In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 juli 2014 uitspraak gedaan op een verzoek tot ontslag van de bewindvoerder en mentor van betrokkene, alsook tot benoeming van verzoeker als nieuwe bewindvoerder en mentor. Het verzoek is ingediend door verzoeker, die zich zorgen maakte over de zorg en de onafhankelijkheid van de huidige mentor en bewindvoerder. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 6 mei 2014 ter griffie was ingekomen, gevolgd door een zitting op 4 juli 2014. Verzoeker voerde aan dat de mentor geen onafhankelijke positie innam ten opzichte van de zorgverlener en dat er gewichtige redenen waren voor ontslag, waaronder het gebrek aan communicatie en de veronachtzaming van de zorg voor betrokkene. De mentor en de bewindvoerder hebben verweer gevoerd en stelden dat verzoeker geen gewichtige redenen had aangetoond.
De kantonrechter heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen gewichtige redenen waren voor het ontslag van de mentor. De rechter oordeelde dat de mentor voldoende zorg had gedragen voor betrokkene en dat de problemen voornamelijk voortkwamen uit de opstelling van verzoeker. Ook het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder werd afgewezen, omdat verzoeker geen inhoudelijke gronden had aangevoerd die dit verzoek konden onderbouwen. De rechter benadrukte dat de belangen van betrokkene voorop staan en dat de benoeming van een professionele bewindvoerder en mentor in het verleden was gedaan om de zorg voor betrokkene te waarborgen.
De beslissing van de kantonrechter was dat de verzoeken tot ontslag van zowel de bewindvoerder als de mentor werden afgewezen. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.