ECLI:NL:RBMNE:2014:7246

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2014
Publicatiedatum
7 januari 2015
Zaaknummer
3564735 AE VERZ 14-200 JES/1267
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst op bedrijfseconomische gronden met toekenning van een vergoeding

In deze zaak verzoekt de besloten vennootschap [verzoekster] de ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op basis van bedrijfseconomische redenen. [verweerder] is sinds 8 april 2009 in dienst bij [verzoekster], die actief is in de verkoop en reparatie van motorvoertuigen. Door een dalende omzet en een verwachte verlies van bijna € 900.000 in 2014, heeft [verzoekster] het UWV om toestemming voor ontslag van 12 werknemers verzocht, wat is afgewezen. Vervolgens heeft [verzoekster] een Sociale Regeling opgesteld voor de boventallige werknemers. De kantonrechter heeft de procedure op 5 december 2014 behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De kantonrechter oordeelt dat [verzoekster] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak tot reorganisatie. De financiële gegevens en prognoses tonen aan dat de omzet terugloopt en dat de continuïteit van het bedrijf in gevaar is. De kantonrechter concludeert dat [verweerder] als eerste in aanmerking komt voor ontslag, gezien zijn kortste dienstverband en de toepassing van het afspiegelingsbeginsel. De kantonrechter wijst het verzoek tot ontbinding toe en kent [verweerder] een vergoeding toe van € 14.229,00 bruto, gebaseerd op de kantonrechtersformule. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij partijen hun eigen kosten dragen. De beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat op 23 december 2014.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 3564735 AE VERZ 14-200 JES/1267
Beschikking van 23 december 2014
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verder ook te noemen [verzoekster],
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. M.A.M. Lem,
tegen:
[verweerder],
wonende te[woonplaats],
verder ook te noemen [verweerder],
verwerende partij,
gemachtigde: mr. R.F. Vogel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift
  • het verweerschrift
  • de pleitnota van [verzoekster]
  • de mondelinge behandeling op 5 december 2014, waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerder], geboren op[1961], is op 8 april 2009 in dienst van [verzoekster] getreden. Het dienstverband is thans voor onbepaalde tijd. Het laatstgenoten brutoloon bedraagt € 1.464,50 per maand exclusief vakantiebijslag, bij een werkweek van 29 uur.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en tweewielerbedrijf (hierna: "de cao") van toepassing.
2.3.
[verzoekster] exploiteert een onderneming die handelt in personenauto's en lichte bedrijfsauto's. Daarnaast drijft [verzoekster] groot- en kleinhandel in motorvoertuigen, motorvoertuigonderdelen en benodigdheden, gereedschappen en radioartikelen en verricht zij reparatie- en schadeherstelwerkzaamheden en glasherstel en glasvervangingswerkzaamheden.
2.4.
[verzoekster] heeft medio 2014 op grond van bedrijfseconomische redenen het UWV verzocht om toestemming voor ontslag van 12 werknemers, onder wie [verweerder]. Het UWV heeft deze verzoeken bij beschikkingen van 22 augustus 2014 afgewezen.
2.5.
[verzoekster] heeft vervolgens in oktober 2014 eenzijdig een Sociale Regeling opgesteld, op grond waarvan de werknemers die boventallig worden verklaard een beëindigingsvergoeding wordt aangeboden gebaseerd op de kantonrechtersformule onder toepassing van correctiefactor C=0,25, alsook een door [verzoekster] te financieren outplacementtraject.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerder] op grond van veranderingen in de omstandigheden, onder toekenning van een vergoeding van een bedrag van € 3.557,25 bruto en het outplacementtraject conform de Sociale Regeling van [verzoekster].
Zij voert daartoe aan dat er sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak tot reorganisatie, als gevolg waarvan de arbeidsplaats van [verweerder] per 1 januari 2015 komt te vervallen. [verzoekster] heeft ten aanzien van haar onderneming van 2011 tot en met 2016 de financiële resultaten respectievelijk prognoses overgelegd.
[verzoekster] stelt onder meer dat vanwege de economische crisis in combinatie met overheidsmaatregelen ter zake milieuclassificering en fiscale bijtelling, er een forse terugval in de verkoop van nieuwe auto's heeft plaatsgevonden. Daarnaast is er sprake van een daling van reparatie- en onderhoudswerkzaamheden en de daarmee samenhangende verkoop van onderdelen en terugloop van omzet in schadeherstelwerkzaamheden. Ook heeft de omstandigheid dat Chevrolet zich heeft teruggetrokken uit de Europese markt invloed op de verkoopcijfers van [verzoekster], nu [verzoekster] verantwoordelijk was voor ongeveer 10% van de landelijke verkoop van Chevrolet.
[verzoekster] stelt dat het financiële resultaat van de onderneming sinds 2011 steeds dalende is geweest, maar dat zij het in 2012 en 2013 nog enigszins positief heeft kunnen beïnvloeden door kostenbesparende maatregelen en door in- en verkoop van een grote partij auto's. De prognose voor 2014 is echter dat de financiële resultaten zullen zakken tot een verlies van bijna € 900.000,00.
De bank waarbij [verzoekster] bankiert heeft aangegeven niet bereid te zijn om aan [verzoekster] additionele financieringen te verstrekken en heeft het account van [verzoekster] ondergebracht bij de afdeling Bijzonder Beheer, waarbij zij aandringt op afbouw van financiering.
[verzoekster] heeft een extern financieel adviseur (FBM) ingeschakeld, die berekend heeft welke personeelsbezetting voor de afzonderlijke activiteiten maximaal acceptabel is om nog een rendabele exploitatie te kunnen realiseren. Op grond van die berekening komt [verzoekster] tot de conclusie dat zeventien arbeidsplaatsen dienen te vervallen.
3.2.
Ten aanzien van de arbeidsplaats van [verweerder] heeft [verzoekster] het volgende gesteld. Op de afdeling Pompstation zijn vijf servicemedewerkers en één service manager werkzaam. [verzoekster] zal de openingstijden per 1 januari 2015 zodanig wijzigen dat het pompstation 's avonds niet meer geopend zal zijn. Daarnaast zal [verzoekster] de pompwerkzaamheden gaan automatiseren, waardoor er slechts nog servicemedewerkers nodig zullen zijn voor de shop. [verzoekster] zal de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van één servicemedewerker niet verlengen en ziet daarnaast nog noodzaak de vaste functie van één servicemedewerker te laten vervallen, gelet op het afspiegelingsbeginsel is dat de arbeidsplaats van [verweerder]. [verzoekster] onderbouwt haar keuze met het rapport van FBM.
3.3.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd op de inhoud waarvan hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan. [verweerder] concludeert primair tot afwijzing van het verzoek en subsidiair tot toekenning van een vergoeding van € 14.229,00 bruto.
Samengevat betwist [verweerder] de bedrijfseconomische noodzaak van het verval van de arbeidsplaats van twaalf medewerkers. [verweerder] stelt dat [verzoekster] slechts in algemene termen beschrijft dat er sprake is van een dalende lijn ter zake van de verkoopactiviteiten, reparatie en onderhoud, verkoop van onderdelen en schadeherstel. Deze factoren houden volgens [verweerder] geen verband met haar werkzaamheden. Daarnaast dient [verzoekster] inzichtelijk te maken hoeveel tijdelijke arbeidscontracten er zijn en hoeveel financiële besparing hiermee kan worden behaald. Op de afdeling van [verweerder] werkt een collega wiens arbeidsovereenkomst per eind februari 2015 afloopt. [verweerder] stelt dat niet is gebleken dat zij boventallig zal worden.
Indien de kantonrechter tot ontbinding zal overgaan vordert [verzoekster] een vergoeding waarbij een correctiefactor van c=1 gehanteerd zal worden.

4.De beoordeling

De bedrijfseconomische noodzaak
4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat behoudens bijzondere omstandigheden die in het onderhavige geval zijn gesteld noch gebleken, aan het Ontslagbesluit en de daarop gebaseerde Beleidsregels ontslagtaak UWV, reflexwerking toekomt in het geval een werkgever ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt op bedrijfseconomische gronden.
4.2.
De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een bedrijfseconomische noodzaak tot reorganisatie, door onder meer jaarcijfers over te leggen over de afgelopen drie jaren en prognoses voor de komende drie jaren, waaruit valt af te leiden dat de omzet van [verzoekster] terugloopt en dat het bedrijfsresultaat in 2014 uit zal komen op een verlies. Het voorgaande is het gevolg van afnemende autoreparaties en -verkopen, en het terugtrekken van Chevrolet uit de markt. [verzoekster] heeft de gevolgen van de terugloop van verkoop en reparatie van auto's in 2012 en 2013 nog kunnen beperken, maar voorspelt voor 2014 een verlies van bijna € 900.000,00, welk verlies zal doorzetten in de daarop volgende jaren. Hiermee loopt ook de liquiditeitspositie van [verzoekster] terug, terwijl de bankier heeft meegedeeld dat zij meent dat de bancaire schuld te hoog is en deze omlaag gebracht moet worden. Daarnaast is het account van [verzoekster] door haar bankier onder Bijzonder Beheer geplaatst, waaruit kan worden afgeleid dat de continuïteit van het bedrijf in gevaar is gekomen.
Voor zover door [verweerder] is gesteld dat er de laatste jaren nog winst is gemaakt door het in- en verkopen van grote partijen auto's, is de kantonrechter van oordeel dat, zo dit al een structurele bezigheid van [verzoekster] was en daarmee tot de gewone bedrijfsvoering is gaan behoren, met de door [verzoekster] overgelegde prognoses voldoende aannemelijk is geworden dat dit niet kan voorkomen dat er in de toekomst verlies zal worden geleden.
Uit deze omstandigheden is – samengevat – de conclusie gerechtvaardigd dat aanleiding bestaat tot kostenreductie.
4.3.
De kantonrechter stelt verder voorop dat aan [verzoekster] een zekere mate van beleidsvrijheid toekomt ten aanzien van de wijze waarop zij de reorganisatie vorm geeft. [verzoekster] heeft gelet daarop in redelijkheid kunnen besluiten tot het laten vervallen van twee arbeidsplaatsen van servicemedewerkers op de afdeling pompstation. Voor zover [verweerder] hiertegen in dit verband in algemene zin bezwaren heeft ingebracht treffen die dan ook geen doel.
De kantonrechter overweegt dat [verzoekster] [verweerder] in de juiste functie (servicemedewerker) ingedeeld heeft en het afspiegelingsbeginsel ten aanzien van de afdeling van [verweerder] correct heeft toegepast, hetgeen door [verweerder] niet betwist wordt. Het contract van de tijdelijke medewerker op de afdeling pompstation, dat per eind februari 2015 afloopt, zal niet worden verlengd en is meegenomen in de afspiegeling. [verweerder] heeft vervolgens het kortste dienstverband en komt als eerste voor ontslag in aanmerking.
4.4.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat de verzochte ontbinding dient te worden toegewezen.
4.5.
[verzoekster] heeft ter zake de reorganisatie een Sociale Regeling opgesteld waarmee geen ondernemingsraad heeft ingestemd, en waarmee de vakbonden niet hebben ingestemd. Gelet op voornoemde wijze van totstandkoming van de Sociale Regeling acht de kantonrechter zich niet hieraan gebonden en zal de vergoeding worden vastgesteld op basis van de Landelijke Aanbevelingen (ook wel kantonrechtersformule genoemd).
De vergoeding
4.6.
Bij het bepalen van een vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt de zogenaamde "kantonrechtersformule" toegepast.
Die formule bevat de factoren A x B x C. Factor A staat voor het aantal dienstjaren (die zwaarder meetellen voor oudere werknemers), factor B voor het bruto maandsalaris en factor C is een "correctiefactor" die met name bepaald wordt door verwijtbaarheid en toerekening van dit einde van de arbeidsovereenkomst.
4.7.
Ten aanzien van de factor A komt de kantonrechter tot een aantal van 9 gewogen dienstjaren. Ten aanzien van de factor B neemt de kantonrechter het vaste salaris vermeerderd met de vakantiebijslag tot uitgangspunt. Ten aanzien van de factor C overweegt de kantonrechter dat de verzochte ontbinding in overwegende mate te wijten is aan althans in de risicosfeer ligt van [verzoekster], hetgeen, rekening houdende met alle hiervoor weergegeven omstandigheden van het geval resulteert in een factor van C = 1. Gelet op het voorgaande zal de vergoeding worden bepaald op € 14.229,00 bruto. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster] onvoldoende gesteld heeft om te concluderen dat dit bedrag door de onderneming niet gedragen kan worden. Nu [verzoekster] heeft gesteld dat zij ruimte heeft voor een ontslagvergoeding met een factor C=0,25 bij het beëindigen van 16 arbeidsovereenkomsten, valt af te leiden dat het vaststellen van een vergoeding met een factor C=1 voor uiteindelijk één arbeidsovereenkomst bij [verzoekster] niet tot acute liquiditeitsproblemen zal leiden.
4.8.
Onvoldoende is overigens aannemelijk gemaakt dat [verzoekster] (of de moedermaatschappij (in haar andere dochters) afgezonderde maar wel) passende arbeid genererende activiteiten voert, terwijl evenmin sprake is van een op artikel 2:403 BW gebaseerde concern-aansprakelijkheid voor de nakoming van financiële verplichtingen.
4.9.
De proceskosten zullen gezien de aard van het geschil worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
stelt [verzoekster] in de gelegenheid uiterlijk 31 december 2014 het verzoek in te trekken;
en voor het geval het verzoek niet tijdig wordt ingetrokken:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 januari 2015;
kent aan [verweerder] ten laste van [verzoekster] een vergoeding toe van € 14.229,00 bruto en veroordeelt [verzoekster] tot betaling van deze vergoeding aan [verweerder];
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
en voor het geval het verzoek tijdig wordt ingetrokken:
veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerder], tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 december 2014.