengemeenschap volgens partijen uit het navolgende:
  • de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna de woning),
  • een hypotheekschuld bij SNS bank (hierna de hypotheek),
  • een tweetal polissen bij Reaal, welke zijn verbonden met de hypotheek (hierna de polissen),
  • een Mazda 323F,
  • een Volvo V70,
  • de inboedel (hierna de inboedel),
  • het saldo op de navolgende bankrekeningen (hierna de bankrekeningen):
a. [rekeningnummer] tnv de man,
b. [rekeningnummer] tnv de vrouw,
  • de eenmanszaak van de man [naam],
  • de teruggave IB 2012 ten bedrage van € 3.339,-,
  • een aantal schulden (hierna de schulden), te weten:
a. Zelfstandigen Loket Flevoland ten bedrage van € 29.724,-,
b. ICS/Visacard ten bedrage van € 6.088,-,
c. IB 2011 ten bedrage van € 3.222,-,
d. Achterstallige premie Univé arbeidsongeschiktheidsverzekering ten bedrage van € 2.922,04,
e. Combi-aanslagen gemeente [woonplaats] over 2012 (en 2013 en 2014 – tot verkoop woning) van thans 1.640,-,
f. Kinderopvangtoeslag 2008 (€ 3.072,-), 2009 (€ 3.366,-), 2010 (€ 4.010,-) en 2011 (€ 6.371,-),
g. IB 2010 ten bedrage van € 2.289,-,
h. IB 2012 inkomensafhankelijke toeslag ten bedrage van € 613,-
i. Hockeycontributie [A] 2012-2013 ten bedrage van € 284 ,- vermeerderd met rente en kosten,
j. Geheime Tuin ten bedrage van € 160,- vermeerderd met rente en kosten,
Daarnaast was er volgens de man sprake van een geldlening aan zijn ouders van
€ 4.800,- en zijn zus van € 2.400,-.
3.4.
De rechtbank zal de diverse boedelbestanddelen hieronder bespreken.
De woning, de hypotheek en de polissen
3.5.
De woning is inmiddels verkocht en geleverd aan een derde. Als peildatum voor de waardering geldt de datum van feitelijke verdeling, in dit geval het moment van overdracht aan een derde. De netto opbrengst van de verkoop van de woning bedraagt blijkens de brief van SNS bank van 3 juni 2014 een bedrag van € 220.522,87. De totale hoofdsom van de hypotheek bedroeg per datum overdracht € 294.957,14. Uit genoemde brief blijkt voorts dat er per datum overdracht - naast de hoofdsom van de hypotheek van € 294.957,14 - een achterstand in de betaling van hypotheekrente bestond van € 17.957,14, te vermeerderen met € 33,18 aflooprente. De opbrengst van de polissen is op dit moment nog niet bekend. Wel duidelijk is dat de opbrengt van de polissen rechtstreeks zal worden uitbetaald aan SNS bank ter vermindering van de restantschuld en dat er nadien een restschuld overblijft.
3.6.
Partijen zijn het er over eens dat zij beiden voor de helft draagplichtig zijn voor het verschil tussen de opbrengst van de woning en de hypotheekschuld, verminderd met de opbrengst van de polissen, maar zij verschillen van mening over de achterstand. De vrouw stelt dat in de beschikking voorlopige voorzieningen een verstaansverplichting is opgenomen waarbij de man zich verplicht heeft de hypotheeklasten volledig te voldoen. Nu blijkt dat de man dat niet gedaan heeft, kan het niet zo zijn dat die lasten nu toch weer voor de helft door haar gedragen dienen te worden, aldus de vrouw.
3.7.
Uitgangspunt in de wet (artikel 3: 172 BW) is dat beide deelgenoten ieder voor de helft aansprakelijk zijn voor de kosten verband houdende met het gemeenschappelijk goed. Op grond hiervan zou de vrouw gehouden zijn ook de helft van de achterstallige hypotheek te voldoen. Dit is anders indien partijen anders overeengekomen zijn. Dat is hier aan de orde. Partijen hebben immers onderling de afspraak gemaakt dat de man de volledige hypotheeklasten zou voldoen gedurende de echtscheidingsprocedure. Die afspraak is in de beschikking voorlopige voorzieningen van 27 februari 2013 in de overwegingen opgenomen onder
Woonlasten. Ook in de aan die beschikking gehechte berekening van de alimentatie is daarvan uitgegaan. Niet gesteld of gebleken is dat partijen daarbij afgesproken hebben dat er later nog verrekend zou worden. De beschikking voorlopige voorzieningen heeft zijn kracht gehouden tot de datum waarop de echtscheiding is ingeschreven, dus tot 14 juni 2014. Op die datum was de woning verkocht en geleverd en de achterstand hypotheekrente dateert dan ook uit de periode dat de voorlopige voorziening van kracht was. In genoemde beschikking is ervan uitgegaan dat de jaarlijkse hypotheekrente (uitgaande van de aangifte IB 2011) een bedrag van € 14.390,30 was, zodat de achterstand ruim een jaar premie betreft. Door de man is niet gesteld of anderszins is ook niet gebleken dat er op de datum van de beschikking voorlopige voorzieningen al een achterstand bestond. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de vrouw niet gehouden is in de onderlinge verhouding tussen partijen de helft van de achterstand aan de man te voldoen. Dat de man later de afspraak niet kon nakomen kan de vrouw niet worden aangerekend. De rechtbank zal dan ook bepalen dat in de onderlinge verhouding tussen partijen de man voor de achterstand hypotheek van
€ 17.762,09 volledig draagplichtig is. Dit laat overigens onverlet dat de vrouw jegens de SNS bank hoofdelijk aansprakelijk is en blijft voor de gehele restantschuld, inclusief deze achterstand.
3.8.
De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor het verschil tussen de netto opbrengst van de waarde van de woning ad € 220.522,87 en de hoofdsom van de hypotheek ad € 294.957,14, verminderd met de - op dit moment nog niet bekende - opbrengst van de polissen (hierna de restantschuld van de woning). In deze restantschuld is dus niet begrepen als hiervoor onder rechtsoverweging 3.7 bepaald, de achterstand hypotheek van € 17.762,09 waarvoor de man volledig draagplichtig is.
De auto’s
3.9.
Partijen zijn het erover eens dat de Mazda 323F aan de vrouw en de Volvo V70 aan de man dient te worden toegescheiden, zonder enige verrekening. De rechtbank zal aldus beslissen.
De inboedel
3.10.
Partijen zijn het erover eens dat de inboedel aan de vrouw wordt toegescheiden en dat aan die inboedel een waarde kan worden toegekend van € 2.000,-. Dat betekent dat de vrouw voor een bedrag van € 1.000,- is overbedeeld. Ter zitting zijn partijen voorts overeengekomen dat de vrouw een aantal sieraden (waaronder oorbellen, armband en 3 (kapotte) horloges) die zich bij de vrouw bevinden en die de man vanwege de emotionele waarde graag zou willen hebben, aan de man zal afgeven.
De bankrekeningen
3.11.
Partijen zijn het erover eens dat het saldo op rekening [rekeningnummer] tnv de man van € 757,- op de peildatum aan de man wordt toegescheiden. Evenzo zijn partijen het er over eens dat het saldo op rekening [rekeningnummer] tnv de vrouw wordt bepaald op € 0,-. De man is derhalve overbedeeld met een bedrag van € 378,50.
De eenmanszaak
3.12.
Partijen zijn het erover eens dat de eenmanszaak de man [naam] aan hem wordt toegescheiden. Partijen zijn het er ook over eens dat de waarde moet worden gesteld op € 4.763,-. De lening aan het Zelfstandigen loket Flevoland, die hieronder bij de schulden wordt besproken is van partijen gezamenlijk en is door partijen in de waardeberekening om die reden niet meegenomen. Dit betekent dat de man overbedeeld is met een bedrag van
€ 2.381,50.
De teruggave IB 2012
3.13.
Partijen zijn het erover eens dat de teruggave IB 2012 ten bedrage van € 3.339,- aan de man wordt toegescheiden omdat deze teruggave is of wordt verrekend met IB aanslagen uit latere jaren. Dat betekent dat de man is overbedeeld met een bedrag van
€ 1.669,50.
3.14.
Uit bovenstaande blijkt dat de man is overbedeeld met een bedrag van € 3.429,50. Partijen zijn overeengekomen dat een eventuele vordering terzake van overbedeling niet zal worden voldaan door de een aan de ander, maar dat dit bedrag zal worden aangewend ter aflossing op de schulden. De rechtbank zal om die reden de man niet veroordelen om genoemd bedrag aan de vrouw te voldoen.
Schulden
3.15.
Partijen zijn het erover eens dat de schulden hiervoor onder 3.3 a t/m c en e t/m j genoemd gemeenschappelijke schulden zijn die op de peildatum bestonden. De rechtbank zal dan ook bepalen dat ieder der partijen voor de helft draagplichtig is voor die schulden.
3.16.
Voor wat betreft de achterstallige premie arbeidsongeschiktheidsverzekering is de rechtbank van oordeel dat ook dit een gemeenschappelijke schuld is. De premie heeft betrekking op de periode voor de peildatum en niet gebleken is dat deze premie in de jaarrekening van de eenmanszaak is verwerkt. Voor wat betreft de na peildatum ontstane incassokosten en rente is de rechtbank van oordeel dat die kosten betrekking hebben op een schuld die op peildatum bestond en derhalve ook gemeenschappelijk zijn. Evenzo geldt dat voor de kosten die ontstaan zijn bij de hockeycontributie en de nota’s van de Geheime Tuin. Ook voor deze schuld (hiervoor genoemd onder 3.3 d) zijn partijen derhalve ieder voor de helft draagplichtig.
3.17.
De man heeft daarnaast gesteld dat tot de boedel behoren een tweetal leningen, te weten een lening aan zijn ouders van € 4.800,- en een lening aan zijn zus van € 2.400,-. Ter onderbouwing van deze leningen heeft de man een tweetal schuldbekentenissen overgelegd gedateerd 3 februari 2013, alsmede een aantal bankafschriften waaruit blijkt dat bedragen door zijn ouders en zus aan hem zijn overgemaakt. Hij heeft daarbij naar voren gebracht dat het geld geleend is om geld over te maken naar de vrouw en om de vaste lasten te voldoen. De vrouw betwist dat de schulden op peildatum bestonden. Zij stelt dat de schuldbekentenis is aangegaan na de peildatum en betwist dat de overgemaakte bedragen op de schuld betrekking hebben. Daarnaast was zij niet op de hoogte van het feit dat de man geld van zijn ouders en zus had geleend.
3.18.
De rechtbank is van oordeel dat voor het bestaan van de schulden de datum van de schuldbekentenis niet van doorslaggevende betekenis is. De schuldbekentenis is weliswaar kort na de peildatum getekend, maar verwijst naar “
wegens tot op heden ter leen ontvangen gelden”. Vast dient te staan dat de gelden voor de peildatum ontvangen zijn. Dat de vrouw niets van de lening wist is niet relevant. Ook schulden die een van beide partijen zijn aangegaan behoren tot de gemeenschap.
3.19.
Uit het door de man overgelegde afschrift van 12 juli 2012 waarbij de zus een bedrag van € 2.400,- heeft overgemaakt aan de man blijkt dat dit bedrag een lening betreft, gezien de omschrijving “ kortlopende lening”. Voorts blijkt uit het afschrift van dezelfde datum dat het ontvangen geld is aangewend voor de betaling van de hypotheek. Bij de door de man, blijkens de afschriften op 14 september 2012, 3 oktober 2012, 6 november 2012 en 12 december 2012, ontvangen betalingen van zijn ouders van telkens € 1.200,- luidt de omschrijving “Overschrijving”. Een verwijzing naar dat het een lening betreft is weliswaar niet opgenomen, maar in samenhang met de schuldbekentenis en het bedrag dat daarin genoemd staat acht de rechtbank de betwisting van de vrouw onvoldoende gemotiveerd. Dit betekent dat deze beide schulden ook gemeenschappelijke schulden zijn en dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn.
3.20.
Omdat partijen gehuwd waren zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
stelt de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
  • deelt toe aan de vrouw: de Mazda 323F en de inboedel, met uitzondering van de hiervoor onder 3.10 genoemde sieraden;
  • deelt toe aan de man: de Volvo V70, de hiervoor onder 3.10 genoemde sieraden, het saldo op ING rekening [rekeningnummer], de eenmanszaak en de teruggave IB 2012;
4.2.
bepaalt dat partijen voor de restantschuld van de woning, als omschreven in rechtsoverweging 3.8, ieder voor de helft draagplichtig zijn;
4.3.
bepaalt dat in de onderlinge verhouding tussen partijen de man voor de achterstand hypotheek van € 17.762,09 volledig draagplichtig is;
4.4.
bepaalt dat partijen voor de schulden, als omschreven in rechtsoverweging 3.3 a t/m j en de schulden aan de ouders en zus van de man als omschreven in 3.17 t/m 3.19, ieder voor de helft draagplichtig zijn;
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
4.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C. Hoogeveen en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2014.