Overwegingen
1. Eiseres is eigenaar en bewoner van de woning op het perceel [adres 2] te [woonplaats]. Derde-partij exploiteert een veehouderij op het perceel [adres 1] te [woonplaats]. Het voetpad, bekend als het [adres 3], is gedeeltelijk gelegen op het perceel [adres 1]. Het betreft een pad met een lengte van 265 meter en loopt vanaf de [adres 3] tot aan de [adres 3] te [woonplaats]. Het [adres 3] wordt op de 2e wijzigingslegger van 26 juli 1967 aangeduid met nummer 7 en de naam [adres 3].
2. Eiseres heeft verweerder bij brieven van 2 mei 2011, 18 mei 2011, 25 juli 2011 en
18 april 2013 verzocht handhavend op te treden tegen het belemmeren van de openbaarheid van het [adres 3] door het plaatsen van twee overkappingen, een stapel (snoei)hout en een kist met houten balken en de aanwezigheid van een silo, melktank, siertuin en geitenweide. Tevens zagen de verzoeken om handhaving van de breedte van het [adres 3].
3. Bij brief van 9 augustus 2013 (aan eiseres verzonden op 27 november 2013, zie de uitspraak van deze rechtbank van heden onder nummer UTR 14/1088) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat bij afzonderlijke brief van 13 augustus 2013 (verzonden op 16 augustus 2013) een vooraankondiging van handhavend optreden is toegezonden aan derde-partij. De vooraankondiging van 13 augustus 2013 is als bijlage bij de brief van 9 augustus 2013 gevoegd. Met de vooraankondiging heeft verweerder derde-partij verzocht de in strijd met artikel 2:10, derde en vierde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) geplaatste twee overkappingen, een stapel (snoei)hout en een kist met houten balken van het [adres 3] te verwijderen. Tevens heeft verweerder derde-partij verzocht het [adres 3] met een gemiddelde breedte van 50 centimeter en ten minste 25 centimeter aan weerszijden vrij te houden van materialen en andere objecten. Met betrekking tot de siertuin en geitenweide heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit historisch onderzoek niet is gebleken dat dit als deel van het [adres 3] de afgelopen 30 jaar aansluitend toegankelijk is geweest, zodat dit deel heeft opgehouden openbaar te zijn.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat zij geen procesbelang meer heeft bij een behandeling van haar bezwaarschrift. Daartoe heeft verweerder overwogen dat met de vooraankondiging van
9 augustus 2013 aan haar verzoeken om handhaving tegemoet is gekomen.
5. Derde-partij voert aan dat eiseres vanwege het ontbreken van zicht op het [adres 3] niet als belanghebbende aangemerkt kan worden bij het primaire besluit, zodat het bezwaar van eiseres om die reden niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
6. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon volgens vaste rechtspraak een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
7. Ingevolge artikel 1:1, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrechtse Heuvelrug 2013 (APV) wordt verstaan onder weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ingevolge artikel 2:10, derde en vierde lid, van de APV, voor zover van belang, is het verboden de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats.
8. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 augustus 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1113) voortvloeit dat de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid om handhavend op te treden indien de openbaarheid van wegen wordt belemmerd is gelegen in artikel 2:10, derde en vierde lid, van de APV, gelezen in samenhang met artikel 125 van de Gemeentewet. 9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres terecht als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb heeft aangemerkt. Eiseres is bewoner van het naastgelegen perceel.
Het gedeelte van het perceel van derde-partij waarop het [adres 3] ligt, grenst direct aan haar perceel. Gelet hierop kan eiseres in dit geschil, waarin de vraag aan de orde is of sprake is van een overtreding van artikel 2:10, derde en vierde lid, van de APV, als belanghebbende aangemerkt worden. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de ABRvS van 27 maart 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE0706 en 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8400, AB 2013/180. 10. Eiseres betoogt – samengevat – dat verweerder niet (volledig) tegemoet is gekomen aan haar verzoeken om handhaving en daarom ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres geen belang had bij een besluit op haar bezwaar.
11. Voor zover het handhavingsverzoek van eiseres ziet op twee overkappingen voor de opslag van hout, een stapel (snoei)hout en een kist met houten balken stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat deze na de vooraankondiging in de brief van 13 augustus 2013 door derde-partij van het [adres 3] zijn verwijderd. In zoverre heeft eiseres, die geen ander belang dan de verwijdering heeft gesteld, geen specifieke beroepsgronden meer aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat in zoverre geen geschil resteert. De rechtbank volstaat met deze constatering.
12. De rechtbank stelt vast dat in de vooraankondiging van handhavend optreden van
13 augustus 2013 niets wordt gezegd over de door eiseres gestelde aanwezigheid van een silo en melktank op het [adres 3]. In aanmerking genomen dat in zoverre niet is gereageerd op alle onderdelen van de verzoeken van eiseres, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, door uitsluitend te verwijzen naar de vooraankondiging, geen dragende motivering bevat waarom eiseres geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar. Het bezwaar is op dit punt ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft eiseres in haar bezwaarschrift kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de door verweerder ingenomen standpunten ten aanzien van de aanwezigheid van de siertuin, de geitenweide en de breedte van het [adres 3]. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder gehouden het primaire besluit op deze onderdelen te heroverwegen op grondslag van de door eiseres aangevoerde gronden van het bezwaar. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb.
13. Het voorgaande leidt er toe dat het beroep gegrond is voor zover daarbij het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard ten aanzien van de silo, melktank, siertuin en geitenweide en de breedte van het [adres 3]. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet, in het belang van een definitieve beslechting van het geschil, aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiseres op deze punten inhoudelijk te behandelen.
14. Eiseres heeft het onderbouwde standpunt van verweerder in beroep, dat het deel van het [adres 3] waar de siertuin en geitenweide aanwezig zijn reeds sinds lange tijd is opgehouden openbaar te zijn, onvoldoende weersproken. Het gemotiveerde standpunt van verweerder in beroep dat de breedte van het [adres 3] op 50 centimeter dient te worden gesteld, heeft eiseres evenmin weerlegd.
Wat betreft het betoog van eiseres dat de openbaarheid van het [adres 3] wordt belemmerd door de aanwezigheid van een silo en melktank heeft verweerder ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat, uitgaande van de genoemde breedte, geen sprake is van een belemmering, omdat om de silo en tank heen gelopen kan worden. Dit alles betekent dat geen sprake is van een overtreding waartegen verweerder handhavend zou kunnen en moeten optreden.
15. Gelet op het voorgaande, verklaart de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, de bezwaren van eiseres ongegrond.
16. Nu het beroep, zie overweging 13, gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van door [K] van het [naam] beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van door [K] verleende bijstand in deze procedure en in verband daarmee gemaakte kosten. De rechtbank wijst het verzoek in zoverre af. De gemachtigde van eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van zijn reis- en verletkosten van totaal € 385,-. De rechtbank stelt overeenkomstig artikel 8:75 van de Awb in samenhang met artikel 1, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de reiskosten van de gemachtigde van eiseres vast op € 18,12 zijnde de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse, om twee zittingen bij te kunnen wonen. De verletkosten van de gemachtigde van eiseres worden overeenkomstig artikel 1, onder d, van het Bpb vastgesteld op € 42,- uitgaande van 6 uur en een minimaal te hanteren uurtarief van € 7,-.
Tevens dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden.