In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een tandarts en zijn voormalige werknemer, [eiseres]. De procedure volgde op een ontslag dat door [gedaagde] was gegeven op basis van een verstoorde arbeidsrelatie, waarvoor toestemming was verkregen van het UWV. [Eiseres] vorderde onder andere een schadevergoeding van € 100.000,00 en loon over de periode van haar dienstverband, dat eindigde op 31 januari 2014.
De feiten van de zaak tonen aan dat [gedaagde] de tandartsenpraktijk op 1 januari 2013 had overgenomen en dat er al snel problemen ontstonden. [Eiseres] meldde zich ziek, maar de bedrijfsarts concludeerde dat er geen sprake was van ziekte, maar van een arbeidsconflict. [Gedaagde] heeft [eiseres] geen loon meer betaald na juli 2013 en heeft haar ontslagen op basis van de verstoorde arbeidsrelatie. [Eiseres] stelde dat het ontslag kennelijk onredelijk was en dat de gevolgen van het ontslag haar onevenredig zwaar troffen.
De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende had onderbouwd dat de verstoring van de arbeidsrelatie grotendeels aan [gedaagde] te wijten was. Ook het beroep op het gevolgencriterium werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de persoonlijke keuzes van [eiseres] niet voor rekening van [gedaagde] kwamen. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].