In deze zaak, uitgesproken op 19 maart 2014 door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de verdeling van de overwaarde van de echtelijke woning en de betaling van kinderalimentatie centraal. Partijen, [eiser] en [gedaagde], waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden en zijn in 2007 gescheiden. Bij de echtscheiding zijn er convenanten gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] geen recht heeft op de overwaarde van de woning, omdat in het laatste convenant geen aanspraken van [gedaagde] op de overwaarde zijn opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afspraken in het eerste convenant niet meer relevant zijn, omdat partijen in het laatste convenant andere afspraken hebben gemaakt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat [gedaagde] niet kan terugkomen op deze afspraken op basis van dwaling of redelijkheid en billijkheid, omdat zij de inhoud van het convenant had moeten begrijpen en zich had moeten laten adviseren indien nodig.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] de kinderalimentatie grotendeels heeft voldaan door middel van verrekening met de bedragen die [gedaagde] aan hem verschuldigd was uit hoofde van een hypothecaire lening. De rechtbank heeft bepaald dat [eiser] gerechtigd is om de achterstand in de kinderalimentatie te verrekenen met de schuld van [gedaagde] aan hem. De rechtbank heeft het executoriale beslag dat door [gedaagde] was gelegd opgeheven, omdat [eiser] na verrekening niets meer aan [gedaagde] verschuldigd was. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.