ECLI:NL:RBMNE:2014:5389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
C-16-368845 - HL ZA 14-147
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een perceel grond tussen broers na overlijden van ouders met benoeming deskundige voor taxatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van een perceel grond tussen twee broers na het overlijden van hun ouders. De broers, eiser en gedaagde, zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van het perceel, dat door hun ouders jarenlang is gebruikt voor het houden van dieren. Na het overlijden van hun moeder in 2012 en vader in 2011, is er onenigheid ontstaan over de verdeling van het perceel. Eiser heeft het perceel in 2013 laten taxeren op een waarde van € 180.000,-, terwijl gedaagde een eerdere taxatie van € 65.000,- aanvoert die voor de successieaangifte is gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen overeenstemming is bereikt over de verdeling van het perceel en dat beide partijen de rechtbank verzoeken om de verdeling vast te stellen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat het perceel niet eenvoudig in twee gelijke delen kan worden verdeeld, gezien de huidige gebruiksstructuur en de emotionele waarde die het perceel voor gedaagde heeft. Gedaagde heeft het perceel de laatste jaren feitelijk in gebruik en zijn zoon houdt er dieren. De rechtbank heeft besloten dat het perceel aan gedaagde zal worden toebedeeld, onder de verplichting om de helft van de waarde aan eiser te vergoeden. Aangezien er grote verschillen zijn in de taxaties, heeft de rechtbank besloten een deskundige te benoemen om de huidige waarde van het perceel vast te stellen.

Daarnaast heeft eiser een gebruiksvergoeding gevorderd op grond van ongerechtvaardigde verrijking, omdat hij stelt dat hij sinds het overlijden van hun moeder is uitgesloten van het gebruik van het perceel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat gedaagde niet ongerechtvaardigd is verrijkt, aangezien het perceel nog steeds deel uitmaakt van de onverdeelde erfenis van beide broers. De vorderingen van eiser tot betaling van een gebruiksvergoeding zijn dan ook afgewezen. De zaak is aangehouden in afwachting van het deskundigenbericht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/368845 / HL ZA 14-147
Vonnis van 5 november 2014 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. W.H.J. Luijer te Kortenhoef,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.L.A. van Opstal te ‘s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 juli 2014,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • het proces-verbaal van comparitie van 30 september 2014, met daaraan gehecht de brief van mr. Luijer van 13 oktober 2014 met correcties op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broers van elkaar.
2.2.
Na het overlijden van de moeder van partijen op [2012] zijn partijen ieder voor de onverdeelde helft eigenaar geworden van een perceel grond gelegen aan het [adres] te [plaats] (gemeente [plaats]), kadastraal bekend [plaats] A 1154, groot 29 are en 43 centiare (hierna het perceel).
2.3.
De vader van partijen heeft het perceel jarenlang in gebruik gehad als weiland voor het uitoefenen van zijn hobby, het houden van pony’s, koeien, geiten, schapen en kippen. Op het perceel zijn door hem een aantal opstallen gezet.
2.4.
Na het overlijden van de vader van partijen op [2011] gebruikt de zoon van [gedaagde] het perceel, waarop hij de hobby van zijn grootvader voortzet.
2.5.
Het perceel is in maart 2012 in opdracht van de moeder van partijen door de heer R. Huart van Huart Makelaarbij O.G. te Kortenhoef getaxeerd, in verband met het overlijden van de vader van partijen, op een waarde van € 65.000,- . Deze taxatie is gebruikt voor de succesieaangifte.
2.6.
[eiser] heeft het perceel in oktober 2013 laten taxeren door de heer R. Di Giacomo van Koster Di Giacomo Makelaars te Weesp, waarbij aan het perceel een waarde is toegekend van € 180.000,-.
2.7.
Partijen hebben in onderling overleg geen regeling kunnen treffen over de verdeling van het perceel.

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
[eiser] vordert – kort samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de verdeling vaststelt van het perceel;
te verklaren voor recht dat [gedaagde] een gebruiksvergoeding voor het gebruik van het perceel verschuldigd is van € 15.500,- over de periode 1 mei 2012 tot 1 mei 2014 en [gedaagde] te veroordelen dat bedrag aan [eiser] te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf dagvaarding tot aan voldoening;
[gedaagde] te veroordelen totdat het perceel verdeeld is een maandelijkse gebruiksvergoeding van € 645,83 aan [eiser] te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid van het maandbedrag tot aan de voldoening;
[gedaagde] te veroordelen om binnen 14 dagen na het vonnis het gebruik op het gedeelte van het perceel dat aan [eiser] wordt toegedeeld te staken op straffe van een dwangsom van € 250 per dag;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en verzoekt [eiser] in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, alsdan deze te ontzeggen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hieronder, voorzover van belang, nader worden ingegaan.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert – kort samengevat - dat de rechtbank bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, vaststelt dat het perceel aan [gedaagde] wordt toegedeeld, onder de verplichting voor [gedaagde] om een bedrag van € 32.500,- aan [eiser] te voldoen, alsmede [eiser] te veroordelen om alle benodigde medewerking te verlenen om tot deze toedeling te komen, met veroordeling van [eiser] in de kosten.
4.2.
[eiser] voert verweer en verzoekt de vorderingen van [gedaagde] af te wijzen.
4.3.
Op de stellingen van partijen zal hieronder, voorzover van belang, nader worden ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie en reconventie

5.1.
Nu beide partijen de rechtbank verzoeken de verdeling vast te stellen zal de rechtbank daartoe overgaan en de vorderingen in conventie en reconventie gezamenlijk behandelen.
5.2.
Op grond van artikel 3: 185 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter zelf de verdeling of de wijze van verdeling vaststellen rekening houdende naar redelijkheid en billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang. Op grond van lid 2 komen als wijzen van verdeling in aanmerking, toedeling van een gedeelte van het goed aan ieder der deelgenoten, overbedeling van een deelgenoot tegen vergoeding van de overwaarde en verdeling van de netto-opbrengst na verkoop.
5.3.
Uit de standpunten van partijen leidt de rechtbank af dat geen van beide een verkoop van het perceel voorstaat, waarna de netto-opbrengt bij helfte gedeeld wordt. Tijdens de comparitie is gesproken over de vraag of het perceel gedeeld kan worden. [eiser] meent dat dit wel mogelijk is, maar dat dit alleen kan als er met [gedaagde] (en zijn zoon) afspraken gemaakt kunnen worden. Uit de toelichting en de foto’s is de rechtbank ter comparitie gebleken dat het perceel omgeven is met een sloot en dat er via een bruggetje een toegang is aan de lange zijde. De opstallen (waar ook de aansluitingen zitten voor elektriciteit en water) staan aan de korte zijde van het perceel in het midden. De rechtbank is niet gebleken dat een splitsing van het perceel in twee gelijkwaardige delen, die beiden bereikbaar zijn vanaf de openbare weg en gebruik kunnen maken van opstallen en nutsvoorzieningen, goed mogelijk is. Om die reden zal de rechtbank het perceel aan een van de broers toedelen tegen vergoeding van de overwaarde.
5.4.
[gedaagde] heeft in reconventie gevorderd dat het perceel aan hem wordt toebedeeld. Hij heeft daarbij onderbouwd dat zijn zoon eerst samen met de vader van partijen en later alleen zijn hobby op het perceel uitoefent. Er is sprake van een grote emotionele waarde voor [gedaagde] om het perceel toegedeeld te krijgen. Door hem en zijn zoon is veel tijd en geld geïnvesteerd in het perceel en met veel liefde wordt het perceel onderhouden. [eiser] heeft aangevoerd dat hij toen zijn vader nog leefde zich ingezet heeft om zijn vader te helpen, zowel door hulp bij de (vernieuw)bouw van de opstallen, als in natura door levering van bijvoorbeeld hooi. De rechtbank zal rekening houdende naar redelijkheid en billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang het perceel toedelen aan [gedaagde]. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [gedaagde] het perceel de laatste jaren - ook al voor het overlijden van de ouders van partijen - feitelijk gebruikt en (zijn zoon) daarop hobbydieren houdt. [eiser] heeft in zijn woonplaats [woonplaats] zelf de beschikking over een perceel grond waar hij dieren kan houden, ook ten behoeve van zijn slagerij. Een noodzaak voor [eiser] om over het perceel te beschikken is niet gesteld, noch gebleken.
5.5.
[gedaagde] wordt door de toedeling van het perceel overbedeeld en is dus gehouden de helft van de waarde aan [eiser] te vergoeden. Partijen verschillen van mening over de waarde van het perceel. Volgens [gedaagde] moet aansluiting worden gezocht bij de taxatie door Huart, nu deze voor de successieaangifte is gebruikt. [eiser] stelt dat deze taxatie veel te laag is en dat uitgegaan dient te worden van de door hem overgelegde taxatie. [gedaagde] op zijn beurt betwist dat de door [eiser] opgemaakte taxatie juist is. Daarbij is uitgegaan van de bouw van paardenboxen en dat is niet reëel. Volgens [gedaagde] dient uitgegaan te worden van de grondprijs zoals die geldt in het economisch verkeer. De rechtbank constateert dat de verschillen in taxaties enorm groot zijn. Er zit een verschil tussen van € 115.000,-.
5.6.
Nu partijen verschillen over de waarde van het perceel en beiden hebben aangegeven dat het perceel getaxeerd zal moeten worden, zal de rechtbank het perceel door een deskundige laten taxeren. Als peildatum voor de waardering dient volgens vaste jurisprudentie (zie o.m. HR 22 september 2000, NJ 2000/643) te worden uitgegaan van de datum van feitelijke verdeling door de rechter. Door partijen is niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat in dit geval van een andere waardering dient te worden uitgegaan. Dat betekent dat de deskundige de opdracht krijgt de huidige waarde vast te stellen. Tijdens de comparitie zijn partijen het niet eens geworden over de persoon van de deskundige. De rechtbank is voornemens de heer A.J. van der Waaij, van Drieklomp makelaars en rentmeesters te Eemnes, tot deskundige te benoemen, die zicht daartoe bereid heeft verklaard. De rechtbank is voornemens daarbij aan de deskundige de volgende vragen voorleggen:
1. Wat is de huidige waarde in het economisch verkeer van het perceel grond aan het [adres] te [plaats] (gemeente [plaats]), kadastraal bekend [plaats] A 1154?
2. Heb u verder nog iets op te merken wat voor de beoordeling van de waarde van het onroerend goed van belang kan zijn?
5.7.
De rechtbank zal partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten of er gegronde bezwaren van hun zijde bestaan tegen de persoon van de door de rechtbank voorgestelde deskundige, alsmede over de aan de deskundige te stellen vragen. De zaak zal daartoe naar de rol over 4 weken worden verwezen, waarbij beide partijen een akte kunnen nemen. De rechtbank zal daarna overgaan tot benoeming van de deskundige. In afwachting van de eindbeslissing zullen partijen ieder de helft van het voorschot ter zake van de kosten van de deskundige aan de griffier van de rechtbank dienen te betalen.
5.8.
[eiser] heeft op grond van ongerechtvaardigde verrijking een gebruiksvergoeding gevorderd van [gedaagde]. Hij onderbouwt dit door te stellen dat hij sinds het overlijden van de moeder van partijen van het gebruik van het perceel is uitgesloten. Op grond van artikel 6:212 BW maakt [eiser] vanaf 1 mei 2012 aanspraak op de helft van de te realiseren jaarhuur van het perceel, die volgens het door hem ingebrachte taxatierapport een bedrag van
€ 15.500,00 per jaar bedraagt. [gedaagde] voert verweer. Hij stelt dat [eiser] nooit is uitgesloten van het gebruik van het perceel en dat [eiser] uit eigen vrijwillige beweging nooit naar het perceel heeft omgekeken. Subsidiair wijst [gedaagde] erop dat [eiser] pas voor het eerst bij dagvaarding aanspraak heeft gemaakt op deze vergoeding, zodat van terugwerkende kracht geen sprake kan zijn. Bovendien betwist [gedaagde] dat hij verrijkt is door het gebruik van het perceel, nu hij er geen voordeel uit gehaald heeft, noch nadeel heeft afgewend.
5.9.
Bij een vordering uit ongerechtvaardigde verrijking gaat het om een verplichting tot schadevergoeding die is ontstaan indien het vermogen van de een ten koste van dat van de ander is verrijkt. In dit geval gaat het om een opengevallen erfenis die nog niet verdeeld is. Dat betekent dat tot het vermogen van beide broers de onverdeelde helft van het perceel behoort. Het feit dat [gedaagde] het hele perceel gebruikt, betekent nog niet dat het hele perceel daarmee onderdeel uitmaakt van het vermogen van [gedaagde]. Ook is niet gesteld, noch gebleken dat het vermogen van [gedaagde] is vergroot door opbrengsten gerealiseerd met of door het perceel. Op die grond strandt de vordering van [eiser] tot betaling van een gebruiksrecht/schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking. De vorderingen van [eiser] onder C en D zullen dan ook afgewezen worden.
5.10.
Iedere verdere beslissing zal in afwachting van het deskundigenbericht worden aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van
3 december 2014voor uitlating beide partijen met betrekking tot het bepaalde in rechtsoverweging 5.7;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2014.