ECLI:NL:RBMNE:2014:7216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2014
Publicatiedatum
6 januari 2015
Zaaknummer
UTR 14/773
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het processueel belang van een werkgever bij beëindiging van Ziektewet-uitkering van een ex-werknemer

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 10 december 2014, wordt het beroep van eiseres, een kleine werkgever, tegen de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van haar ex-werknemer behandeld. Eiseres, vertegenwoordigd door Kapsalon [A], heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat de uitkering van de werkneemster per 4 november 2013 is beëindigd. De rechtbank onderzoekt of eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt en of zij processueel belang heeft bij het beroep.

De rechtbank stelt vast dat de werkneemster op 1 juli 2013 in dienst trad en op 10 juli 2013 werd ontslagen. Na haar ontslag meldde zij zich ziek en ontving zij een Ziektewet-uitkering. Eiseres betwist dat zij verantwoordelijk kan worden gehouden voor de kosten van deze uitkering, aangezien zij niet op de hoogte was van de ziekmelding van de werkneemster. De rechtbank overweegt dat de premiedifferentiatie voor flexibele werknemers, ingevoerd per 1 januari 2014, invloed heeft op de premie die kleine werkgevers moeten betalen voor Ziektewet-uitkeringen.

De rechtbank concludeert dat eiseres geen processueel belang heeft bij het beroep, omdat het bestreden besluit enkel betrekking heeft op de beëindiging van de uitkering en niet op de toekenning ervan. Eiseres kan met dit beroep niet het gewenste resultaat bereiken, namelijk het voorkomen van kosten die voortvloeien uit de toekenning van de Ziektewet-uitkering aan haar ex-werknemer. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en draagt het UWV op het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om tijdig bezwaar te maken tegen toekenningsbesluiten van Ziektewet-uitkeringen om hun belangen te waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/773

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 december 2014 in de zaak tussen

[eiseres], h.o.d.n. Kapsalon [A], te [plaats], eiseres,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de
ex-werkneemster van eiseres, [werkneemster] (hierna: de werkneemster), meegedeeld dat haar uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 4 november 2013 wordt beëindigd.
Bij besluit van 3 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De werkneemster heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van medische stukken aan eiseres. Er is door eiseres geen (arts-)gemachtigde aangewezen die van de medische stukken mag kennisnemen. De rechtbank heeft daarom eiseres alleen de niet-medische stukken voor deze procedure toegezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2014. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
De werkneemster is op 1 juli 2013 in dienst getreden bij eiseres in de functie van hairstylist gedurende 22 uur per week. Eiseres heeft de werkneemster op 10 juli 2013 ontslagen tijdens de proeftijd, waarna het dienstverband is geëindigd. Op 25 juli 2013 heeft de werkneemster zich met terugwerkende kracht ziek gemeld bij het UWV. Vervolgens heeft verweerder de werkneemster wegens arbeidsongeschiktheid met ingang van 8 juli 2013 een uitkering toegekend op grond van de ZW. Daarna heeft verweerder de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de uitkering die aan de werkneemster op grond van artikel 29, tweede lid, onder b, van de ZW is toegekend, een ZW-flex-uitkering is die aan eiseres kan worden toegerekend, hetgeen betekent dat zij belanghebbende is bij het primaire besluit. Voor de toerekening maakt het geen verschil of het UWV als eerste ziektedag 8 juli 2013 of 25 juli 2013 aanneemt. Als eiseres verwacht een kleine werkgever te blijven, heeft zij geen last van de uitkering in een gedifferentieerde premie. Aan de werkneemster is op juiste gronden een ZW-uitkering toegekend.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat in de periode dat de werkneemster bij haar werkzaam was, zij zich niet ziek heeft gemeld en dat zij ook niet ziek uit dienst is gegaan. Verweerder heeft eiseres niet direct gemeld dat de werkneemster zich na het einde van het dienstverband op
10 juli 2013, per 8 juli 2013, heeft ziek gemeld. Daarnaast heeft eiseres aangevoerd dat zij als ex-werkgever niet voor de kosten van de uitkering wil worden aangeslagen. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd meegedeeld dat zij niet wil dat de werkneemster tot de ZW wordt toegelaten en dat de uitkering langer doorloopt.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
5. Per 1 januari 2014 is het onderdeel premiedifferentiatie voor de ZW-lasten en de
WGA-lasten voor flexibele werknemers van de Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters (Wet Bezava, Staatsblad 2012, 464) in werking getreden. Dit betekent dat werkgevers naast een gedifferentieerde premie voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers met een vast dienstverband, ook een gedifferentieerde premie gaan betalen voor zieke of arbeidsongeschikte werknemers zonder een vast dienstverband, de zogenoemde vangnetters.
6. De gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) voor het jaar 2015 wordt berekend op basis van gegevens over 2013. Het gaat daarbij om ZW- en WGA-uitkeringen die in dat jaar zijn toegekend aan (ex-)werknemers. Dit volgt uit de artikelen 2.12 en 2.13 van het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen (Besluit Wfsv) en het bijbehorende overgangsrecht.
7. Op grond van artikel 38, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) stelt het UWV (kortgezegd) voor de berekening van de gedifferentieerde premie ten behoeve van de Werkhervattingskas een voor alle takken van bedrijf en beroep gelijk rekenpercentage vast. Ingevolge het derde lid en zesde lid stelt de inspecteur van de rijksbelastingdienst voor een werkgever voor wie een korting of opslag van het in het tweede lid bedoelde percentage afzonderlijk wordt vastgesteld, deze korting of opslag vast bij voor bezwaar vatbare beschikking, gehoord het UWV en in overeenstemming met het UWV. Op grond van artikel 2.6, derde lid, van het Besluit Wfsv wordt (kort gezegd) de gedifferentieerde premie voor de kleine werkgevers vastgesteld op sectorniveau, op basis van de WGA-lasten en de ZW-lasten van uitkeringen die zijn toegekend aan werknemers die in dienstbetrekking stonden met werkgevers die behoren tot dezelfde sector. Ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van het Besluit Wfsv stelt het UWV het sectorale premiepercentage vast. Ingevolge artikel 1 van het Besluit gedifferentieerde premie Whk 2015 van het UWV van 26 augustus 2014 (inwerkingtreding per 1 januari 2015) is de grens voor een kleine/middelgrote werkgever over het jaar 2015 vastgesteld op een premieplichtig loon van € 314.000.
8. Niet in geschil is dat eiseres een kleine werkgever is in de zin van het Besluit gedifferentieerde premie Whk 2015, gelet op de omvang van haar eenmanszaak met vier werknemers. Dat betekent dat de aan haar werkneemster in 2013 toegekende ZW-uitkering uitsluitend doorwerkt in haar sectorale premie.
9. De rechtbank moet ambtshalve eerst beoordelen of eiseres ontvankelijk is in haar beroep tegen het bestreden besluit. Daartoe moet worden beoordeeld of zij belanghebbende is bij dat besluit en of zij voldoende procesbelang heeft bij haar beroep.
10. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
11. Uit de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), zie de uitspraak van
15 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ4697, volgt dat de werkgever die bezwaar maakt dan wel beroep instelt tegen een besluit met betrekking tot de aanspraken van één van zijn werknemers op een uitkering ingevolge de ZW, als belanghebbende in de zin van artikel
1:2 van de Awb moet worden aangemerkt. De hoedanigheid van belanghebbende is daarbij niet afhankelijk van de aard van het bestreden besluit, bijvoorbeeld een toekennings- of intrekkingsbesluit. Er dient daarom te worden uitgegaan van een categoraal belanghebbende begrip. Gelet op deze uitspraak is de rechtbank van oordeel dat eiseres bij het bestreden besluit, dat betrekking heeft op een aanspraak op een ZW-uitkering van haar werkneemster, (categoraal) belanghebbende is. Eiseres dient daarom te worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb.
12. Uit dezelfde uitspraak van de CRvB volgt verder dat de werkgever bij een procedure tegen één van de hiervoor genoemde ZW-besluiten ook een processueel belang dient te hebben. Daarvan is sprake als de werkgever met het ingestelde bezwaar of beroep eventueel het door hem gewenste resultaat kan bereiken en aan dat resultaat voor hem feitelijke betekenis niet kan worden ontzegd. Uit de hiervoor vermelde wettelijke regelingen volgt dat de aan de werkneemster toegekende ZW-uitkering indirect, op sectorniveau, doorwerkt in de premie van eiseres. Niet gebleken is dat kleine werkgevers over de vaststelling van de sectorpremie een afzonderlijke beslissing ontvangen, waartegen zij een rechtsmiddel kunnen instellen. Het aanwenden van rechtsmiddelen door kleine (ex-)werkgevers tegen toekenningsbesluiten ZW dan wel andere besluiten omtrent het recht op ZW kan er toe leiden dat toegekende ZW-uitkeringen worden herroepen, ingetrokken of herzien. Aldus kan een kleine (ex-)werkgever met het aanwenden van rechtsmiddelen bereiken dat bij het vaststellen van de te betalen sectorpremie geen of minder uitkeringslasten voor de betreffende ex-werknemer worden betrokken en aldus, zij het indirect, invloed uitoefenen op de te betalen sectorale premie. De rechtbank is van oordeel dat een kleine werkgever - ook uit een oogpunt van effectieve rechtsbescherming - invloed moet kunnen uitoefenen op de hoogte van een sectoraal vastgestelde premie, via het instellen van beroep tegen besluiten omtrent het recht op ZW zoals hiervoor bedoeld. De omstandigheid dat de toegekende ZW-uitkering slechts indirect doorwerkt in de sectorale premie en daaraan wellicht een minimale bijdrage levert, vormt naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen reden om in zijn algemeenheid aan een kleine werkgever een processueel belang te ontzeggen.
13. De rechtbank is evenwel van oordeel dat eiseres in dit geval, geen processueel belang heeft. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende. Alle beroepsgronden zijn gericht tegen de beslissing van het UWV om de werkneemster een ZW-uitkering toe te kennen. Het bestreden besluit heeft echter geen betrekking op de toekenning, maar op de beëindiging van de ZW-uitkering. Indien het eiseres er om te doen was de toekenning van de ZW-uitkering te bestrijden had zij tegen het toekenningsbesluit rechtsmiddelen moeten aanwenden. Ter zitting heeft eiseres hierover opgemerkt dat zij geen afschrift van het toekenningsbesluit heeft ontvangen. Dat zal eiseres dan dienen aan te voeren in een alsnog tegen dat toekenningsbesluit te maken bezwaar – indien gewenst – alwaar dit punt dan aan de orde moet komen in verband met de tijdigheid van dat bezwaar. Het kan er echter niet toe leiden dat de rechtbank in het kader van een beroep tegen de beslissing tot beëindiging van de ZW-uitkering een oordeel geeft over de rechtmatigheid van de toekenning ervan.
Het gaat eiseres, zoals zij ter zitting heeft bevestigd, er niet om te bereiken dat de beslissing om de ZW-uitkering te beëindigen ongedaan wordt gemaakt. Evenmin gaat het haar om de datum per wanneer de uitkering is beëindigd. Met de vernietiging van het bestreden besluit kan zij niet bereiken dat haar ex-werkneemster alsnog geen ZW-uitkering krijgt, noch dat deze uitkeringslasten niet zullen worden betrokken bij de vaststelling van de sectorale premie. Eiseres kan met het onderhavige beroep niet het resultaat bereiken wat zij beoogt. Hieruit volgt dat eiseres om deze reden geen processueel belang heeft bij haar beroep, zodat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
14. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit niet duidelijk blijkt dat de bezwaargronden tegen de beëindiging van de ZW-uitkering niet kunnen leiden tot het resultaat dat eiseres beoogt. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres van verweerder ondanks navraag geen duidelijkheid heeft verkregen omtrent de vraag hoe en in hoeverre zij met kosten zou worden geconfronteerd ten gevolge van de toekenning van de ZW-uitkering aan haar ex-werkneemster. Ook in het bestreden besluit heeft verweerder hierover niet voldoende helderheid verschaft. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder eiseres het betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Willems, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en
mr. N.M. Spelt, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.