Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 18 juni 2014;
- producties 10 t/m 19 van de zijde van de man;
- producties 17 en 18 van de zijde van de vrouw;
- het proces-verbaal van comparitie van 19 september 2014;
- een brief van de advocaat van de man van 1 oktober 2014 met een aantal opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal,
- een brief van de advocaat van de vrouw van 8 oktober 2014 met een aantal opmerkingen naar aanleiding van het proces-verbaal.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 229.000 (praktijkpand). Voor de waardebepaling dient te worden uitgegaan van de waarde op het moment van toescheiden, dat is bij onroerend goed het moment waarop de notariële akte wordt gepasseerd waarbij de panden op naam worden gezet. Nu partijen wel beiden de WOZ waarde als uitgangspunt nemen zal de rechtbank als waarde uitgaan van de meest recente WOZ waarde en derhalve de door de vrouw genoemde waarden hanteren. Dat betekent dat de vrouw na afwikkeling van beide gemeenschappen overbedeeld wordt met een bedrag van € 193.000,-, zodat zij terzake van overbedeling de helft, zijnde € 96.500,- aan de man dient te voldoen.
€ 288.000,-. De man heeft ter zitting weliswaar gesteld dat hij niet wist dat de vrouw zoveel vermogen had, maar hij heeft de door de vrouw aan de hand van de stukken aangetoonde omvang niet gemotiveerd betwist. Ook de schenkingen gedurende het huwelijk van (omgerekend) ca € 168.000,- zijn door de man niet betwist. De vrouw heeft voorts met overzichten inzicht gegeven hoe het vermogen is gevormd door de jaren heen met dividend, rente-inkomsten, kosten, belasting en uitgaven voor de huishouding en praktijk. De man stelt dat hij niet kan verifiëren of dit klopt. Het enkel stellen door de man dat hij de aangiften niet heeft en het dus niet kan controleren komt de rechtbank niet waarschijnlijk voor. Partijen hadden gezamenlijk een praktijk, deden gezamenlijk aangifte en verrekenden per jaar de belastingaanslagen. De man heeft onvoldoende weersproken dat hij niet over de jaarrekeningen van de praktijk en de aangiften beschikt, danwel kan beschikken. De vrouw heeft inzage in het verloop van het vermogen gegeven en daarmee naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het vermogen is aangebracht bij huwelijk of door schenking is verkregen. De vrouw heeft daarmee het vermoeden weerlegd en de vordering van de man zal worden afgewezen. Wat de vrouw heeft aangevoerd over dat ook gekeken moet worden naar het overgespaard inkomen van de man, nu hij tijdens het huwelijk daarmee leningen heeft afgelost, behoeft geen bespreking meer nu de vordering van de man zal worden afgewezen.
.Nu de gezamenlijke huishouding in 2011 is geëindigd, verviel per 1 januari 2013 het recht van de man om de vordering over 2011 in te stellen. Nu de dagvaarding van nadien dateert kan de man geen rechten doen gelden. Ook overigens zou de man geen rechten kunnen doen gelden nu hij ter zitting verklaard heeft dat partijen laatstelijk in 2009 de verhouding waarin zij bijdroegen in de kosten van de huishouding hebben herzien (van 70/30 naar 50/50), de vrouw toen al haar inkomsten bij [naam] had en dat dit toen geen reden was om een andere verhouding te kiezen. De vordering van de man wordt dan ook afgewezen.
5.De beslissing
- aan de vrouw zal worden toegedeeld de woning voor een waarde van € 422.000,-,
- aan de man zal worden toegedeeld het praktijkpand voor een waarde van € 229.000,-,