Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 26 juni 2013;
- de brief met producties van [eiser] van 7 oktober 2013;
- het proces-verbaal van de comparitie van 22 oktober 2013 en de aantekeningen van de griffier.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 12 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en ASR Schadeverzekering N.V. [eiser], die zonder rijbewijs de auto van zijn vader bestuurde, heeft schade veroorzaakt en ASR heeft deze schade vergoed. ASR heeft vervolgens de schade op [eiser] willen verhalen. De kern van de zaak draait om de uitleg van artikel 7:962 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek, dat de mogelijkheid van verhaal door de verzekeraar op de verzekeringnemer uitsluit, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit recht herleven.
De feiten zijn als volgt: op 19 maart 2010 bestuurde [eiser] de auto van zijn vader zonder toestemming en zonder rijbewijs. Na een ongeluk waarbij de auto en de afrastering van een weiland beschadigd raakten, heeft ASR de schade vergoed aan de benadeelden. ASR heeft [eiser] vervolgens aangesproken voor de schadevergoeding, maar [eiser] betwistte de vordering en stelde dat ASR geen recht had om de schade op hem te verhalen.
De kantonrechter heeft in zijn overwegingen de relevante wetsartikelen en de parlementaire geschiedenis van het Burgerlijk Wetboek geraadpleegd. Hij concludeerde dat de mogelijkheid van verhaal herleeft, omdat [eiser] aansprakelijk was voor de schade die hij had veroorzaakt, ook al was hij de zoon van de verzekeringnemer. De kantonrechter oordeelde dat ASR geen zorgplicht had geschonden door [eiser] niet te informeren over de vordering, en dat de vordering van [eiser] om de betaling terug te vorderen werd afgewezen. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten van ASR.