ECLI:NL:RBMNE:2014:581

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
17 februari 2014
Zaaknummer
C-16-338795 - HA ZA 13-133
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij aanrijding tussen trein en oplegger

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de aansprakelijkheid centraal na een aanrijding op 11 november 2010 tussen een trein van DB Schenker en een oplegger van GE Simons Internationaal Transport B.V. De aanrijding vond plaats op een locatie waar de oplegger geparkeerd stond tussen twee parallelle spoorlijnen. De rechtbank oordeelde dat DB Schenker aansprakelijk was voor de schade aan de oplegger, omdat de machinist niet met de vereiste zorgvuldigheid had gehandeld. Simons vorderde een schadevergoeding van € 29.157,88, terwijl DB Schenker in reconventie een bedrag van € 9.039,39 vorderde. De rechtbank oordeelde dat Simons in rechte kon optreden, omdat zij een volmacht had van haar verzekeraar. De rechtbank concludeerde dat de machinist van DB Schenker onrechtmatig had gehandeld door de oplegger aan te rijden, en dat de schadevergoeding voor Simons in beginsel toewijsbaar was. Uiteindelijk werd de schadevergoeding vastgesteld op € 16.613,29, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wees de vordering van DB Schenker in reconventie af en veroordeelde DB Schenker in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/338795 / HA ZA 13-133
Vonnis van 19 februari 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GE SIMONS INTERNATIONAAL TRANSPORT B.V.,
gevestigd te Hilvarenbeek,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J.F. van der Stelt te Rotterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DB SCHENKER RAIL NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. A.D.J. van Ruyven te Utrecht.
Partijen zullen hierna Simons en DB Schenker genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 1 mei 2013
het faxbericht van de rechtbank van 3 oktober 2013 waarin beide partijen om de overlegging van nadere stukken wordt verzocht
de comparitie van partijen van 4 oktober 2013, ter gelegenheid waarvan Simons een conclusie van antwoord in reconventie heeft genomen, beide partijen de hiervoor bedoelde nadere stukken hebben overgelegd en de rechtbank een voorlopig oordeel heeft gegeven.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Simons is een onderneming die diensten levert zoals (weg-)vervoer, tankreiniging en op- en overslag van (bulk-)goederen.
2.2.
DB Schenker houdt zich onder meer bezig met het vervoer van goederen per spoor.
2.3.
Op 11 november 2010 is een kiepende bulkoplegger van Simons geladen bij de firma Langen te Born. De oplegger werd getrokken door een vrachtwagen van Simons die werd bestuurd door een werknemer van Simons. Na het laden heeft deze werknemer de vrachtwagen enige tijd geparkeerd tussen twee parallel lopende spoorlijnen die aldaar gelegen waren:
een spoorlijn die loopt over het terrein dat toebehoort aan Langen Holding BV (kadastraal bekend gemeente Born sectie H perceel 1049), hierna te noemen: de linker spoorlijn,
een spoorlijn die parallel daaraan loopt en doorloopt tot aan het perceel van een andere onderneming, Arcelor Mittal, (kadastraal bekend gemeente Born sectie H nummer 824), hierna te noemen: de rechter spoorlijn.
2.4.
Op 11 november 2010 om ongeveer 13:20 uur is de oplegger van Simons aan de rechterzijde aangereden door een trein met drie wagons die werd geduwd door een locomotief van DB Schenker (nummer 6517), die onderweg was naar het terrein van Arcelor Mittal. De machinist, die opereerde in dienst van DB Schenker, stond op de voorste wagon (die de oplegger raakte) en bestuurde met een afstandsbediening de trein. De oplegger is door deze aanrijding beschadigd geraakt.
2.5.
Op 18 november 2010 is DB Schenker namens Simons, althans diens verzekeraars, aansprakelijk gesteld voor de aan de oplegger toegebrachte schade.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Simons vordert  samengevat - veroordeling van DB Schenker tot betaling van een bedrag van € 29.157,88, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
DB Schenker voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
DB Schenker vordert  samengevat - veroordeling van Simons tot betaling van een bedrag van € 9.039,39, vermeerderd met rente en kosten.
3.5.
Simons voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Als meest verstrekkend verweer tegen de vorderingen in conventie heeft DB Schenker aangevoerd dat Simons daarin niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, aangezien Simons weliswaar heeft gesteld dat zij - indien haar verzekeraars haar schade hebben vergoed - op last en volmacht van de alsdan gesubrogeerde verzekeraars optreedt, maar dat zij geen duidelijkheid terzake heeft gegeven en geen volmacht heeft overgelegd. Volgens haar kan Simons niet als eiseres optreden, omdat niet vaststaat dat zij schade heeft geleden.
4.2.
In het arrest van 26 november 2004 (LJN: AP9665) heeft de Hoge Raad overwogen dat een rechthebbende een derde last kan geven een vordering op eigen naam in te stellen en dat een dergelijke last in beginsel meebrengt dat de derde ook op eigen naam in rechte kan optreden. In dat geval is de lasthebber niet gehouden in de dagvaarding of anderszins te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Pas indien het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft, zal de lasthebber dienen te stellen en zo nodig te bewijzen dat hij het hoofde van lastgeving bevoegd is op eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden.
4.3.
Bij brief van 3 oktober 2013 heeft Simons een overeenkomst van lastgeving en volmacht overgelegd waarin wordt bevestigd dat de verzekeraar van Simons de door Simons geleden schade heeft vergoed en op 12 februari 2013 aan Simons mondeling last en volmacht heeft gegeven om in eigen naam regresmaatregelen te nemen en rechtsmaatregelen in te stellen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat Simons in rechte kan optreden terzake van de onderhavige vordering en dat het beroep op niet-ontvankelijkheid moet worden afgewezen.
in conventie en reconventie
4.4.
De kern van het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag wie van hen aansprakelijk is voor de schade die door hen is geleden ten gevolge van de onder 2.4 bedoelde aanrijding.
4.5.
Simons stelt zich op het standpunt dat DB Schenker daarvoor op grond van artikel 6:170 BW aansprakelijk is, omdat de bij DB Schenker in dienst zijnde machinist niet met de vereiste zorgvuldigheid over het betreffende spoor heeft gereden, en daardoor de vrachtwagen van Simons heeft beschadigd.
4.6.
Volgens DB Schenker is Simons ex artikel 6:170 BW aansprakelijk voor de door de aanrijding (door beide partijen) geleden schade, omdat de door de werknemer van Simons bestuurde vrachtwagen zich op het moment van de aanrijding bevond op een plaats waar zij zich niet mocht bevinden (de op grond van artikelen 19 en 20 lid 4 Spoorwegwet voor een “hoofdspoorweg” geldende “vrije ruimte”).
4.7.
Simons betwist dat de betreffende spoorweg een “hoofdspoorweg” is en stelt zich op het standpunt dat er sprake is van een “spooraansluiting” waarop het Reglement op de Raccordementen 1966 van toepassing is.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat in het midden kan blijven of de spoorweg waarover de trein van DB Schenker ten tijde van de aanrijding reed, een hoofdspoorweg dan wel een spooraansluiting is. In beide gevallen geldt immers de verplichting voor de machinist om bij het rijden over een gedeelte van het spoor dat is gelegen in een voor openbaar verkeer openstaande weg, de snelheid te verminderen en zo nodig te stoppen als de veiligheid van het verkeer dat verlangt alsmede de verplichting om weggebruikers voor te laten gaan (zie artikel 6 Reglement op de Raccordementen 1966 en artikel 16 van het Besluit Spoorverkeer).
4.9.
De rechtbank begrijpt dat tussen partijen niet in geschil is dat de plaats waar de aanrijding heeft plaatsgevonden, een voor openbaar verkeer openstaande weg betrof. Voor zover de stelling van DB Schenker onder punt 16 van de conclusie van antwoord in conventie (die ziet op de zinsnede “niet voor het publiek openstaande terreinen van de door een raccordement verbonden bedrijven" als bedoeld in artikel 2 van voormeld Reglement) moet worden begrepen als een betwisting van het openbare karakter van de weg, wordt deze verworpen. De enkele omstandigheid dat een weg gelegen is op grond die eigendom is van een particuliere onderneming, en dat dit feit wordt bevestigd door een bordje “privé-terrein”, betekent niet dat daarmee geen sprake is meer is van een voor openbaar verkeer openstaande weg (vgl. Gerechtshof Arnhem 14 maart 2006, LJN:AV6398). Voor de vraag of een weg het karakter heeft van een voor openbaar verkeer openstaande weg is immers beslissend of die weg feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat. Door het aanwezig zijn van het hiervoor bedoelde bordje wordt feitelijk niet de toegang ontzegd tot de betreffende weg. Overigens blijkt ook uit de door Simons als productie 2 overgelegde afdruk van Google Street View niet dat er enige feitelijke belemmering voor het openbaar verkeer is om de betreffende weg te gebruiken.
4.10.
Uit de als productie 5 door Simons overgelegde verklaring van de machinist blijkt dat hij bij binnenkomst op het betreffende spoor de vrachtwagen heeft zien staan en de inschatting heeft gemaakt dat de vrachtauto voldoende vrij stond om deze te kunnen passeren. De door hem bestuurde trein heeft de stilstaande oplegger van Simons vervolgens aangereden, zodat geconcludeerd moet worden dat sprake is geweest van een inschattingsfout van de machinist. Gelet op het feit dat:
- tussen partijen vaststaat dat er ter plaatse geen sprake is van een met seinen beveiligd spoor, maar een spoor dat onderdeel uitmaakt van een voor openbaar verkeer openstaande weg, waarbij “op zicht” moet worden gereden,
- weggebruikers ter plaatse voorrang hebben boven treinen (zie hiervoor),
- de machinist wist dat er ter plaatse wel vaker vrachtwagens stonden (zie diens verklaring),
- de positie van de vrachtauto, die stond geparkeerd tussen het rechter en het linker spoor, kennelijk zodanig was dat de machinist aanleiding had om een inschatting te maken of er voldoende ruimte was,
had de machinist zijn gedrag daarop moeten aanpassen en veiligheidshalve de trein moeten laten stoppen teneinde te kunnen vaststellen of er wel voldoende ruimte was om te passeren, dan wel zekerheidshalve de chauffeur van de vrachtwagen moeten vragen om de vrachtwagen te verplaatsen. Door dat niet te doen heeft de machinist gehandeld in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt en daarmee onrechtmatig jegens Simons gehandeld. DB Schenker is als werkgever van de machinist ex artikel 6:170 BW aansprakelijk voor de dientengevolge door Simons geleden schade.
4.11.
De rechtbank is voorts van oordeel dat in het midden kan blijven of Simons gehouden was een ‘vrije ruimte’ ten opzichte van de rechter spoorlijn in acht te nemen. Immers, ook indien op Simons die verplichting rustte, geeft dat niet aan de machinist het recht om onder de hiervoor geschetste omstandigheden tegen de oplegger van Simons aan te rijden. Omdat de machinist de vrachtauto van Simons had gezien en alle mogelijkheden had om een aanrijding daarmee te voorkomen maar deze niet heeft benut, moet de door DB Schenker ten gevolge van de aanrijding geleden schade als eigen schuld volledig aan DB Schenker worden toegerekend.
in conventie
4.12.
Het voorgaande betekent dat de door Simons gevorderde schadevergoeding in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt.
4.13.
De door Simons gevorderde schadevergoeding bestaat (blijkens het door haar als productie 8 overgelegde expertiserapport van Vadesta Expertise BV) uit de volgende onderdelen:
kosten voor reparatie van de oplegger € 23.730,40
kosten voor overslag van de inhoud van de oplegger naar een andere oplegger
€ 1.306,40
assistentie bij de overslag door een monteur € 425,00
vervanging van beschadigde onderdelen (twee lost slangen en slangenkokers)
€ 614,79
aanbrengen van 3 nieuwe banden, vermeerderd met uitruk-, administratie- en karkaskosten € 1.415,00
kosten van het door Simons ingeschakelde expertisebureau
€ 1.666,29
Totaal € 29.157,88
4.14.
DB Schenker heeft de omvang van de aan Simons toekomende schadevergoeding betwist. Volgens haar moet er afschrijving of aftrek “nieuw voor oud” plaatsvinden, alsmede wordt er ten onrechte vergoeding van reparatiekosten geclaimd, terwijl de dagwaarde van toepassing is na aftrek van de schrootwaarde (€ 17.000 minus € 4.000 = € 13.000). Aan aanvullende kosten is maximaal een bedrag van € 2.134,-- toewijsbaar. DB Schenker verwijst ter onderbouwing naar het door haar als productie 7 overgelegde expertiserapport van Marintec Expertise BV.
Ad a.
4.15.
Ingevolge art. 6:97 BW dient de rechter de schade te begroten op de wijze die het meest met de aard ervan in overeenstemming is. In gevallen van zaaksbeschadiging is uitgangspunt dat de eigenaar van de beschadigde zaak door die beschadiging een nadeel in zijn vermogen lijdt dat gelijk is aan de waardevermindering die de zaak heeft ondergaan.
4.16.
Uit het door DB Schenker als productie 7 overgelegde rapport blijkt dat de door haar ingeschakelde schade-expert van mening is dat alleen de dagwaarde minus restwaarde voor vergoeding in aanmerking zou moeten komen, omdat gezien de hoogte van de begrote reparatiekosten de oplegger als totaal verloren moest worden beschouwd en het niet meer economisch verantwoord was om de oplegger te laten repareren. Hij heeft de dagwaarde vastgesteld op € 17.000,-- exclusief BTW en de restantwaarde van de oplegger op een bedrag van € 4.000,-- exclusief BTW, zodat de nettoschade € 13.000,-- bedraagt.
4.17.
Simons betwist dat de dagwaarde van een bulkoplegger in identieke conditie, waarvan de onderhoudshistorie bekend is en die gespoten is in dezelfde kleuren als de bulkoplegger lager is dan de kosten van herstel. Volgens haar dient mede in acht genomen te worden dat met het aankopen en in dezelfde staat brengen van een andere oplegger tijd is gemoeid. In die tijd kan zij de oplegger niet gebruiken en zal inkomensschade worden geleden.
4.18.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft de heer C.E.M. Touw namens Marintec Expertise B.V. verklaard dat de dagwaarde van € 17.000,-- is vastgesteld aan de hand van onderzoek op internet naar opleggers van een gelijk bouwjaar, type en omvang. De uitkomst van dat onderzoek is vervolgens verstrekt aan de schade-expert van Simons. De kosten van belettering maken onderdeel uit van de dagwaarde en zijn in zoverre bij de berekening meegenomen, aldus de heer Touw.
4.19.
De juistheid van deze verklaring is door Simons niet betwist. Dit betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat de schade-expert van Simons ten tijde van het opmaken van zijn rapport precies op de hoogte was van de wijze waarop de schade-expert van DB Schenker tot diens berekening van de dagwaarde was gekomen. Dat wordt ook bevestigd door pagina 3 van het rapport van de schade-expert van Simons waarin hij refereert aan het feit dat de “tegenexpert” uitgaat van “op het internet aangeboden opleggers”.
Gelet daarop had het voor de hand gelegen dat de schade-expert van Simons - indien deze berekening van de dagwaarde onjuist zou zijn - in diens rapport expliciet op die berekening zou zijn ingegaan dan wel een eigen berekening van de dagwaarde in zijn rapport zou hebben opgenomen. Dat heeft hij evenwel niet gedaan. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de juistheid van de door de schade-expert van DB Schenker berekende dagwaarde ad € 17.000,--.
4.20.
De rechtbank constateert dat de reparatiekosten (€ 23.730,40) ruim boven deze dagwaarde uitkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat verschil zodanig van omvang dat zij DB Schenker volgt in haar standpunt dat reparatie van de oplegger economisch niet meer verantwoord was. Gelet hierop is het niet reëel om de door Simons geleden schade te begroten op basis van de door haar gemaakte herstelkosten. Voor zover het lijden van inkomensschade al relevant is voor de keuze tussen begroting aan de hand van de dagwaarde of de herstelkosten, geldt dat ook met herstel van de oplegger tijd is gemoeid en niet geldt of gebleken is dat die tijd substantieel korter is dan de tijd die benodigd is voor het kopen en in bruikbare staat brengen van een andere oplegger. De rechtbank zal de schade dan ook begroten aan de hand van de dagwaarde, verminderd met de restantwaarde van € 4.000,--, derhalve in totaal € 13.000,--.
Ad b. en c.
4.21.
De schade-expert van DB Schenker heeft zich in zijn rapport akkoord verklaard met de kosten van overslag en de kosten van assistentie van een monteur daarbij, zodat die posten voor toewijzing vatbaar zijn.
Ad d.
4.22.
Ten aanzien van de kosten voor vervanging van beschadigde onderdelen heeft de schade-expert van DB Schenker in zijn rapport aangegeven dat hij het vervangen van één van de twee losslangen overbodig acht, omdat deze geen schade vertoonde en hij geen reactie van de expert van Simons heeft ontvangen op zijn vraag om welke slangen het ging. Ook ten aanzien van de armatuur heeft deze expert aangegeven dat deze geen impactschade vertoonde. De expert van Simons heeft deze kosten in zijn rapport niet nader onderbouwd. Gelet op de gemotiveerde betwisting door DB Schenker van deze kosten had het op de weg van Simons gelegen om deze kosten nader te onderbouwen, zodat de rechtbank deze kostenpost conform het rapport van de schade-expert van DB Schenker slechts zal toewijzen tot een bedrag van € 226,60.
Ad e.
Ten aanzien van de kosten voor vervanging van 3 banden heeft de schade-expert van DB Schenker in zijn rapport opgemerkt dat - nu de oplegger als totaal verloren moet worden beschouwd - de banden vóór afvoer van de oplegger kunnen worden gewisseld voor de gebruikte banden, zodat de nieuwe banden ten behoeve van Simons beschikbaar blijven. Blijkens het voorgaande volgt de rechtbank de schade-expert van DB Schenker in zijn conclusie dat reparatie van de oplegger niet meer verantwoord was, zodat de wegens vervanging van de banden gemaakte kosten niet voor toewijzing vatbaar zijn.
Ad f.
4.23.
De kosten van de door Simons ingeschakelde expert zijn als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid toewijsbaar op grond van het bepaalde in artikel 6:96 lid 2 sub b BW, met dien verstande dat daarbij zal worden uitgegaan van het bedrag dat in de betreffende factuur (productie 8 van Simons) wordt genoemd (€ 1.655,29) .
Conclusie
4.24.
Het voorgaande betekent dat de vordering van Simons zal worden toegewezen tot een bedrag van € 16.613,29.
Buitengerechtelijke kosten
4.25.
DB Schenker heeft betwist dat het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten toewijsbaar is, omdat Simons geen specificaties heeft overgelegd en alleen werkzaamheden heeft verricht ter vaststelling van schade, welke kosten reeds onderdeel uitmaken van de proceskosten.
4.26.
De rechtbank constateert dat Simons na deze betwisting geen nadere specificatie ten aanzien van de samenstelling van de door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten heeft overgelegd. Gelet hierop moet deze vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen (vgl. Hoge Raad 27 april 2012, LJN: BV6690).
Proceskosten
4.27.
DB Schenker zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Simons op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding €  76,71
- griffierecht 1.836,00
- salaris advocaat
1.158,00(2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal €  3.070,71
in reconventie
4.28.
Het in conventie overwogene betekent dat Simons niet aansprakelijk is voor de door DB Schenker geleden schade, zodat de in reconventie door DB Schenker gevorderde schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking komt. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.29.
DB Schenker zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Simons worden begroot op:
- salaris advocaat €
384,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 384,00)
Totaal €  384,00
in conventie en reconventie
4.30.
De nakosten, waarvan Simons betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt DB Schenker om aan Simons te betalen een bedrag van € 16.613,29 (zestienduizendzeshonderddertien euro en negenentwintig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 11 november 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt DB Schenker in de proceskosten, aan de zijde van Simons tot op heden begroot op € 3.070,71,
in reconventie
5.3.
veroordeelt DB Schenker in de proceskosten, aan de zijde van Simons tot op heden begroot op € 384,00,
in conventie en reconventie
5.4.
veroordeelt DB Schenker, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Simons volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 205,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter, bijgestaan door mr. W.A. Visser als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2014. [1]

Voetnoten

1.type: WV/4208