ECLI:NL:RBMNE:2015:2228

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2015
Publicatiedatum
1 april 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 262
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor het bouwen van appartementen met betrekking tot parkeerbehoefte kookstudio

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 19 maart 2015, wordt de omgevingsvergunning voor het bouwen van drie appartementen op de eerste en tweede verdieping van een pand in Amersfoort besproken. De rechtbank oordeelt dat de parkeerbehoefte van een eerder vergunde kookstudio in hetzelfde pand moet worden meegenomen bij de beoordeling van de nieuwe omgevingsvergunning. De eisers, omwonenden van het pand, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, omdat zij van mening zijn dat de parkeerbehoefte van de kookstudio niet is meegenomen in de beoordeling van de nieuwe vergunning. De rechtbank stelt vast dat de kookstudio een parkeerbehoefte heeft van zes tot tien parkeerplaatsen, terwijl de nieuwe appartementen ook parkeerplaatsen vereisen. De rechtbank concludeert dat de vergunning in strijd is met de Bouwverordening Amersfoort 2014, omdat er niet voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein beschikbaar zijn om aan de totale parkeerbehoefte te voldoen. De rechtbank biedt verweerder de gelegenheid om de gebreken in het besluit te herstellen binnen zes weken na verzending van de uitspraak. Tot die tijd wordt de verleende omgevingsvergunning geschorst. De rechtbank neemt nog geen beslissing over de proceskosten van de eisers en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/262-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 maart 2015 in de zaak tussen

[eisers], eisers

(gemachtigde: mr. L. Bolier),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2014 heeft verweerder aan [derde-partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van drie appartementen op de eerste en tweede verdieping van het pand aan [adres] te [woonplaats] (het pand).
Bij besluit van 9 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het door eiseres en een aantal andere omwonenden daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het verzoek van eisers om een voorlopige voorziening tegen het bestreden besluit te treffen (zaaknummer UTR 15/261), plaatsgevonden op 23 februari 2015. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij, vergunninghouder, is in persoon verschenen, vergezeld door zijn echtgenote en [A], woonachtig aan [adres] te [woonplaats].
Het verzoek om voorlopige voorziening is ter zitting ingetrokken.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
1.1
Het perceel waarop het pand is gelegen, kadastraal bekend gemeente [gemeente], sectie [sectie], nummer [nummer], (het perceel) heeft op grond van het bestemmingsplan ‘Randenbroek-Schuilenburg 2007’ (het bestemmingsplan) de bestemming ‘Kantoordoeleinden’.
1.2
Op 26 juli 2010 is aan vergunninghouder op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat destijds luidde, een vrijstelling verleend om het achterste gedeelte van het pand te verbouwen tot een woning (de patiowoning).
1.3
Op 24 augustus 2010 is aan [kookstudio], de huurder van de bedrijfsruimte op de begane grond in het voorste gedeelte van het pand, op grond van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat destijds luidde, een ontheffing verleend om dit gedeelte van het pand te gebruiken voor het geven van kookworkshops.
2. Eisers hebben ter zitting desgevraagd te kennen gegeven dat zij niet langer betwisten dat het bouwplan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan.
Tussen partijen is dus niet langer in geschil, en ook de rechtbank stelt vast, dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, waarin is bepaald dat de verdieping binnen de bestemming ‘Kantoordoeleinden’ is bestemd voor wonen.
3. Eiseres betogen dat verweerder de omgevingsvergunning wegens strijd met de Bouwverordening Amersfoort 2014 (de Bouwverordening) had moeten weigeren. Zij stellen dat niet wordt voldaan aan de in de Bouwverordening gestelde eis dat bij een gebouw op eigen terrein in de parkeerbehoefte moet worden voorzien. Eisers hebben toegelicht dat de kookstudio in het pand een parkeerbehoefte heeft van 6 tot 10 parkeerplaatsen en dat de gezamenlijke parkeerbehoefte van de patiowoning en de drie appartementen 6 parkeerplaatsen is. De totale parkeerbehoefte ten behoeve van het perceel is dus 12 tot 16 parkeerplaatsen. In deze behoefte wordt niet op eigen terrein voorzien.
4. Artikel 2.5.30, eerste lid, onder a, van de Bouwverordening bepaalt dat bij een gebouw ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
5. Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat aan de voorzijde van het pand op het eigen terrein zes parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Het is ook niet in geschil dat voor de patiowoning twee inpandige parkeerplaatsen op het eigen terrein beschikbaar zijn.
6.1
Verweerder heeft gesteld dat het bouwplan ten opzichte van het bestemmingsplan, dat al voorzag in de mogelijkheid van een bedrijfswoning boven de kantoorfunctie, voorziet in een uitbreiding met twee woningen. Voor deze twee woningen geldt, op grond van de Parkeernormen Amersfoort (de Parkeernormen), die op 23 september 2014 door de gemeenteraad zijn vastgesteld, een parkeernorm van in totaal 3 parkeerplaatsen. Verweerder is daarbij uitgegaan van de norm voor een niet-grondgebonden woning in de schil om de binnenstad met een bruto vloeroppervlakte van meer dan 160 m², hetgeen ruimer is dan verplicht omdat de te realiseren appartementen in feite kleiner zijn.
6.2
Verweerder erkent dat bij de parkeertoets op grond van de Bouwverordening voor de kookstudio een parkeerbehoefte van 6 tot 10 parkeerplaatsen op eigen terrein is vastgesteld. Ter zitting heeft hij echter gewezen op een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 26 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4258), waaruit kan worden afgeleid dat parkeernormen slechts bij de verlening van een vergunning in acht hoeven te worden genomen. Om die reden hoeft, zo stelt verweerder, de parkeerbehoefte van de kookstudio, waarvoor al eerder een vergunning is verleend, bij de onderhavige vergunningverlening niet meer in aanmerking te worden genomen. Verweerder acht het daarbij van belang dat uit de huurovereenkomst van 27 mei 2011 blijkt dat inmiddels tussen de eigenaar van het pand en de huurder van de kookstudio is overeengekomen dat de huurder (slechts) de beschikking heeft over één parkeerplaats op het eigen terrein. Aangezien de kookstudio feitelijk dus slechts gebruik maakt van één van de zes beschikbare parkeerplaatsen voor het pand, resteren er vijf parkeerplaatsen op het eigen terrein voor de nieuw te realiseren appartementen, hetgeen gelet op de parkeernorm van drie parkeerplaatsen ruim voldoende is, aldus verweerder.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder er bij het beoordelen van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan terecht vanuit is gegaan dat het bouwplan ten opzichte van het bestemmingsplan voorziet in een uitbreiding met twee woningen. Op grond van artikel 2.5.30, eerste lid, onder a, van de Bouwverordening dient op eigen terrein te worden voldaan aan de parkeerbehoefte voor deze twee woningen. Voor de beantwoording van de vraag of op eigen terrein in deze parkeerbehoefte kan worden voorzien, dienen naar het oordeel van de rechtbank ook de voor de overige in het pand aanwezige functies benodigde parkeerplaatsen in aanmerking te worden genomen. Dus ook de voor de kookstudio (en de patiowoning) benodigde parkeerplaatsen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de tekst van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening volgt dat bij de toetsing aan dit artikel de totale parkeerbehoefte van het gebouw in aanmerking moet worden genomen. De door verweerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 26 november 2014 leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze uitspraak volgt enkel dat verweerder niet handhavend kan optreden tegen het niet langer beschikbaar zijn voor de kookstudio van de bij de ontheffing in acht genomen zes parkeerplaatsen op het eigen terrein. Dit betekent nog niet dat deze op grond van de Bouwverordening vastgestelde parkeernorm van zes parkeerplaatsen voor de kookstudio bij de verlening van een nieuwe vergunning voor een andere functie in hetzelfde gebouw niet meer in aanmerking hoeft te worden genomen. Dat er inmiddels andersluidende, privaatrechtelijke afspraken zijn gemaakt tussen de kookstudio en vergunninghouder, als eigenaar van het pand, leidt ook niet tot een ander oordeel. Het door vergunninghouder afsluiten van een overeenkomst met de kookstudio teneinde te bewerkstelligen dat de kookstudio slechts een van de zes parkeerplaatsen gebruikt, betekent niet dat daarmee is voldaan aan de in het eerste lid, onder a, van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening opgenomen eis om bij een gebouw in de juiste mate ruimte aan te brengen voor het parkeren van auto’s.
8. Het voorgaande betekent dat verweerder bij de verlening van de vergunning ten onrechte niet in aanmerking heeft genomen dat de kookstudio, die al eerder op deze plaats is vergund, op grond van de Bouwverordening een parkeerbehoefte heeft van minimaal zes parkeerplaatsen. De zes beschikbare parkeerplaatsen voor het pand zijn dus nodig om te voorzien in de parkeerbehoefte van de kookstudio. Dit leidt tot de conclusie dat op het perceel geen parkeerplaatsen beschikbaar zijn om te voldoen aan de behoefte voor de twee nieuw te realiseren woningen.
9. De omgevingsvergunning is dus in strijd met artikel 2.5.30, eerste lid, onder a, van de Bouwverordening verleend. Dit betekent dat verweerder, aangezien hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om ontheffing van de Bouwverordening te verlenen, gelet op artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo gehouden was om de omgevingsvergunning te weigeren.
10. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid en artikel 8:80a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in een tussenuitspraak in de gelegenheid stellen een gebrek te herstellen of te laten herstellen. De rechtbank acht termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb deze gelegenheid te bieden. Zij overweegt daartoe dat de gebreken in het bestreden besluit in beginsel herstelbaar zijn, hetzij door een nadere motivering, hetzij door het nemen van een nieuw besluit op de voet van artikel 6:19 van de Awb. Verweerder zal daarbij, met in achtneming van hetgeen in deze uitspraak onder 6 en 7 is overwogen, nader moeten ingaan op de parkeerbehoefte van de op het perceel toegestane functies.
11. De termijn waarbinnen verweerder de gebreken kan herstellen bepaalt de rechtbank op zes weken na verzending van deze uitspraak. Indien verweerder binnen twee weken verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen of de termijn die voor het herstel is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
12. De rechtbank ziet aanleiding om, met toepassing van artikel 8:80b, derde lid, van de Awb een voorlopige voorziening te treffen en de met het besluit van 17 juli 2014 verleende omgevingsvergunning te schorsen tot het moment dat de rechtbank einduitspraak heeft gedaan op het beroep.
13. De rechtbank neemt nog geen beslissing over de vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt verweerder in de gelegenheid:
- om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen,
of
- om binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mede te delen dat van deze geboden mogelijkheid geen gebruik wordt gemaakt;
- houdt iedere verdere beslissing aan;
- schorst de met het besluit van 17 juli 2014 verleende vergunning tot het moment dat de rechtbank einduitspraak heeft gedaan op het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Lanshage, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.