4.8.[gedaagde] werpt tegen het betoog van [eiseres] op dat hij al vanaf zijn 15e of 16e jaar met zijn vader paarden fokte. Sinds 1988 dreef hij samen met zijn vader een vennootschap onder firma die zich mede bezighield met het fokken van paarden. Deze vennootschap onder firma heeft hij in 1992 voortgezet als eenmanszaak, waarin hij ook de stoeterij drijft. [eiseres] heeft geen paarden ingebracht bij aanvang van hun samenleving en partijen hebben niet gezamenlijk in 1999 de activiteiten van de stoeterij ontplooid. [eiseres] verrichtte enkele werkzaamheden voor de stoeterij, maar [gedaagde] voerde het bestuur. [eiseres] werkte niet in zijn onderneming met hem samen op basis van gelijkwaardigheid. Hoewel [eiseres] wel eens meedacht over zijn onderneming, bleef hij de eindverantwoordelijke. Partijen hebben nimmer beoogd de door [eiseres] gestelde maatschap aan te gaan. Als [eiseres] betrokken was bij de verkoop van de paarden, kreeg zij voor die werkzaamheden een percentage van de opbrengst bij de verkoop. De contracten met het personeel werden door [gedaagde] gesloten en niet door [eiseres]. [eiseres] heeft geen contract afgesloten met [bedrijf], aldus nog steeds [gedaagde]. Het was volgens [gedaagde] voor iedereen, en ook voor [eiseres], duidelijk dat de stoeterij een onderneming was van [gedaagde]. Ter motivering van dit verweer verwijst hij onder meer naar:
een rapport van de belastingdienst waaruit blijkt dat de stoeterij werd gedreven vanuit zijn eenmanszaak. Uit dit rapport blijkt dat de activiteiten van de onderneming ook bestonden uit de exploitatie van een akkerbouw- en loonbedrijf in De Kwakel. De paarden zijn in de jaarstukken verantwoord als een activapost “levende have”,
een krantenartikel en een aantal foto’s waaruit blijkt dat zijn grootvader zich al in 1953 bezighield met het fokken van paarden,
een uittreksel uit het handelsregister waarin staat dat de activiteiten van de onderneming sinds 1988 bestaan uit het fokken van paarden,
de jaarrekeningen van de eenmanszaak van 1999, 2004, 2010 en 2011. Daaruit blijkt niet van de door [eiseres] gestelde maatschap.
een brief van een advocaat van[eiseres], verzonden na de beëindiging van de relatie, waarin staat dat de onderneming door[gedaagde] wordt gedreven,
brieven waaruit blijkt dat [eiseres] jegens overheidsinstanties namens hem optrad op grond van hun samenleving, en waarin [eiseres] stelt dat de stoeterij van [gedaagde] is,
een door [eiseres] verzonden factuur van 23 maart 2012 voor de door haar verrichte werkzaamheden voor de stoeterij,
een e-mail van 21 september 2012 waaruit blijkt dat een commissieafspraak met [eiseres] is gemaakt en dat dus geen sprake is van een maatschap en dat [eiseres] daar ook niet van uitging,
de omstandigheid dat [eiseres] zichzelf paarden toe-eigent, zonder dat zij daarbij tot uitgangspunt neemt dat die paarden deel uitmaken van het vermogen van de door haar gestelde maatschap,
de vaststellingsovereenkomst die als productie 10 bij conclusie van antwoord is overgelegd, waarin tussen [gedaagde] en een voormalig personeelslid een schikking is getroffen. Uit die overeenkomst blijkt volgens [gedaagde] dat hij daarbij partij was en niet [eiseres].