Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 november 2012,
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 27 februari 2013,
- het proces-verbaal van tegenverhoor van 18 juli 2013,
- de conclusie na getuigenverhoor van [eiser] van 28 augustus 2013,
- de antwoordconclusie na getuigenverhoor van ABN AMRO van 25 september 2013,
- de akte uitlating vonnis van ABN AMRO van 28 augustus 2013,
- de antwoordakte uitlating vonnis van [eiser] van 25 september 2013.
2.De verdere beoordeling
2. Op donderdag 10 juni 2010 ben ik met de heer [A] van het recyclingbedrijf naar Duitsland gereden. De heer [A] heeft een dieplader waarmee de hoogwerker vervoerd kon worden. Begin van de middag kwamen wij bij het bedrijf van de heer [B] in Duitsland waar mijn hoogwerker stond. (…) Wij hebben de hoogwerker opgeladen en zijn daarmee naar Hout-Blerick gereden. Ik denk dat we daar rond half 5 aankwamen. (…).
2. U vraagt mij of de zeecontainers er al stonden toen wij met hoogwerker aankwamen op de Vaerbroekweg. Ja, die stonden er dagelijks en werden regelmatig geleegd. Er was 1 zeecontainer voor ijzer en 1 voor aluminium. (…) Er stond ook een kleine container voor glas. Deze stond vooraan de weg. Alle containers waren roestbruin van kleur. Er zat op elke container een sticker van Recyclingbedrijf [bedrijfsnaam].
2. U vraagt mij naar juni 2010 en wil weten of ik [eiser] toen heb gezien. Ik (…) zal hem zeker hebben gezien, maar ik heb geen herinneringen wanneer en waar precies. U zegt dat [eiser] heeft verklaard dat hij op maandag 14 juni 2010 bij B-E de Lier is geweest om materiaal op te halen en later nog te bestellen. Dat zou heel goed kunnen maar ik heb daar geen herinnering aan.
1. U vraagt of ik de hoogwerker vlak voor de diefstal nog heb gezien. Zoals ik al heb verklaard heb ik de hoogwerker in mei/juni gezien en dacht ik dat dit in 2010 was maar ben ik nu aan het twijfelen daarover. (…).
Ik wil er graag nog aan toevoegen dat wij met wel 40 mensen werkten en dat er regelmatig met hoogwerkers werd gewerkt. Ik kan het mij daarom niet zo goed herinneren. Ik vind dat heel vervelend.”
1. (…). [eiser] werkt af en toe met mijn werkgever [A].
1. Wij waren met de klus begonnen op de maandag een week voor de maandag waarop ik zag dat de hoogwerker weg was. Bij de start was de hoogwerker daar nog niet. Deze is in die eerste week woensdag of donderdag, volgens mij donderdag, gebracht. Mijn baas heeft de hoogwerker gebracht. Hij deed dat alleen. [eiser] was die dag ter plaatse aanwezig. (…).
(…). Ik weet dat het vandaag gaat over de hoogwerker van [eiser] en de vraag of deze gestolen is in 2010. Het klopt dat ik onderzoek heb gedaan in het kader van de schadeclaim die hiervoor bij de verzekeraar is ingediend. U zegt dat u in het dossier een rapport van mij hebt van 16 augustus 2010, een aanvullend rapport van 10 september 2010 en een schriftelijke verklaring die ik met mijn collega [E] heb opgesteld als reactie op de conclusie van repliek welke verklaring is gedateerd 18 juni 2012. (…). Ik blijf bij de inhoud van deze stukken. Ik heb daar verder ook eigenlijk niets aan toe te voegen want wat ik heb vastgesteld is terecht gekomen in de rapporten. (…).”
(…) U toont mij een foto die op bladzijde 22 van het rapport van 16 augustus 2010 is afgedrukt en een foto die als eerste bij productie 8 bij de conclusie van antwoord is gevoegd. Toen ik [eiser] in eerste aanleg sprak had ik die tweede foto nog niet. De eerste foto in het rapport geeft de plek aan waar [eiser] verklaarde dat de hoogwerker had gestaan en dit komt overeen met de plek die later is aangegeven op de tweede foto. Er was toen ook weinig discussie over, volgens [eiser] kon de hoogwerker niet binnen de kassen worden gezet omdat die daar te hoog voor was en had hij de hoogwerker een stukje achter het gasleverstation neergezet. U vraagt of er later over gesproken is dat de hoogwerker op een andere plek had gestaan. Dat herinner ik me niet. Wel is het zo dat [eiser] later zei dat er zeecontainers zouden hebben gestaan en dat de hoogwerker daar min of meer verdekt achter had gestaan. Voor mij kwam dat uit de lucht vallen want daar had hij eerder geen melding van gemaakt terwijl ik hem toch uitgebreid gesproken had. Ik weet niet meer precies wanneer dit punt is opgekomen, ik denk niet dat dit in de onderzoeksfase was maar daarna, misschien pas in deze procedure. Ik denk inderdaad dat ik dit van u heb gehoord. Of het eerder eens ter sprake is geweest herinner ik me niet.”
Ik woon in een gebied buitenaf waar veel tuinderskassen stonden. Het waren een stuk of 11 bedrijven. Op één na zijn deze de afgelopen vier à vijf jaar afgebroken. Zo ook de kassen die naast mijn woning lagen, die zijn afgebroken. Ik weet dat het gaat om een hoogwerker die zou zijn gestolen tijdens de afbraak van deze kassen. Ik denk dat dat een jaar of drie geleden is geweest. Een paar maanden daarna, het kan ook een half jaar zijn geweest, kwamen er twee mannen aan de deur die vroegen of ik daar een hoogwerker had gezien. Dat had ik niet en dat heb ik ze verteld. Tussen mijn huis en de betreffende kassen zat enkel een weiland dus ik had op zo’n 80 tot 100 meter afstand goed zicht op de afbraakwerkzaamheden. In het weiland heb ik een paar paardjes staan en ik loop wel zo’n vijf tot zeven keer per dag daar naartoe. Ik werk als zelfstandige en ben veel thuis. Ik heb tijdens die afbraakwerkzaamheden ook niets verdachts gezien, dat iets werd opgeladen ofzo. U vraagt of ik wist wat een hoogwerker was. Jazeker, inmiddels heb ik er veel gezien door al die afbraakwerkzaamheden aan kassen bij mij in de buurt. (…). U vraagt of die twee mannen mij hebben verteld over welke periode het ging, over welke dagen of welke maand. Volgens mij vroegen ze of ik een hoogwerker had gezien toen de afbraakwerkzaamheden daar plaatsvonden. Of ze precieze dagen hebben genoemd weet ik niet meer. Het zou goed kunnen. U vraagt of het klopt dat ik later een aangetekende brief heb gehad met mijn verklaring op schrift en het verzoek deze te ondertekenen en terug te sturen. Dat zou best kunnen maar dat heb ik niet gedaan. Ik vond het niet zo belangrijk en wilde er eigenlijk ook niets mee te maken hebben. (…).”
1. U vraagt of ik de afbraakwerkzaamheden bij de betreffende kassen heb gevolgd. Nee, niet in die zin dat ik er de hele dag heel precies naar heb gekeken. Maar ik heb wel zo’n misschien tien keer per dag gekeken en zag dan natuurlijk wat ze aan het doen waren.
1. Ik weet dat het vandaag gaat over een hoogwerker die gestolen zou zijn. U vraagt wat ik daarover kan vertellen. Nou, niets. In augustus 2010 kwam er een politieagent aan de deur. (…). Die agent vertelde dat er een hoogwerker was gestolen en hij vroeg of ik die had gezien. Ik heb geantwoord dat ik niet wist of er wel of niet een hoogwerker had gestaan of ik wel of niet een hoogwerker had gezien. U vraagt of die agent mij heeft verteld waar die hoogwerker zou hebben gestaan of waar die voor was gebruikt. Nee, dat heeft hij niet verteld. Er werden toen kassen afgebroken bij ons in de buurt dus ik heb aangenomen dat de hoogwerker daarvoor werd gebruikt. Er stonden in onze directe omgeving op drie plekken kassen die werden afgebroken dus over welke plek het dan zou gaan weet ik niet en dat is mij niet uitgelegd. U vraagt of die agent mij heeft verteld in augustus 2010 hoe lang daarvoor de hoogwerker zou zijn gestolen, over welke maand of dagen het ging. Nee dat heeft hij niet verteld.
1. Ik weet dat het vandaag gaat over de vraag of ik een hoogwerker heb gezien die zo’n drie jaar geleden bij de afbraak van kassen zou zijn gestolen. Deze vraag is mij zo’n half jaar geleden gesteld. Dat vond plaats in een telefoongesprek over een brief aan mijn zoon (…). De man heeft mij verteld dat er een hoogwerker zou zijn gestolen bij de afbraak van de kassen en ik heb hem gezegd dat ik me ook niet kon herinneren dat ik daar een hoogwerker had gezien.
U vraagt of ik de afbraakwerkzaamheden aan de kassen heb gevolgd. Dat is relatief. Ik heb er wel naar gekeken maar het niet tot in detail gevolgd.”
3.5 Aan art. 294 K ligt de gedachte ten grondslag dat de verzekeraar bij de beoordeling van het risico dat hij krachtens de te sluiten overeenkomst zal gaan lopen, ervan mag uitgaan dat de verzekerde niet zozeer tekortschiet in zorg ter voorkoming van schade dat er sprake is van merkelijke schuld (…). Met het begrip merkelijke schuld in art. 294 K wordt een ernstige mate van schuld aangeduid. Bij lichtere graden van schuld blijft de verplichting tot uitkering van de (brand)verzekeraar in stand, omdat minder ernstige vormen van nalatigheid en onvoorzichtigheid nu juist zijn te rekenen tot de gevaren waartegen de verzekering dekking biedt. Bij de beantwoording van de vraag welke mate van zorg de verzekeraar van de verzekerde mag verwachten, kan als uitgangspunt gelden dat van de verzekerde mag worden verwacht, dat hij zich onthoudt van gedragingen waarvan hij weet of behoort te weten dat een aanmerkelijke kans bestaat dat deze tot schade zullen leiden. Van merkelijke schuld in de zin van art. 294 K is derhalve ook sprake, indien het gaat om een gedraging die, als is de verzekerde zich daarvan niet bewust, naar objectieve maatstaven een zodanig aanmerkelijke kans op schade met zich brengt dat de betrokken verzekerde zich van dat gevaar bewust had behoren te zijn en door zich van die gedraging niet te onthouden in ernstige mate tekort schiet in zorg ter voorkoming van schade.”
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
2.486,00(5,5 punten × tarief € 452,00)