Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiser heeft zich, na een werkzaam leven in het buitenland, in 2007 in Nederland gevestigd. Bij besluit van 20 juni 2008 is aan eiser AOW toegekend. Eiser heeft tevens een pensioeninkomen en een ziektekostenverzekering van de Verenigde Naties (VN). Op 18 juli 2011 heeft eiser, mede voor eiseres, een aanvraag gedaan voor ontheffing verzekeringsplicht voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Bij afzonderlijke besluiten van 10 augustus 2011 heeft verweerder voor eisers verklaringen afgegeven ‘niet AWBZ-verzekerd’. Hierin staat dat eisers vanaf 3 juli 2007 niet verzekerd zijn voor de AWBZ omdat zij via een regeling van een volkenrechtelijke organisatie verzekerd zijn voor in elk geval ziekenhuiszorg en langdurige verpleging. Met ingang van 12 september 2013 is eiser aangesteld als voorzitter van de Raad van Commissarissen van de besloten vennootschap Mellon Medical B.V. te Nijmegen. Deze Raad heeft een adviserende en controlerende rol. Eiser ontving hiervoor een vergoeding van € 5.000,- bruto per jaar. Met ingang van 1 juni 2014 is deze vergoeding verhoogd tot € 10.000,- per jaar.
Het beroep met zaaknummer UTR 14/6528
2. Verweerder heeft aan eiser de verklaring ‘niet AWBZ verzekerd’ afgegeven op grond van artikel 21, tweede lid, besluit uitbreiding en beperking kring van verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: KB 746). Verweerder heeft de verklaring beëindigd per 11 september 2013 omdat eiser met ingang van 12 september 2013 in Nederland arbeid is gaan verrichten.
3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn werkzaamheden als commissaris en de onkostenvergoeding die hij daarvoor ontvangt niet vallen onder het begrip arbeid van artikel 21, tweede lid, van KB 746. Volgens eiser heeft de wetgever met de zinsnede ‘tenzij hij arbeid in Nederland verricht’ in genoemd KB niet bedoeld dat het aanvaarden van een commissariaat tegen een zeer geringe vergoeding onder dat begrip moet worden gerangschikt.
4. In artikel 21, tweede lid van KB 746, zoals luidend ten tijde van belang, is onder meer bepaald dat niet verzekerd is op grond van de AWBZ de persoon die in Nederland woont en die recht heeft op een uitkering of pensioen ingevolge een regeling van een op grond van artikel 3, eerste lid, onder d, dan wel artikel 14, tweede lid, aangewezen volkenrechtelijke organisatie, indien hij op grond van een regeling van die organisatie in Nederland aanspraak heeft op zorg, of op vergoeding voor de kosten daarvan, tenzij hij in Nederland arbeid verricht.
5. Volgens artikel 1, aanhef en onder d, van KB 746 wordt onder arbeid verstaan: arbeid verricht in het economisch verkeer en gericht op het verwerven van inkomen.
6. In de nota van toelichting bij KB 746 (Staatblad 1998, 746, p. 18) staat dat de gehanteerde formulering van artikel 1, aanhef en onder d, van het KB, bedoelt aan te geven dat met de betreffende werkzaamheden in beginsel inkomen wordt verworven. Vrijwilligerswerk valt daar met andere woorden niet onder.
7. In onderdeel SB1035 van de beleidsregels van de SVB (online SVB Beleidsregels 2014)
is het volgende opgenomen:
De SVB interpreteert het begrip ‘arbeid’ in de zin van artikel 12 (van KB 746, toevoeging rechtbank) op gelijke wijze als het begrip arbeid in artikel 22 van de (ingetrokken) Wet op de inkomstenbelasting 1964. Hieronder vallen zowel arbeid in dienstbetrekking als buiten een dergelijk verband verrichtte werkzaamheden. In de belastingrechtspraak zijn daarbij als voorwaarden gesteld dat de arbeid moet zijn verricht in het economisch verkeer en dat met de arbeid het verkrijgen van een geldelijk voordeel moet zijn beoogd of volgens de in het maatschappelijk verkeer geldende regelen redelijkerwijs moet kunnen worden verwacht. De SVB hanteert deze interpretatie van het begrip ‘arbeid’ eveneens ten aanzien van de overige bepalingen uit KB 746 waarin het begrip wordt genoemd of beleidsmatige toepassing verkrijgt.
8. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de tekst van artikel 1, aanhef en onder d, van KB 746 de werkzaamheden die eiser verricht vallen onder het begrip arbeid als bedoeld in KB 746. Dit volgt ook uit voormeld beleid van verweerder, dat op de tekst van het KB 746 aansluit. Uit voormelde regelgeving volgt niet, anders dan door eiser is betoogd, dat alleen arbeid op basis van een arbeidsovereenkomst onder het begrip arbeid valt. Eisers stelling dat een commissariaat waarbij incidenteel advies wordt gegeven, niet onder het begrip arbeid moet worden gerangschikt, volgt de rechtbank dan ook niet. Het gaat hier immers om arbeid verricht in het economisch verkeer. Nu eiser voor zijn werkzaamheden een vergoeding van eerst € 5.000,- en nadien € 10.000,- per jaar ontvangt moet eveneens worden geoordeeld dat deze arbeid gericht is op het verwerven van inkomsten. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Eiser heeft verder aangevoerd dat handhaving van het bestreden besluit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het gevolg, de verplichte verzekering voor de AWBZ en het moeten afsluiten van een Nederlandse ziektekostenverzekering, is een premie- en belastingdruk die de vergoeding voor het commissariaat ver te boven gaat, aldus eiser.
10. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het beroep op de hardheidsclausule niet kan slagen omdat de verzekeringsplicht rechtstreeks voortvloeit uit de AWBZ en niet uit het al dan niet toepassen van de bepalingen in het KB.
11. In artikel 24 van KB 746 is bepaald dat verweerder, met uitzondering van artikel 22, derde lid, artikelen van dit besluit buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de uitbreiding en beperking van verzekerden zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, die uitsluitend voortvloeit uit de verzekeringsplicht of de uitsluiting daarvan krachtens dit besluit.
12. De SVB hanteert als beleid (SB1039) dat de onbillijkheid van overwegende aard uitsluitend voortvloeit uit de toepassing van KB 746 indien:
- betrokkene door toepassing van KB 746 verplicht verzekerd dan wel niet verplicht verzekerd geraakt, of
- een bepaling van KB 746 ziet op de situatie van betrokkene, maar betrokkene niet voldoet aan de nadere voorwaarden die in die bepaling worden gesteld aan de uitbreiding of beperking van de verzekeringsplicht.
13. De rechtbank is van oordeel dat de situatie van eiser valt onder de tweede bullit van het hiervoor weergegeven beleid. Verweerder heeft dit ter zitting ook niet weersproken.
Artikel 21, tweede lid, van KB 746 sluit de verzekeringsplicht op grond van de AWBZ in het geval van eiser slechts uit indien hij geen arbeid in Nederland verricht. Zodra eiser arbeid in Nederland gaat verrichten, is de uitsluiting van verzekeringsplicht op grond van het KB 746 niet meer van toepassing. Er doet zich in het geval de situatie voor als beschreven in de tweede bullit, te weten dat eiser niet voldoet aan de nadere voorwaarden die het KB 746 stelt aan de beperking van de verzekeringsplicht.
14. Gelet op de door eiser in bezwaar aangevoerde feiten en omstandigheden had verweerder moeten beoordelen of in eisers geval aanleiding bestond voor toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft dit niet gedaan. Het bestreden besluit is daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot stand gekomen. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
15. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven. Dit betekent dat beoordeeld moet worden of het zinvol is dat verweerder een nieuw besluit neemt op het bezwaarschrift van eiser. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord, omdat een nieuw besluit op het bezwaar slechts tot één uitkomst kan leiden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
16. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. De omstandigheid dat eiser dubbel verzekerd is, is het gevolg van zijn eigen keuze om de verzekering bij de VN aan te blijven houden. Ook is het eisers eigen keuze geweest om in Nederland arbeid te gaan verrichten, waardoor de vrijstelling van de verplichte AWBZ-verzekering is beëindigd.
17. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat er geen aanleiding is om artikel 21 van het KB buiten toepassing te laten dan wel van deze bepaling af te wijken.
18. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit de toelichting bij artikel 21, tweede lid, van het KB volgt dat weliswaar is beoogd dubbele verzekering en dubbele premieplicht te voorkomen maar dat op de vrijstelling van de verzekeringsplicht voor de gepensioneerde wel een uitzondering wordt gemaakt indien betrokkene in Nederland arbeid gaat verrichten (Staatsblad 2001, 27, p. 3). Deze beperking van de vrijstelling komt ook op meerdere plaatsen in het KB voor, bijvoorbeeld in artikel 14. Uit de toelichting op KB 746 volgt dat de ratio van het vervallen van de vrijstelling van de AWBZ als de betrokkene in Nederland arbeid gaat verrichten, voortvloeit uit de internationaal aanvaarde regel dat de wetgeving van toepassing is van het land waar wordt gewerkt (Staatblad, 1998, 746, p. 37). Gelet op het voorgaande is het een, door de materiële wetgever, voorzien en beoogd gevolg van de regeling geweest dat de vrijstelling van de AWBZ-verzekering vervalt als iemand in Nederland arbeid gaat verrichten.
19. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat feiten en omstandigheden die betrekking hebben op de aard en omvang van de verrichte arbeid en op de daarvoor ontvangen (en overigens zeker niet onbetekenende) vergoeding, geen rol kunnen spelen bij een beroep op de hardheidsclausule.
Verweerder heeft in eisers stellingen die hierop betrekking hebben dan ook geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule.
20. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder in de omstandigheid dat eiser, zoals hij stelt, dubbel is verzekerd wat hoge kosten met zich meebrengt, geen aanleiding had hoeven zien om toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de verzekering die hij heeft via de VN opzegbaar is. Als eiser deze verzekering zou opzeggen zou daarmee dus een einde komen aan de situatie waarin hij dubbel is verzekerd. De gevolgen van eisers keuze om de verzekering niet op te zeggen omdat deze beter en goedkoper is, hoe begrijpelijk deze keuze ook is, komen voor eisers rekening en risico. De beroepsgrond slaagt niet.
21. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
22. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bbp) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).
Het beroep met zaaknummer UTR 14/7656
23. Aan eiseres is bij primair besluit 2 door verweerder pensioen toegekend. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit omdat op het bruto AOW-pensioen een inhouding wordt toegepast voor Bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw). Eiseres stelt dat zij niet verzekerd is voor de Zvw omdat zij, net als eiser is vrijgesteld van de verplichte AWBZ-verzekering.
24. Verweerder heeft het primaire besluit bij bestreden besluit gehandhaafd. Verweerder heeft erop gewezen dat eiseres weer verplicht verzekerd is voor de AWBZ omdat eiser met ingang van 12 september 2013 in Nederland arbeid is gaan verrichten. Bijgevolg is zij ook voor de Zvw verzekerd, aldus verweerder.
25. Eiseres heeft in beroep verwezen naar de beroepsgronden in de procedure van eiser. Ter zitting heeft eiseres nog gesteld dat zij een zelfstandige entiteit is, dat zij volledig is verzekerd bij de VN en in Nederland geen arbeid verricht.
26. Deze stelling van eiseres, daargelaten dat zij deze stelling pas ter zitting naar voren heeft gebracht, leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat bestreden besluit 2 geen stand kan houden. De aan eiseres afgegeven verklaring ‘niet AWBZ-verzekerd’ is immers op grond van artikel 21, derde lid, van KB 746 aan haar verleend als echtgenote van eiser. Omdat eiser gelet op wat hiervoor is vastgesteld en overwogen, niet meer valt onder de toepassing van artikel 21, tweede lid, van KB 746 is hiermee ook de grondslag voor de verklaring ‘niet AWBZ verzekerd’ van eiseres komen te vervallen.
27. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.