ECLI:NL:RBMNE:2014:5371

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
2589572 UC EXPL 13-19615
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.S. Elkhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bestuurders van een failliete vennootschap voor schade geleden door een werknemer

In deze zaak vorderde eiser, een werknemer van Global Security Education B.V. (GSE), schadevergoeding van de bestuurders [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wegens onrechtmatig handelen. Eiser was in dienst van GSE en had een arbeidsovereenkomst die onder de CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties viel. GSE had zijn loon niet betaald en was op 5 november 2013 failliet verklaard. Eiser vorderde betaling van zijn achterstallige loon en stelde dat de bestuurders onrechtmatig hadden gehandeld door een arbeidsovereenkomst aan te gaan terwijl zij wisten dat GSE niet aan haar verplichtingen kon voldoen.

De kantonrechter beoordeelde of de bestuurders aansprakelijk waren voor de schade die eiser had geleden. De rechter oordeelde dat voor aansprakelijkheid van een bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt vereist is. Eiser had niet voldoende onderbouwd dat de bestuurders bij aanvang van de onderneming over onvoldoende liquide middelen beschikten om aan hun verplichtingen te voldoen. De bestuurders hadden aangevoerd dat zij bij de oprichting van GSE over een startkapitaal van € 300.000 beschikten en dat er toezeggingen waren gedaan voor opdrachten. Eiser had deze stellingen niet weerlegd.

De kantonrechter concludeerde dat de vordering van eiser onvoldoende onderbouwd was en wees deze af. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 800 voor [gedaagde 1] en € 1.000 voor [gedaagde 2] werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 1 oktober 2014 door kantonrechter P.S. Elkhuizen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 2589572 UC EXPL 13-19615 DJ/1067
Vonnis van 1 oktober 2014
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. S. Uiterwijk, advocaat te Rotterdam,
tegen:

1.[gedaagde 1],

wonende op een geheim adres,
verder ook te noemen [gedaagde 1],
gedaagde partij
gemachtigde: mr. C.J.A.M. Bots, advocaat te Breukelen,

2.[gedaagde 2],

wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde 2],
gedaagde partij
gemachtigde: mr. F.A. Geevers, advocaat te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 februari 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 mei 2014
  • de akte houdende specificatie van de vordering en vermeerdering van eis
  • de antwoordakte van [gedaagde 2].
1.2.
[gedaagde 1] heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, geen antwoordakte genomen.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.4.
De kantonrechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is met ingang van 1 april 2013 in dienst getreden van Global Security Education B.V. (verder GSE) in de functie van opleider/trainer tegen een netto salaris van € 2.500,- per vier weken, vermeerderd met emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Particuliere Beveiligingsorganisaties van toepassing.
2.2.
GSE is op 31 oktober 2012 opgericht door [gedaagde 1]. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de statutair bestuurders van GSE. GSE had tot doel het opleiden van personeelsleden voor de beveiligingsbranche.
2.3.
GSE heeft het loon over de periode 25 maart tot 22 april 2013 betaald. GSE heeft het loon vanaf 22 april 2013 niet betaald. [eiser] zijn werkzaamheden vanaf 17 juni 2013 niet meer verricht.
2.4.
[eiser] heeft GSE in kort geding doen dagvaarden en betaling van zijn loon gevorderd. Bij vonnis van 11 oktober 2013 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland de loonvordering toegewezen voor wat betreft de periode 22 april 2013 tot 17 juni 2013. GSE heeft niet aan het vonnis voldaan.
2.5.
GSE is bij vonnis van 5 november 2013 door de Rechtbank Midden-Nederland failliet verklaard met benoeming van mr. […] tot curator.
2.6.
De curator heeft de arbeidsovereenkomst met [eiser] op 7 november 2013 opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van vier weken. [eiser] ontvangt sindsdien een uitkering ingevolge artikel 61 Werkloosheidswet.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert - na vermeerdering van eis - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
zal verklaren voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en dat zij aansprakelijk zijn voor de dientengevolge door [eiser] geleden schade;
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van € 24.968,35 aan [eiser], te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening;
subsidiair
3. zal verklaren voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en dat zij aansprakelijk zijn voor de dientengevolge door [eiser] geleden schade;
4. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling aan [eiser] van een schadevergoeding voor de door [eiser] geleden schade, nader op te maken bij staat;
primair en subsidiair
5. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk zal veroordelen in de proceskosten, de beslagkosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen na het wijzen van het vonnis;
6. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk zal veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 dagen na betekening van het vonnis;
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering - kort weergegeven - het volgende ten grondslag.
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. Zij hebben een arbeidsovereenkomst met [eiser] gesloten terwijl zij wisten, althans redelijkerwijs behoorden te begrijpen, dat GSE niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en ook geen verhaal zou bieden. GSE had vanaf aanvang onvoldoende liquide middelen om aan haar verplichtingen jegens [eiser] te voldoen. Dit blijkt onder meer uit het kort geding vonnis waarin wordt overwogen dat het GSE te verwijten valt dat zij kennelijk vanaf aanvang af onvoldoende liquide middelen had om haar verplichtingen op grond van de door haar gesloten arbeidsovereenkomsten te voldoen.
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben voorts bewerkstelligd, althans toegelaten, dat GSE haar verplichtingen jegens [eiser] niet is nagekomen. Immers, zij hebben GSE in een situatie gebracht waardoor deze nakoming afhankelijk was het te behalen resultaten en van investeerders.
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onzorgvuldig gehandeld. En ieder van hen valt daarvan een persoonlijk en teven ernstig verwijt te maken.
  • [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn op grond van het voorgaande aansprakelijk voor de door [eiser] door hun handelen geleden schade.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben ieder afzonderlijk gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] baseren hun verweer - kort weergegeven - op het volgende.
  • De onderneming is gestart met een kapitaal van € 300.000,-. Het betrof een lening van drie keer € 100.000,-. Op grond daarvan mochten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] er redelijkerwijs van uitgaan dat GSE in staat was de verplichtingen uit hoofde van de met [eiser] gesloten arbeidsovereenkomst na te komen.
  • Voorts waren er vergaande onderhandelingen met Schiphol aangaande de beveiliging. Ook waren er afspraken met de UWV over het opleiden van uitkeringsgerechtigden tot beveiligingsbeambte die zijn vastgelegd in een convenant.
  • Daarnaast was er een toezegging om 100 man te plaatsen bij Securitas Schiphol B.V.
  • Dat de onderneming in de problemen is gekomen is een gevolg van het feit dat Schiphol besloot de aanbesteding met een jaar uit te stellen en hiervan pas in juli 2013 melding maakte. De verwachte omzet uit dit project verschoof daardoor naar de toekomst. Voorts werden toezeggingen omtrent de plaatsing van personeel bij Securitas Schiphol niet nagekomen. Als reactie daarop besloot de UWV het convenant op 1 oktober 2013 te doen eindigen. GSE heeft getracht alternatieve opdrachten te verwerven. Dit is ten dele gelukt maar heeft er niet toe geleid dat de verwachte omzet werd gerealiseerd. Het liquiditeitstekort is ontstaan door deze gebeurtenissen en niet door onbehoorlijk bestuur dan wel roekeloos opereren.
3.5.
[gedaagde 2] heeft in aanvulling hierop aangevoerd dat hij als financiële man niet betrokken was bij het aangaan van arbeidsovereenkomsten. Dit viel onder de verantwoordelijkheid van [gedaagde 1] die hem hier niet bij betrok.
3.6.
Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd komt, voor zover relevant, hierna aan de orde.

4.De beoordeling

4.1.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders van de failleerde vennootschap GSE aansprakelijk zijn voor de schade die [eiser] heeft geleden. Voor het aannemen van aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap is vereist dat die bestuurder ter zake van de benadeling persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Hiervoor geldt een hoge drempel, hetgeen wordt gerechtvaardigd door de omstandigheid dat ten opzichte van de wederpartij primair sprake is van handelingen van de vennootschap en door het maatschappelijk belang dat wordt voorkomen dat bestuurders hun handelen in onwenselijke mate door defensieve overwegingen laten bepalen (HR 20 juni 2008, NJ 2009, 21 en HR 5 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2628).
4.2.
Het ligt op de weg van [eiser] om zijn stelling, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op grond van bovengenoemd criterium als bestuurders van GSE aansprakelijk geacht kunnen worden voor de schade die [eiser] heeft geleden, te onderbouwen aan de hand van concrete feiten en omstandigheden en, in geval van betwisting, te bewijzen.
[eiser] stelt ter onderbouwing van zijn vordering dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] reeds bij aanvang van hun onderneming over onvoldoende liquide middelen beschikten om aan hun verplichtingen jegens [eiser] te kunnen voldoen en verwezen naar hetgeen daaromtrent is overwogen in het kort geding vonnis. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben de stelling van [eiser] echter gemotiveerd weersproken. Zij hebben aangevoerd dat zij bij aanvang over een startkapitaal van € 300.000,- beschikten en over diverse toezeggingen met betrekking tot opdrachten. Op grond waarvan mochten zij erop vertrouwen dat GSE haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst jegens [eiser] kon nakomen. Gelet op het gevoerde verweer had het op de weg van [eiser] gelegen om nader te concretiseren op grond waarvan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders aansprakelijk zijn. Dit heeft hij echter nagelaten. De enkele verwijzing naar de passage in het kort gedingvonnis is daartoe onvoldoende. Het oordeel in kort geding heeft immers betrekking op het handelen van GSE als vennootschap waarvoor een ander criterium geldt dan ten aanzien van het handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] als bestuurders van de vennootschap. [eiser] heeft de stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met betrekking tot de verkregen financiering en de toezeggingen Schiphol, Securtas Schiphol en de UWV niet weersproken. Evenmin heeft hij geconcretiseerd in welke zin [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een ernstig en persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Het enkele feit dat zij er niet in geslaagd zijn om een succesvolle onderneming op te bouwen is daartoe, gelet op het hierboven genoemde criterium, onvoldoende.
4.3.
Het voorgaande brengt met zich dat de vordering als onvoldoende onderbouwd dient te worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van [gedaagde 1] worden begroot op € 800,- (2 punten x tarief € 400,-) en aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op € 1.000,- (2,5 punt x tarief € 400,-).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 800,- aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde 2], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.000,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2014.