ECLI:NL:RBMNE:2014:7532

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
2127141 LC EXPL 13-2366
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake de verkoop van bedrijfsinventaris in het kader van schuldsanering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juni 2014 een tussenvonnis gewezen in een geschil tussen [eiseres], in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van de heer [A] en mevrouw [B], en Mac3park Oostervaart B.V. De procedure betreft de verkoop van bedrijfsinventaris van [A] die door Mac3park aan zichzelf zou zijn verkocht voor een bedrag van € 15.000,--, terwijl [eiseres] stelt dat deze verkoop onrechtmatig was en dat Mac3park niet bevoegd was tot verrekening op grond van artikel 54 van de Faillissementswet (Fw). De kantonrechter heeft vastgesteld dat Mac3park conservatoir beslag heeft gelegd op de bedrijfsinventaris van [A] vanwege huurachterstanden en dat er een regeling is getroffen tussen partijen voor de verkoop van de inventaris. De rechter heeft de vraag behandeld of Mac3park te goeder trouw heeft gehandeld bij de verkoop en of artikel 54 Fw van toepassing is. De kantonrechter oordeelt dat Mac3park niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de verkoop niet in strijd is met artikel 54 Fw, omdat er geen bewijs is dat Mac3park wist of had moeten weten dat de schuldsanering van [A] aanstaande was. De zaak is verwezen naar een rolzitting voor bewijslevering door [eiseres].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civiel recht
kantonrechter
zitting houdend te Lelystad
Zaak- en rolnummer: 2127141 LC EXPL 13-2366
Datum vonnis: 11 juni 2014
Vonnis in de zaak van
[eiseres],
in hoedanigheid van in haar hoedanigheid van bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling van de heer [A] en mevrouw [B] e/v [A] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde mr. J.M. van Raaijen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAC3PARK OOSTERVAART B.V.,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde,
gemachtigde mr. R. Kuizenga.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Mac3park genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 januari 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van8 mei 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] hebben voor hun bedrijfsactiviteiten een huurovereenkomst gesloten met Mac3park voor de bedrijfsruimte gelegen te [vestigingsplaats] aan de [adres] . In verband met financiële problemen is op 19 augustus 2009 tussen [eisers] en Mac3park een geldleningsovereenkomst gesloten voor een bedrag van € 8.894,68 ter financiering van de bedrijfsactiviteiten van [A] . Bij brief van 10 juni 2010 is de leningsovereenkomst door Mac3park ontbonden en opgeëist.
2.2.
Mac3park heeft in verband met een huurachterstand van ongeveer € 27.000,-- op of omstreeks juni 2010 op de bedrijfsinventaris van [A] conservatoir beslag doen leggen. Het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag vermeldt:
“(..) Gezien de hoogte van het door [A] verschuldigde bedrag heeft verzoekster belang bij het verzekeren van de mogelijkheden van verhaal. Verzoekster heeft gegronde redenen te vrezen dat verhaal van haar vordering op korte termijn niet tot de mogelijkheden behoort. [A] wekt de indruk zijn activiteiten te staken en gelet op zijn financiële situatie acht verzoekster het zeer aannemelijk dat [A] zijn bedrijfsmiddelen en inventaris zal verkopen. (..)”
2.3.
Als gevolg van de beslaglegging hebben partijen overleg gehad op 5 juli 2010, welk overleg bij brief van 6 juli 2010 is bevestigd:
“(..)Inmiddels zijn de schulden van de heer [A] ontstaan uit de huurachterstand en de lening opgelopen tot ongeveer € 27.000,--.
Volgens u zijn er 3 opties:
juridisch verweer, kort geding tot opheffing beslag etc. of,
er samen uitkomen; of,
faillissement.
U heeft gezegd deze zaak voor zover mogelijk buitengerechtelijk te willen regelen. Wij hebben geantwoord dat wij hier welwillend tegenover staan, niemand is immers gebaat bij een faillissement. Wij willen meewerken aan een eventuele schuldsanering. (..)”
2.4.
De roerende zaken zich bevindende in het bedrijfspand zijn op verzoek van [A] op 20 juli 2010 getaxeerd door [C] . De getaxeerde liquidatiewaarde is vastgesteld op € 10.485,-- ex BTW en de onderhandse verkoopwaarde op € 18.340,-- ex BTW.
2.5.
[A] heeft de bedrijfsactiviteiten met ingang van 29 december 2010 gestaakt volgens een inschrijving van de Kamer van Koophandel.
2.6.
Ter comparitie van partijen van 3 januari 2011 in bovengenoemde procedure zijn [eisers] en Mac3park tot een minnelijke regeling gekomen ter beslechting van het geschil. Bij brief van de gemachtigde van Mac3park van 6 januari 2011 is die regeling bevestigd:
1. Ter uitvoering van het vonnis van de kantonrechter te Lelystad gaan partijen zo spoedig mogelijk over tot een verkoop van de bedrijfsinventaris, die zich bevindt in het bedrijfspand aan de [adres] te [vestigingsplaats] .
2. De vordering huurtermijnen wordt gefixeerd op 1 januari 2011 en bedraagt € 27.070,92;
3. Over de openstaande geldlening is uw cliënt tot voldoening van de schuld rente verschuldigd. Het rentepercentage bedraagt 10%, waarmee de stand van de geldlening op dit moment bedraagt € 10.141,21;
4. De onder 2. en 3. genoemde vorderingen zullen uit de verkoopopbrengst bedrijfsinventaris worden voldaan, een eventueel restant komt uw cliënten toe.
5. De verkoopkosten worden gedragen door uw cliënte.
2.7.
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad sector Kanton van 5 januari 2011 is de huurovereenkomst tussen [eisers] en Mac3park ontbonden. [eisers] zijn veroordeeld tot betaling van de huurachterstand van € 12.795,72, tot betaling van het geleende bedrag van € 8.894,68 en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van
€ 1.692,19.
2.8.
Bij brief van de gemachtigde van [eisers] van 7 januari 2011 worden de bovengenoemde afspraken eveneens bevestigd:
“(..) Ik ga er vanuit dat de heer [D] contact zal opnemen met de heer [A] om verdere afspraken over de verkoop te maken. Tevens ga ik er zonder tegenbericht vanuit dat handelingen ten aanzien van de verkoop van de machines slechts zullen plaatsvinden in overleg met de heer [A] .”
2.9.
Bij vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 maart 2011 is [A] , wonende te Lelystad, voorheen handelend onder de namen [naam] , [naam] , gevestigd te Lelystad de schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard, met benoeming van [eiseres] als bewindvoerder. [A] is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [B] . Het verzoekschrift daartoe is ingediend op 30 december 2010.
2.10.
Mac3park heeft gesteld dat de bedrijfsinventaris vóór toepassing van de schuldsanering aan hemzelf is verkocht voor een bedrag van € 15.000,-- en verrekend met de openstaande schuld van [A] . Bij brief van 8 april 2011 van de gemachtigde van Mac3park aan [eiseres] wordt dit bevestigd:
“(..)De drie biedingen waren nog weer lager en daarom heeft cliënte aangegeven de machines over te nemen voor € 15.000,--, waarmee een reële koopprijs is betaald. De betaling is vervolgens afgeboekt op de openstaande schuld van de heer [A] .(..)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat - veroordeling van Mac3park tot betaling van € 18.340,--, althans € 15.000,-- ex BTW, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] stelt daartoe dat [A] aan een verkoop aan Mac3park geen medewerking of toestemming heeft verleend. Mac3park heeft de bedrijfsinventaris zich toegeëigend en aan zichzelf verkocht en heeft zich verhaald op de opbrengst. [eiseres] beroept zich op onrechtmatig handelen van Mac3park. De schade is gelijk aan de door de taxateur vastgestelde onderhandse verkoopwaarde, althans de waarde die Mac3park er zelf aan heeft toegekend. Voor zover heeft te gelden dat Mac3park enige rechtsgrond had tot toe-eigening van de bedrijfsmiddelen is de door Mac3park toegepaste verrekening in strijd met artikel 54 Fw.. Mac3park was niet bevoegd tot verrekening over te gaan, omdat hij niet te goeder trouw was, nu hij wist dat [eisers] in een toestand verkeerde dat zijn faillissement dan wel surseance van betaling te verwachten was. De schuldsanering is daarmee gelijk te stellen.
3.3.
Mac3park voert verweer.
3.4.
Mac3park stelt zich op het standpunt dat tijdens de comparitie van partijen op 3 januari 2011 een overeenkomst tot stand is gekomen, welke overeenkomst schriftelijk is bevestigd door de gemachtigde van Mac3park bij brief van 6 januari 2011. Partijen beoogden daarmee een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren van de verkoop van de bedrijfsinventaris. Aan die overeenkomst is uitvoering gegeven met instemming van [A] . Mac3park was niet op de hoogte van het ingediende verzoek tot toepassing van de schuldsanering. Artikel 54 Fw. vindt geen toepassing omdat Mac3park te goeder trouw heeft gehandeld. [A] heeft Mac3park met de inventaris betaald, derhalve een betaling in natura.
3.5.
Ter comparitie van partijen hebben partijen hun standpunten gehandhaafd en verduidelijkt.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
4.2.
Allereerst is aan de orde de vraag of Mac3park onrechtmatig heeft gehandeld door de bedrijfsinventaris voor een bedrag van € 15.000,-- aan zichzelf te verkopen, zoals door [eiseres] gesteld. De kantonrechter is van oordeel dat Mac3park niet onrechtmatig heeft gehandeld.
4.3.
De kantonrechter neemt daarbij de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking. Vanwege betalingsachterstanden in de huurtermijnen heeft Mac3park in juni 2010 conservatoir beslag gelegd op de bedrijfsinventaris van [A] . Ter comparitie van partijen van 3 januari 2011 is tussen partijen een regeling getroffen onder verband van het door de kantonrechter te wijzen vonnis van 5 januari 2011. De regeling hield als onweersproken in een zo spoedig mogelijke onderhandse verkoop van de bedrijfsinventaris met verrekening van de verkoopopbrengst tegen de openstaande vorderingen van Mac3park. Door het vonnis van 5 januari 2011 is de conservatoire beslagfase overgegaan in de executoriale fase. De hierboven genoemde regeling was bedoeld om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren met vermijding van een openbare verkoop. Krachtens artikel 463 Rv zal bij executoriale verkoop de verkoop in het openbaar worden gehouden. Van de mogelijkheid om ook een regeling te geven voor onderhandse verkoop heeft de wetgever afgezien. Onderhandse verkoop is toegestaan indien partijen daarmee instemmen (MvA 1 Inv. Parl. Gesch. Wijziging Rv e.a.w. (Inv. 3, 5 en 6). P. 196). Partijen zijn onder verband van de executoriale fase een onderhandse verkoop overeengekomen.
4.4.
Onweersproken is dat Mac3park een bieding heeft ontvangen van eerst € 7.500,-- en later een bieding van € 11.500,--, terwijl de getaxeerde liquidatiewaarde van de gehele bedrijfsinventaris is vastgesteld op € 10.485,-- ex BTW en de onderhandse verkoopwaarde op € 18.340,-- ex BTW volgens het taxatierapport. Voorts is komen vast te staan dat [A] in januari wegens “arbeidsongeschiktheid” niet in staat was werkzaamheden te verrichten. Niet is gebleken dat [A] zelf op enigerlei wijze initiatieven heeft ondernomen om de bedrijfsinventaris onderhands te verkopen, zoals tussen partijen was afgesproken. Gelet op bovengenoemde omstandigheden en gelet op het belang dat Mac3park had bij ontruiming van het gehuurde en de verkoop van de bedrijfsinventaris kan de verkoop van die bedrijfsinventaris niet als onrechtmatig jegens [A] worden gekwalificeerd. Dit klemt temeer nu de prijs van € 15.000,-- als niet onredelijk kan worden beschouwd in relatie tot de eerdere biedingen en de vastgestelde waarde bij taxatie. In het midden kan derhalve blijven of [A] expliciet toestemming heeft verleend voor de verkoop, zoals door Mac3park gesteld en door [A] bestreden. Dit laat overigens onverlet de vraag of Mac3park in strijd heeft gehandeld met artikel 54 Fw, zoals hieronder zal worden besproken.
4.5.
Aan de orde is de vraag of artikel 54 Fw in het onderhavige geval kan worden toegepast. Krachtens artikel 313 Fw zijn de bepalingen van de faillissementswet ook van toepassing bij schuldsanering. Op grond van artikel 54 lid 1 Fw is degene die een schuld aan de gefailleerde of een vordering op de gefailleerde vóór de faillietverklaring van een derde heeft overgenomen niet bevoegd tot verrekening, indien hij bij de overneming niet te goeder trouw heeft gehandeld. Mac3park betwist de toepasselijkheid van artikel 54 Fw, omdat volgens haar geen sprake is van het overnemen van een schuld van een derde.
4.6.
Uitgangspunt is dat artikel 54 Fw beoogt misbruik van de in artikel 53 Fw gegeven ruime verrekeningsmogelijkheid in geval van faillissement te voorkomen.
Onder verwijzing naar Hoge Raad 8-7-1987, NJ 1988,104, HR 7-10-1988, NJ 1989, 449 en Hof ’s-Gravenhage 30-6-1998, JOR 1998/155, Rb ’s-Gravenhage 9 november 2005, JOR 2005/310 overweegt de kantonrechter dat het begrip schuldoverneming als bedoeld in artikel 54 lid 1 Fw extensief moet worden uitgelegd en dat ook in de doctrine wordt aangenomen dat het kopen van een goed onder de reikwijdte van artikel 54 Fw kan vallen.
4.7.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft voorts in haar vonnis van 9-11-2005 («JOR» 2005/310) in een met de onderhavige zaak vergelijkbare zaak overwogen dat er, ook ingeval een schuldeiser in het zicht van een faillissement van zijn debiteur goederen koopt en deze betaalt door middel van verrekening, grond kan zijn voor toepassing van artikel 54 Fw, namelijk doordat een niet door zekerheid gedekte vordering van de schuldeiser als gevolg van de verrekening in feite toch geheel of gedeeltelijk wordt voldaan boven andere schuldeisers. Ook al is er dan geen sprake van het overnemen van een schuld van een derde, toch kan er sprake zijn van het oneigenlijk gebruikmaken van de mogelijkheid van verrekening, waardoor de schuldeiser de gelijkheid van schuldeisers in feite doorbreekt.
De kantonrechter sluit zich bij dit oordeel aan. Het feit dat Mac3park, zoals zij aanvoert, niet een schuld van een derde heeft overgenomen, is dan ook niet doorslaggevend. Het gaat er om dat zij zich zelf een verrekeningsmogelijkheid heeft gecreëerd door de koopovereenkomst te sluiten met [A] voor zichzelf. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat artikel 54 Fw in beginsel ook in het onderhavige geval van toepassing is. Dat dit zou leiden tot een onbillijke uitkomst zoals Mac3park aanvoert, betekent nog niet dat [eiseres] geen beroep zou mogen doen op artikel 54 Fw.
4.8.
Vervolgens ligt ter beantwoording voor de vraag of Mac3park, zoals [eiseres] stelt, onbevoegd was tot verrekening omdat zij ten tijde van de verrekening niet te goeder trouw was in de zin van artikel 54 Fw, aangezien zij toen wist of had moeten weten dat het faillissement/schuldsanering van [A] ophanden was.
4.9.
[eiseres] voert daartoe de volgende omstandigheden aan:
Mac3park wist dat [A] in financiële problemen verkeerde. Zij verwijst daarvoor naar de conclusie van antwoord in een eerdere procedure tussen [A] en Mac3park, waarin Mac3park stelt ermee bekend te zijn dat [A] financieel in zwaar weer is geraakt en vanaf het voorjaar doende is de bedrijfsinventaris te verkopen.
Die wetenschap vloeit ook voort uit hetgeen is verwoord bij het verzoekschrift tot beslaglegging.
Uit het voor ieder kenbare/te raadplegen openbare register van de Kamer van Koophandel blijkt dat de ondernemingsactiviteiten met ingang van 29 december 2010 zijn gestaakt.
Op 20 oktober 2010 is door [A] gesproken over een mogelijke wettelijke schuldsanering.
Bij brief van 11 november 2010 heeft [A] inzicht verstrekt van de schuldenlast (van € 259.669,36).
Bij brief van 8 december 2010 is bij gedaagde geïnformeerd of zij bereid was mee te werken aan opheffing van het beslag teneinde in het kader van liquidatie van de onderneming de bedrijfsinventaris te kunnen verkopen.
Op 8 december 2010 heeft [A] medegedeeld dat als geen minnelijke oplossing mogelijk is dat dan de schuldsanering zal worden aangevraagd.
De schuldsanering is ter zitting van 3 januari 2012 eveneens besproken.
Uit de brief van 6 juli 2010 blijkt dat toen al is gesproken over de mogelijkheid van een faillissement.
4.10.
Mac3park bestrijdt op de hoogte te zijn geweest van de financiële situatie van [A] . Mac3park is niet op de hoogte gesteld van de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten en was derhalve onbekend met de inschrijving daarvan bij de Kamer van Koophandel noch is aan Mac3park kenbaar gemaakt dat op 30 december 2010 een verzoekschrift tot schuldsanering is ingediend, terwijl dit ook niet ter zitting van 3 januari 2010 is besproken. Het is juist [A] geweest die een regeling met Mac3park heeft getroffen, waaruit geenszins valt af te leiden dat een faillissement of schuldsanering aanstaande was. Dat Mac3park incassohandelingen verrichtte omdat [A] aan zijn betalingsverplichtingen niet voldeed, maakt dat niet anders.
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat het enkele feit dat Mac3park wetenschap had van betalingsproblemen bij [A] op zichzelf niet voldoende is om aan te nemen dat Mac3park wist of behoorde te weten dat de schuldsanering te verwachten was. Dat partijen hebben onderhandeld over een minnelijke regeling ter aflossing van de huurschuld en de lening is in het economisch verkeer een gangbare en geaccepteerde situatie. Ook kennis van mogelijke bedrijfsbeëindiging is onvoldoende grond om aan te nemen dat een schuldsanering valt te verwachten. De brief van 6 juli 2010 genoemd onder overweging 4.9 onder i heeft naar het oordeel van de kantonrechter geen zelfstandige betekenis. In de brief is juist opgenomen dat het alternatief voor een faillissement een minnelijke regeling zou zijn. Daarmee zou een faillissement dus worden afgewend. Bovendien is die brief ook nog eens van ruim 8 maanden voor de uitgesproken schuldsanering. De overige omstandigheden genoemd in overweging 4.9 onder d, e, f, g en h zijn niet komen vast te staan. De genoemde brieven onder overweging 4.9 onder e (11 november 2010) en onder f (8 december 2010) zijn door [eiseres] niet overgelegd, zodat daaraan thans geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend. Blijft (slechts) over de stelling van [eiseres] dat de aanvraag schuldsanering ter zitting van de kantonrechter van 3 januari 2011 is besproken. Bij de huidige stand van zaken kan de kantonrechter niet tot de conclusie komen dat Mac3park in strijd met de goede trouw heeft gehandeld, zoals door [eiseres] gesteld.
4.12.
De bewijslast dat Mac3park niet te goeder trouw heeft gehandeld rust op [eiseres] . [eiseres] heeft ook uitdrukkelijk bewijs van haar stellingen aangeboden. [eiseres] zal in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat Mac3park ten tijde van de verrekening niet te goeder trouw was in de zin van artikel 54 Fw, aangezien zij toen wist of had moeten weten dat het faillissement/schuldsanering van [A] ophanden was.
Indien [eiseres] slaagt in haar bewijs dan rest nog de vraag welk bedrag Mac3park aan [eiseres] is verschuldigd. Die vraag zal zo nodig bij eindvonnis worden beantwoord.
4.13.
Indien [eiseres] het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien [eiseres] het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.14.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon [bij rechtspersoon: rechtsgeldig vertegenwoordigd] aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
4.15.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige m
inimaal 30 minuten, maximaal 90 minutenminuten zal duren. Als [eiseres] verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
draagt [eiseres] op om te bewijzen dat Mac3park ten tijde van de verrekening niet te goeder trouw was in de zin van artikel 54 Fw, aangezien zij toen wist of had moeten weten dat de schuldsanering van [A] ophanden was;
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 2 juli 2014 teneinde [eiseres] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
bepaalt dat, indien [eiseres] (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken op die rolzitting in het geding moet brengen;
bepaalt dat, indien [eiseres] bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
in de drie maanden nadienverhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend
;
- indien [eiseres] geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2014.