In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 5 maart 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om handhaving tegen geluidsoverlast veroorzaakt door drie windturbines aan de Veerhavenweg in Houten. Eisers, bewoners van de omgeving, hebben het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten verzocht om handhavend op te treden tegen de geluidsoverlast en de overlast door obstakelverlichting van de windturbines. Het college heeft dit verzoek afgewezen, met als argument dat er geen overtreding van de geluidsnormen was. Dit besluit is door de eisers bestreden in beroep, waarbij zij ook een verzoek om voorlopige voorziening hebben ingediend.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was voor het verzoek om voorlopige voorziening, gezien het aantal klachten van omwonenden over geluidsoverlast. Tijdens de zitting is gebleken dat de windturbines sinds 1 juli 2013 in werking zijn en dat er een inregelperiode geldt waarin de turbines nog niet volledig aan de geluidsnormen hoeven te voldoen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college terecht heeft afgezien van handhaving gedurende deze inregelperiode, maar dat het bestreden besluit niet voldoende rekening hield met recente geluidsmetingen en rapporten die na de inregelperiode zijn uitgevoerd.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van eisers gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de situatie zoals die was voor de uitspraak, blijft bestaan, maar dat het college nu wel verplicht is om de nieuwe geluidsrapporten in overweging te nemen bij toekomstige handhaving. De eisers zijn in hun proceskosten vergoed, en het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen, omdat de hoofdzaak nu is beslist.