ECLI:NL:RBMNE:2014:6976

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 december 2014
Publicatiedatum
22 december 2014
Zaaknummer
16/661721-14 en 16/227697-12 (vordering tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot woninginbraak en voorhanden hebben van een veerdrukpistool in Baarn

Op 27 juli 2014 heeft de verdachte, samen met een ander, geprobeerd in te breken in een woning in Baarn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 90 uur en een gevangenisstraf van 34 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk. De bijzondere voorwaarden omvatten verplicht reclasseringstoezicht, een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en deelname aan een gedragsinterventie. De proeftijd is vastgesteld op twee jaar. Tijdens de zitting op 8 december 2014 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. R.P. van der Graaf. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf eiste, afgewezen en in plaats daarvan een lichtere straf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging en het voorhanden hebben van een veerdrukpistool, wat een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, tot een bedrag van € 216,54, voor materiële schade als gevolg van de inbraak. De vordering van de benadeelde partij voor immateriële schade is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/661721-14 en 16/227697-12 (vordering tul) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 22 december 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2014. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, waaronder een vordering tot tenuitvoerlegging en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij, te weten [benadeelde], wonende te Baarn.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 27 juli 2014 in vereniging heeft geprobeerd in te breken in een woning te gemeente Baarn.
feit 2: in de periode van 27 tot en met 29 juli 2014 een veerdrukpistool voor handen heeft gehad te gemeente Baarn.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4.
De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, te weten -kort gezegd- een poging tot diefstal in vereniging met braak en het voorhanden hebben van een veerdrukpistool. Zij baseert zich hierbij op de bewijsmiddelen, zoals deze zich in het dossier bevinden, en de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting. Dat de woning al opengebroken zou zijn door iemand anders, zoals verklaard door verdachte ter terechtzitting, acht de officier van justitie onaannemelijk.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich ten aanzien van de feiten aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman stelt zich hierbij met betrekking tot het onder feit 1 ten laste gelegde op het standpunt dat er, op grond van de bewijsmiddelen, niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het onderdeel ‘door middel van braak/verbreking’ en dat verdachte hiervan partieel dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 27 juli 2014 omstreeks 03.22 uur gaat de politie naar aanleiding van een melding ter plaatse in een woonwijk te Baarn. Getuige [getuige] verklaart omstreeks 03.00 à 03.15 uur een harde doffe klap te hebben gehoord, komende vanaf de woning van zijn vakantievierende buren aan de [adres] te [woonplaats]. Hij hoorde vervolgens gerommel en gestommel in de woning van zijn buren. De getuige heeft hieromtrent de reeds op straat aanwezige politie aangesproken. [2] Door de politie worden hierop twee personen aangetroffen in de genoemde woning, waaronder verdachte. [3] Geconstateerd wordt dat het cilinder van de achterdeur volledig verwijderd was uit het slot. [4] Door [getuige] wordt namens de benadeelde [benadeelde] aangifte gedaan van inbraak in diens woning. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd samen met een ander de woning binnen te zijn gegaan met het doel om goederen te stelen. Zij hebben hiertoe de woning doorzocht en een plastic tas gevuld met goederen om mee te nemen. [6] Deze plastic tas is door de politie aangetroffen in de woning, gevuld met diverse goederen waaronder geld, sieraden en parfums. [7]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot diefstal in vereniging. Anders dan de verdediging heeft betoogd, stelt de rechtbank tevens vast dat verdachte en de medeverdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak. Het door verdachte ter terechtzitting aangevoerde alternatieve scenario, te weten dat de woning reeds opengebroken was toen verdachte daar aankwam, acht de rechtbank volstrekt onaannemelijk. Door de getuige is een harde klap gehoord afkomstig van de woning, gevolgd door geluiden vanuit de woning. De politie was hierop snel ter plaatse en verdachte is vervolgens aangehouden in de woning. De rechtbank gaat er op grond van deze omstandigheden vanuit dat de gehoorde doffe klap een gevolg was van het openbreken van het slot. Dat dit openbreken door iemand anders zou zijn gedaan acht de rechtbank gezien dit korte tijdsbestek en het feit dat niemand anders in de woning is aangetroffen, volstrekt onaannemelijk. Dit overigens des te meer nu verdachte dit alternatieve scenario bij de politie of de rechter-commissaris, daarnaar gevraagd, op geen enkel moment naar voren heeft gebracht.
De rechtbank acht, op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft zich gerefereerd. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bevindingen tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte, onder andere inhoudende het aantreffen van de nabootsing van een wapen d.d. 30 juli 2014; [8]
- de bevindingen met betrekking tot het kwalificeren van de aangetroffen nabootsing van een wapen d.d. 12 augustus 2014; [9]
- de bekennende verklaring van verdachte. [10]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op 27 juli 2014 in Baarn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een woning gelegen aan de [adres] weg te nemen meerdere sieraden en geld en één of meerdere andere goederen naar hun gading, toebehorende aan [benadeelde], en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met een ander als volgt heeft gehandeld:
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader
- een cilinderslot van de achterdeur van voornoemde woning verbroken en
- vervolgens voornoemde woning via de achterdeur betreden en
- vervolgens voornoemde woning doorzocht en
- diverse goederen onder andere sieraden en geld en parfums in een plastic tas gestopt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
feit 2:
in de periode van 27 juli 2014 tot en met 29 juli 2014 in Baarn een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, zijnde een nabootsing van een geweer model AK-47, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een geweer model AK-47, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
feit 1: Poging tot diefstal in vereniging waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
feit 2: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uur, met aftrek van de duur van het voorarrest en met bevel, voor het geval dat verdachte de werkstraf niet naar behoren (heeft) verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen. Daarnaast heeft zij gevorderd tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van één maand, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering, te weten -kort gezegd-
  • een meldplicht bij Reclassering Nederland,
  • deelname aan de gedragsinterventie GI-RN Arbeidsvaardigheden,
  • een ambulante behandelverplichting bij een (forensische) polikliniek, en
  • meewerken aan het verkrijgen/behouden van dagbesteding.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een aantal persoonlijke omstandigheden van verdachte aangevoerd en de rechtbank verzocht hiermee rekening te houden bij het bepalen van de strafmaat. Gelet hierop verzoekt de raadsman tot oplegging van een werkstraf voor de duur van 100 uur, waarvan 50 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot woninginbraak. Verdachte is ten behoeve van zijn eigen financiële gewin volledig voorbij gegaan aan het leed dat en de angst die hij daarmee bij anderen veroorzaakt. Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van onveiligheid en onrust bij de betrokkenen en in de maatschappij en veroorzaken overlast en financiële schade bij de slachtoffers. Dit neemt de rechtbank verdachte zeer kwalijk. Daarnaast heeft verdachte een namaak wapen voorhanden gehad. Dit soort goederen vormen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen. Tegen het ongecontroleerde bezit van (namaak) wapens dient dan ook streng te worden opgetreden.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 oktober 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld, onder andere ter zake van een vermogensdelict en een overtreding van de Wet wapens en munitie.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een reclasseringsadvies omtrent verdachte d.d. 26 september 2014, opgemaakt door R. de Mul, reclasseringswerker. Het advies is ter terechtzitting nader toegelicht door J. Veel, reclasseringswerker, beëdigd als deskundige. Het reclasseringstoezicht, opgelegd in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis, verloopt goed. Verdachte houdt zich aan de afspraken met de reclassering en aan de tijden van het locatiegebod, die vanaf 31 juli 2014 middels een enkelband wordt gecontroleerd. Onder begeleiding van Stichting Gids werkt verdachte reeds enkele weken als vrijwilliger bij een kringloopwinkel. Door de reclassering wordt het recidiverisico, gelet op geconstateerde criminogene factoren, als hoog / gemiddeld ingeschat. De reclassering adviseert tot oplegging van nader te noemen bijzondere voorwaarden, teneinde te kunnen (blijven) werken aan het terugdringen van het recidiverisico.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden en met name de ernst van de feiten, oplegging van een forse werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. Gelet op het bepaalde in de artikelen 22b en 43b van het Wetboek van Strafrecht acht de rechtbank, gezien verdachtes eerdere veroordeling voor het overtreden van de Wet wapens en munitie, het taakstrafverbod van toepassing en komt derhalve tot een andere strafoplegging dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 90 uur en een gevangenisstraf voor de duur van 34 dagen, met aftrek van de duur van het voorarrest, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met oplegging als bijzondere voorwaarden -kort gezegd- verplicht reclasseringstoezicht bij Reclassering Nederland, tevens inhoudende een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en verplichte medewerking aan een gedragsinterventie en aan het verkrijgen/behouden van dagbesteding. De proeftijd zal de rechtbank bepalen op twee jaar.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Door de benadeelde partij [benadeelde] is voorafgaand aan de zitting een schriftelijke vordering ingediend, door middel van het voorgeschreven formulier. De benadeelde partij vordert in totaal € 2.025 als schadevergoeding voor het onder feit 1 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft gevorderd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering, te weten tot € 491,54, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu deze onvoldoende onderbouwd is, zowel ten aanzien van de materiële als immateriële schade. Ten aanzien van de middels een factuur onderbouwde materiële schade, is niet duidelijk of dit reeds door een verzekeringsmaatschappij is vergoed.
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van een gedeelte van de vordering van [benadeelde] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden.
Het voorgeschreven Schadeopgaveformulier Misdrijven vermeldt onder ‘2. Schade’ ter toelichting dat hier de schade kan worden ingevuld, die nog niet is vergoed (bijvoorbeeld door de verzekering). De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij door het invullen van bedragen bij deze vraag duidelijk heeft gemaakt geen uitkering van een verzekering te hebben ontvangen. Voor zover de schade is onderbouwd met een overgelegde factuur, te weten tot een bedrag van € 216,54, komt die dan ook voor toewijzing in aanmerking. De rechtbank waardeert de rechtstreeks geleden materiële schade dan ook op € 216,54. De vordering kan tot dat bedrag worden toegewezen.
Ten aanzien van de beoordeling of sprake is van rechtstreeks geleden immateriële schade, hanteert de Hoge Raad als norm dat de benadeelde ‘voldoende concrete gegevens zal moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vast gesteld’ (zie HR 9 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF4606). De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partij niet aan deze norm is voldaan.
De rechtbank acht de vordering voor het overige, zowel ten aanzien van de gevorderde materiële als immateriële schade, dan ook onvoldoende onderbouwd. Behandeling hiervan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij is in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk en dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De verdachte zal voorts worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 augustus 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht in de zaak met parketnummer 16/227697-12, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d.
8 februari 2013 van de politierechter in deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uur subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de duur van het voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte van 60 uur subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de vordering na voorwaardelijke veroordeling toe te wijzen.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen en de proeftijd te verlengen voor de duur van één jaar.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing hiervan ook passend en geboden en ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Strafbaarheid
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1: Poging tot diefstal in vereniging waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
feit 2: Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
90 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
45 dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
34 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
30 dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarennavolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Stelt daarbij als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt daarbij als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen vijf dagen volgend op het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Vervolgens moet hij gedurende de proeftijd onder toezicht en leiding van de Reclassering Nederland blijven, zich naar de door of namens die instelling te geven aanwijzingen gedragen en zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich ambulant moet laten behandelen voor zijn psychotische stoornis en denkpatronen/vaardigheden bij een (forensische) polikliniek, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • moet deelnemen aan de gedragsinterventie GI-RN Arbeidsvaardigheden (ArVa); en
  • moet meewerken aan het verkrijgen en/of behouden van een dagbesteding, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Benadeelde partij t.a.v. feit 1
Wijst de vordering van [benadeelde] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 216,54 (zegge tweehonderdzestien euro en vierenvijftig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde], € 216,54 (zegge tweehonderdzestien euro en vierenvijftig eurocent) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 4 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op. Het bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juli 2014 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte of een ander aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 8 februari 2013, namelijk een werkstraf voor de duur van
60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 dagen.
Voorlopige hechtenis
Heft op het -reeds geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Maanen, voorzitter,
mrs. N.H.J.M. Veldman-Gielen en A.M. Verhoef, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Strijbos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 december 2014.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 juli 2014 in de gemeente Baarn, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres]) weg te nemen één of meerdere siera(a)d(en) en/of geld en/of één of meerdere ander(e) goed(eren) naar zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren)/geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming en/of valse sleutel, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s)
- een (cilinder)slot van de achterdeur van voornoemde woning verbroken en/of
- ( vervolgens) voornoemde woning via de achterdeur betreden en/of
- ( vervolgens) voornoemde woning doorzocht en/of
- diverse goederen (onder andere sieraden en/of geld en/of parfums) in een plastic tas gestopt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 27 juli 2014 tot en met 29 juli 2014 in de gemeente Baarn een wapen van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool, zijnde een nabootsing van een geweer (model AK-47), dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een geweer (model AK-47), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal,
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] d.d. 27 juli 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1], brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 91 en 92.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2014, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3], beiden hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 93 en 94.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juli 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 97 tot en met 99, met name pagina 98.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [getuige] namens [benadeelde] d.d. 27 juli 2014, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5], hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 76 en 77.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 december 2014.
7.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2014, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 5], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 104.
8.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 30 juli 2014, met bijlagen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 7], brigadier van Politieregio Utrecht, opgenomen op pagina 393 tot en met 403, met name pagina 397.
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 augustus 2014, met bijlage, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 8], brigadier rechercheur van politie Eenheid Midden-Nederland, opgenomen op pagina 364 tot en met 368, met name pagina 364.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 8 december 2014.