ECLI:NL:RBMNE:2014:6920

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 december 2014
Publicatiedatum
19 december 2014
Zaaknummer
UTR 13/5528
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om handhaving openbaarheid voetpad en strijdigheid met Awb

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarheid van een voetpad dat wordt belemmerd door de aanwezigheid van verschillende objecten op het perceel van een derde-partij. Eiseres, eigenaar van een naastgelegen woning, heeft verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verzocht handhavend op te treden tegen deze belemmeringen. Het primaire besluit van verweerder om handhavend optreden te weigeren, werd door eiseres bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres als belanghebbende moet worden aangemerkt, aangezien haar perceel direct grenst aan het perceel van de derde-partij. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op de silo, melktank, siertuin, geitenweide en de breedte van het voetpad. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres inhoudelijk te behandelen. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en het griffierecht aan haar te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige motivering van besluiten door bestuursorganen en de rechten van belanghebbenden in handhavingszaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 13/5528

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: W.G. Bouwhuizen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug, verweerder
(gemachtigden: mr. R. Oosterhuis en J. Riemens).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[X], vertegenwoordigd door haar maten [A], [B] en [C] te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder (voorlopig) geweigerd handhavend op te treden tegen het belemmeren van de openbaarheid van een voetpad op het perceel [adres 1] te [woonplaats].
Bij brief van 13 augustus 2013 heeft verweerder een vooraankondiging van handhavend optreden toegezonden aan derde-partij met betrekking tot het belemmeren van de openbaarheid van het voetpad.
Bij besluit van 17 september 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Onderhavige zaak is gelijktijdig met de beroepen met nummers UTR 13/2916,
UTR 14/1088, UTR 13/5527 en UTR 14/2267 door de enkelvoudige kamer van de rechtbank op de zitting van 12 juni 2014 behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting toen aangehouden. Bij brief van 4 juli 2014 heeft de rechtbank de zaken doorverwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft vervolgens, gelijktijdig met de behandeling van de beroepen met nummers UTR 14/1088, UTR 13/5527 en UTR 14/2267, plaatsgevonden op 22 september 2014. Het beroep met nummer UTR 13/2916 is op
22 september 2014 afzonderlijk ter zitting behandeld.
Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Namens derde-partij is verschenen
[B], vergezeld van zijn partner.
In de genoemde zaken wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Eiseres is eigenaar en bewoner van de woning op het perceel [adres 2] te [woonplaats]. Derde-partij exploiteert een veehouderij op het perceel [adres 1] te [woonplaats]. Het voetpad, bekend als het [adres 3], is gedeeltelijk gelegen op het perceel [adres 1]. Het betreft een pad met een lengte van 265 meter en loopt vanaf de [adres 3] tot aan de [adres 3] te [woonplaats]. Het [adres 3] wordt op de 2e wijzigingslegger van 26 juli 1967 aangeduid met nummer 7 en de naam [adres 3].
2. Eiseres heeft verweerder bij brieven van 2 mei 2011, 18 mei 2011, 25 juli 2011 en
18 april 2013 verzocht handhavend op te treden tegen het belemmeren van de openbaarheid van het [adres 3] door het plaatsen van twee overkappingen, een stapel (snoei)hout en een kist met houten balken en de aanwezigheid van een silo, melktank, siertuin en geitenweide. Tevens zagen de verzoeken om handhaving van de breedte van het [adres 3].
3. Bij brief van 9 augustus 2013 (aan eiseres verzonden op 27 november 2013, zie de uitspraak van deze rechtbank van heden onder nummer UTR 14/1088) heeft verweerder eiseres medegedeeld dat bij afzonderlijke brief van 13 augustus 2013 (verzonden op 16 augustus 2013) een vooraankondiging van handhavend optreden is toegezonden aan derde-partij. De vooraankondiging van 13 augustus 2013 is als bijlage bij de brief van 9 augustus 2013 gevoegd. Met de vooraankondiging heeft verweerder derde-partij verzocht de in strijd met artikel 2:10, derde en vierde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) geplaatste twee overkappingen, een stapel (snoei)hout en een kist met houten balken van het [adres 3] te verwijderen. Tevens heeft verweerder derde-partij verzocht het [adres 3] met een gemiddelde breedte van 50 centimeter en ten minste 25 centimeter aan weerszijden vrij te houden van materialen en andere objecten. Met betrekking tot de siertuin en geitenweide heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit historisch onderzoek niet is gebleken dat dit als deel van het [adres 3] de afgelopen 30 jaar aansluitend toegankelijk is geweest, zodat dit deel heeft opgehouden openbaar te zijn.
4. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat zij geen procesbelang meer heeft bij een behandeling van haar bezwaarschrift. Daartoe heeft verweerder overwogen dat met de vooraankondiging van
9 augustus 2013 aan haar verzoeken om handhaving tegemoet is gekomen.
5. Derde-partij voert aan dat eiseres vanwege het ontbreken van zicht op het [adres 3] niet als belanghebbende aangemerkt kan worden bij het primaire besluit, zodat het bezwaar van eiseres om die reden niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.
6. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, moet een natuurlijk persoon volgens vaste rechtspraak een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
7. Ingevolge artikel 1:1, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Utrechtse Heuvelrug 2013 (APV) wordt verstaan onder weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
Ingevolge artikel 2:10, derde en vierde lid, van de APV, voor zover van belang, is het verboden de openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats.
8. De rechtbank overweegt dat uit vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 augustus 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ1113) voortvloeit dat de wettelijke grondslag voor de bevoegdheid om handhavend op te treden indien de openbaarheid van wegen wordt belemmerd is gelegen in artikel 2:10, derde en vierde lid, van de APV, gelezen in samenhang met artikel 125 van de Gemeentewet.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres terecht als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb heeft aangemerkt. Eiseres is bewoner van het naastgelegen perceel.
Het gedeelte van het perceel van derde-partij waarop het [adres 3] ligt, grenst direct aan haar perceel. Gelet hierop kan eiseres in dit geschil, waarin de vraag aan de orde is of sprake is van een overtreding van artikel 2:10, derde en vierde lid, van de APV, als belanghebbende aangemerkt worden. De rechtbank vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de ABRvS van 27 maart 2002, ECLI:NL:RVS:2002:AE0706 en 24 april 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ8400, AB 2013/180.
10. Eiseres betoogt – samengevat – dat verweerder niet (volledig) tegemoet is gekomen aan haar verzoeken om handhaving en daarom ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiseres geen belang had bij een besluit op haar bezwaar.
11. Voor zover het handhavingsverzoek van eiseres ziet op twee overkappingen voor de opslag van hout, een stapel (snoei)hout en een kist met houten balken stelt de rechtbank vast dat niet in geschil is dat deze na de vooraankondiging in de brief van 13 augustus 2013 door derde-partij van het [adres 3] zijn verwijderd. In zoverre heeft eiseres, die geen ander belang dan de verwijdering heeft gesteld, geen specifieke beroepsgronden meer aangevoerd. De rechtbank stelt vast dat in zoverre geen geschil resteert. De rechtbank volstaat met deze constatering.
12. De rechtbank stelt vast dat in de vooraankondiging van handhavend optreden van
13 augustus 2013 niets wordt gezegd over de door eiseres gestelde aanwezigheid van een silo en melktank op het [adres 3]. In aanmerking genomen dat in zoverre niet is gereageerd op alle onderdelen van de verzoeken van eiseres, moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit, door uitsluitend te verwijzen naar de vooraankondiging, geen dragende motivering bevat waarom eiseres geen belang meer zou hebben bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaar. Het bezwaar is op dit punt ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft eiseres in haar bezwaarschrift kenbaar gemaakt het niet eens te zijn met de door verweerder ingenomen standpunten ten aanzien van de aanwezigheid van de siertuin, de geitenweide en de breedte van het [adres 3]. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder gehouden het primaire besluit op deze onderdelen te heroverwegen op grondslag van de door eiseres aangevoerde gronden van het bezwaar. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 van de Awb.
13. Het voorgaande leidt er toe dat het beroep gegrond is voor zover daarbij het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk is verklaard ten aanzien van de silo, melktank, siertuin en geitenweide en de breedte van het [adres 3]. Het bestreden besluit komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet, in het belang van een definitieve beslechting van het geschil, aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het bezwaar van eiseres op deze punten inhoudelijk te behandelen.
14. Eiseres heeft het onderbouwde standpunt van verweerder in beroep, dat het deel van het [adres 3] waar de siertuin en geitenweide aanwezig zijn reeds sinds lange tijd is opgehouden openbaar te zijn, onvoldoende weersproken. Het gemotiveerde standpunt van verweerder in beroep dat de breedte van het [adres 3] op 50 centimeter dient te worden gesteld, heeft eiseres evenmin weerlegd.
Wat betreft het betoog van eiseres dat de openbaarheid van het [adres 3] wordt belemmerd door de aanwezigheid van een silo en melktank heeft verweerder ter zitting voldoende aannemelijk gemaakt dat, uitgaande van de genoemde breedte, geen sprake is van een belemmering, omdat om de silo en tank heen gelopen kan worden. Dit alles betekent dat geen sprake is van een overtreding waartegen verweerder handhavend zou kunnen en moeten optreden.
15. Gelet op het voorgaande, verklaart de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, de bezwaren van eiseres ongegrond.
16. Nu het beroep, zie overweging 13, gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres in beroep gemaakte proceskosten. De gemachtigde van eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van door [K] van het [naam] beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van door [K] verleende bijstand in deze procedure en in verband daarmee gemaakte kosten. De rechtbank wijst het verzoek in zoverre af. De gemachtigde van eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van zijn reis- en verletkosten van totaal € 385,-. De rechtbank stelt overeenkomstig artikel 8:75 van de Awb in samenhang met artikel 1, onder c, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) de reiskosten van de gemachtigde van eiseres vast op € 18,12 zijnde de reiskosten per openbaar vervoer, tweede klasse, om twee zittingen bij te kunnen wonen. De verletkosten van de gemachtigde van eiseres worden overeenkomstig artikel 1, onder d, van het Bpb vastgesteld op € 42,- uitgaande van 6 uur en een minimaal te hanteren uurtarief van € 7,-.
Tevens dient verweerder het griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin het bezwaar gericht tegen de silo, melktank, siertuin, geitenweide en breedte van het [adres 3] niet-ontvankelijk is verklaard;
- verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit in zoverre ongegrond;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover vernietigd;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 60,12 te betalen aan eiseres;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. V.M.M. van Amstel en
mr. J.M. Willems, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.E. van Kessel, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.