ECLI:NL:RBMNE:2014:5815

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2014
Publicatiedatum
17 november 2014
Zaaknummer
16/993500-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2014 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde. De zaak betreft een veroordeelde die in haar strafzaak was veroordeeld voor onder andere valsheid in geschrift en gewoontewitwassen. De officier van justitie had een vordering ingediend om het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een maximumbedrag van € 570.086,00, gebaseerd op de bedragen die op de privérekening van de veroordeelde waren gestort vanuit PGB-rekeningen van budgethouders. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 348.334,00 moest worden vastgesteld, omdat dit bedrag was terugbetaald aan de budgethouders.

De rechtbank oordeelde dat de vordering van de officier van justitie gegrond was. De rechtbank stelde vast dat de veroordeelde door middel van of uit baten van de strafbare feiten voordeel had verkregen. De rechtbank concludeerde dat het totale bedrag van € 696.668,00 dat op de privérekening was gestort, afkomstig was van misdrijf, en dat de veroordeelde daadwerkelijk voordeel had verkregen van € 570.086,00 door dit bedrag uit te geven aan gokactiviteiten. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag van € 570.086,00.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. De zaak is behandeld op basis van de bewijsstukken die zijn verzameld in het opsporingsonderzoek CURIO, dat werd uitgevoerd door de Inspectie SZW en de Belastingdienst/FIOD.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/993500-13 (ontneming)
Datum uitspraak: 17 november 2014
Vonnisvan de meervoudige kamer voor strafzaken
op tegenspraakgewezen op vordering van de officier van justitie op grond van artikel 36e, lid 1, Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen:
[verdachte]
geboren op [1967] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in PI Utrecht-Nieuwersluis ZBBI,
raadsvrouw mr. M.K.J. Dikkerboom, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
1 april 2014, 4 april 2014 en 3 november 2014.

1.De vordering

De vordering van de officier van justitie d.d. 16 oktober 2013 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4, Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een maximumbedrag van € 348.334,00 [1] .
Bij conclusie van eis dd. 30 april 2014 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd zodanig dat zij het maximumbedrag stelt op € 570.086,00.

2.Grondslag van de vordering

Bij vonnis van deze rechtbank van 18 april 2014 is de veroordeelde in haar strafzaak veroordeeld ter zake van - voor zover in dit verband van belang - de navolgende strafbare feiten:
feit 1: medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
feit 5 primair: gewoontewitwassen,
gepleegd in de periode van 1 januari 2008 tot en met 12 april 2013 in Almere.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden vastgesteld op het bedrag ad € 348.334,00.
In totaal is een bedrag van € 696.668,00 gestort op de privérekening van veroordeelde afkomstig van PGB-rekeningen van budgethouders. Van de privérekening van veroordeelde is vervolgens een bedrag van € 348.334,00 (€ 103.691,00 per bank en € 244.643,00 contant) terugbetaald aan de budgethouders. Het restbedrag ad € 348.334,00 is het voordeel voor veroordeelde geweest.
Ten aanzien van het bedrag ad € 570.086,00 haalt de raadsvrouw een uitspraak van de
Hoge Raad aan van 19 februari 2013 (BY 5217). Volgens deze uitspraak kan het geld dat voorwerp was van het bewezenverklaarde misdrijf ‘witwassen’ niet reeds daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel vormen, aldus de raadsvrouw.

4.Het oordeel van de rechtbank

De strekking van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, is te bewerkstelligen dat datgene wat de veroordeelde aan door misdrijf verkregen materieel profijt heeft verworven, weer van haar wordt ontnomen.
In de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraak wordt door de Hoge Raad overwogen dat het zonder nadere toelichting niet begrijpelijk is dat de verdachte daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde 'witwassen'. Met de bewezenverklaring van witwassen van een geldbedrag is immers vastgesteld dat het geldbedrag afkomstig is uit misdrijf en (dus) wederrechtelijk is verkregen, maar of dat totale geldbedrag vervolgens (ook) moet of kan worden aangemerkt als voordeel dat wederrechtelijk is verkregen uit het voorhanden hebben daarvan (en dus uit het witwassen daarvan) is een andere vraag. Dat het geldbedrag afkomstig is uit misdrijf en (dus) wederrechtelijk uit dat misdrijf is verkregen, hoeft niet te betekenen dat het gehele bedrag daadwerkelijk verkregen voordeel betreft.
In de onderhavige zaak staat vast dat in totaal € 696.668,00 van PGB-rekeningen van budgethouders is gestort op (privé)rekeningen van veroordeelde. [2] Dit geld is van misdrijf afkomstig, want verkregen door middel van valsheid in geschrifte gepleegd door veroordeelde zelf (feit 1).
Van de privérekening is vervolgens € 570.086,00 overgemaakt naar rekeningen die, gezien de tenaamstelling en omschrijving, bekend staan als bedrijven/instanties die verband houden met gokactiviteiten. [3]
Veroordeelde is veroordeeld voor onder meer het witwassen (door middel van het omzetten van geld uit eigen misdrijf) van € 570.086,00 dat door veroordeelde is besteed aan gokactiviteiten (feit 5).
In dit geval heeft veroordeelde dan ook daadwerkelijk voordeel verkregen van € 570.086,00. Zij heeft profijt van dit bedrag gehad door het uit te geven aan gokactiviteiten.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de veroordeelde door middel van of uit baten van de hiervoor in rubriek 2 genoemde strafbare feiten alsmede door middel van of uit baten van soortgelijke feiten als bedoeld in artikel 36 e, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht, voordeel verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 570.086,00.
De rechtbank ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 570.086,00 (vijfhonderdzeventigduizend en zesentachtig euro),
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 570.086,00 (vijfhonderdzeventigduizend en zesentachtig euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en
mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, rechters, bijgestaan door mr. P.A.B. Kleemans als griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 november 2014.

Voetnoten

1.Pagina 2309 van het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel Curio ex artikel 36s, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht d.d. 13 augustus 2013, opgenomen op pagina 2301 tot en met 2309 van het aan de strafzaak ten grondslag liggende dossier in het opsporingsonderzoek CURIO, een gezamenlijk strafrechtelijk onderzoek tussen de bijzondere opsporingsdiensten Inspectie SZW Directie Opsporing Project PGB, kantoor Arnhem (onderzoek nummer ISZW [nummer]) en de Belastingdienst/FIOD kantoor Zwolle (dossiernummer [nummer]) doorgenummerd van pagina 1 tot en met 2723. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 2575 tot en met 2580 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.
3.Pagina 1750, 2606 en 2607 van het onder voetnoot 1 genoemde proces-verbaal.