ECLI:NL:RBMNE:2015:2238

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
3248793 UC EXPL 14-11377
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en loonvordering in een tandartsenpraktijk

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft de kantonrechter op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een tandarts en zijn voormalige werknemer, [eiseres]. De procedure volgde op een ontslag dat door [gedaagde] was gegeven op basis van een verstoorde arbeidsrelatie, waarvoor toestemming was verkregen van het UWV. [Eiseres] vorderde onder andere een schadevergoeding van € 100.000,00 en loon over de periode van haar dienstverband, dat eindigde op 31 januari 2014.

De feiten van de zaak tonen aan dat [gedaagde] de tandartsenpraktijk op 1 januari 2013 had overgenomen en dat er al snel problemen ontstonden. [Eiseres] meldde zich ziek, maar de bedrijfsarts concludeerde dat er geen sprake was van ziekte, maar van een arbeidsconflict. [Gedaagde] heeft [eiseres] geen loon meer betaald na juli 2013 en heeft haar ontslagen op basis van de verstoorde arbeidsrelatie. [Eiseres] stelde dat het ontslag kennelijk onredelijk was en dat de gevolgen van het ontslag haar onevenredig zwaar troffen.

De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende had onderbouwd dat de verstoring van de arbeidsrelatie grotendeels aan [gedaagde] te wijten was. Ook het beroep op het gevolgencriterium werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de persoonlijke keuzes van [eiseres] niet voor rekening van [gedaagde] kwamen. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3248793 UC EXPL 14-11377 HvB/1036
Vonnis van 1 april 2015
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] (Italië),
verder ook te noemen [eiseres],
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.J.A.M. Bots,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. L. Greveling.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 september 2014;
  • de akte houdende producties van [gedaagde];
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 december 2014;
  • de akte na comparitie tevens wijziging c.q. vermeerdering van eis van [eiseres];
  • de antwoordakte van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.2.
Op 1 januari 2013 heeft [gedaagde] de tandartsenpraktijk overgenomen.
2.3.
Op 5 juli 2013 heeft [gedaagde] aangifte gedaan van diefstal van een aantal tandartsgereedschappen uit de tandartsenpraktijk. Als dader noemt [gedaagde] [eiseres].
Korte tijd later heeft [gedaagde] ook aangifte van vernieling gedaan tegen [eiseres].
2.4.
Op 7 november 2013 heeft het UWV aan [gedaagde] toestemming gegeven om [eiseres] te ontslaan op grond van een verstoorde arbeidsrelatie.
Het UWV heeft daarbij overwogen dat hij tot een oordeel kan komen zonder daarbij de vraag te betrekken hoe die verstoring is ontstaan.
Met gebruikmaking van deze vergunning heeft [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiseres] tegen 31 januari 2014 opgezegd.
2.5.
Op 26 juni 2013 heeft [eiseres] zich ziek gemeld. [eiseres] is niet verschenen op de eerste en de tweede afspraak bij de bedrijfsarts.
Op 19 augustus 2013 is [eiseres] verschenen bij de bedrijfsarts mevrouw [A] (hierna ook: [A]).
Volgens [A] was er geen sprake van arbeidsongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek maar van een arbeidsconflict.
2.6.
[gedaagde] heeft vanaf juli 2013 tot het einde van de arbeidsovereenkomst geen loon meer betaald aan [eiseres].
2.7.
Op 31 oktober 2013 is in een huis aan huisblad een advertentie verschenen, waarin staat dat [eiseres] zich in een praktijk in Maarssenbroek gaat vestigen.
[eiseres] heeft daar één middag gewerkt.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, na wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat de door [gedaagde] gedane opzegging van de arbeidsovereenkomst met [eiseres] kennelijk onredelijk is en [gedaagde] te veroordelen om aan [eiseres] te voldoen een (schade)vergoeding van € 100.000,00 bruto, dan wel een andere door de kantonrechter in goede justitie te bepalen (schade)vergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de betekening van het in deze te wijzen vonnis;
[gedaagde] te veroordelen aan [eiseres] te voldoen het tussen partijen overeengekomen salaris over de periode 1 januari 2013 tot en met 31 januari 2014, te weten
€ 4.541,92 over de periode van 1 januari 2013 tot en met juni 2013 en € 42.613,67 over de periode juli 2013 tot en met januari 2014;
3. [gedaagde] te veroordelen tot afgifte van deugdelijke specificaties van het onder punt 2 genoemde salaris onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 met een maximum van € 10.000,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft genoemde specificaties over te leggen, dan wel een andere door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen dwangsom en/of maximum;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van deze vorderingen stelt [eiseres] dat het ontslag dat zij per 31 januari 2014 van [gedaagde] heeft gekregen kennelijk onredelijk is, enerzijds nu de opzegging heeft plaatsgevonden door het willens en wetens geven van een onjuiste voorstelling van zaken en anderzijds omdat de gevolgen van het ontslag [eiseres] onevenredig zwaar treffen.
[gedaagde] heeft op 1 januari 2013 de tandartsenpraktijk overgenomen. Iedere werkdag waren er vervolgens veranderingen in de organisatie waarover geen overleg met [eiseres] werd gepleegd. De spanningen namen toe en [eiseres] werd genegeerd en vernederd, onder andere door de aangifte bij de politie. De oorzaak van de verstoring van de arbeidsrelatie is aan [gedaagde] te wijten.
Op 26 juni 2013 heeft [eiseres] zich ziek gemeld en daarna heeft zij niet meer voor [gedaagde] gewerkt.
[gedaagde] heeft [eiseres] geen vergoeding gegeven en de financiële gevolgen van het ontslag zijn voor [eiseres] onacceptabel en zeer ingrijpend. Door haar leeftijd kan zij geen aanspraak maken op een loondervingsuitkering. Gelet op haar leeftijd en het feit dat zij slechts parttime kan werken, zijn haar perspectieven slecht. Ten slotte is [eiseres] afhankelijk van een inkomen teneinde in haar levensonderhoud te kunnen voorzien en de hypotheekkosten met betrekking tot haar formele woonplaats in Italië te kunnen voldoen.
3.3.
Ter onderbouwing van de salarisvordering over de periode van 1 januari 2013 tot en met juni 2013 stelt [eiseres] dat [gedaagde] haar te weinig salaris heeft betaald. Haar boekhouder heeft het nettosalaris herrekend en komt op het gevorderde bedrag.
Na 1 juli 2013 heeft [gedaagde] [eiseres] in het geheel geen salaris meer betaald.
3.4.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.5.
[gedaagde] baseert haar verweer - kort weergegeven - op het volgende.
Er is geen sprake van een kennelijk onredelijk ontslag.
De aan het UWV opgegeven ontslagreden, te weten een verstoorde arbeidsrelatie, is juist. Het ontstaan van de verstoring is aan [eiseres] te wijten en niet aan [gedaagde].
Ook de gevolgen van het ontslag zijn in vergelijking met de belangen van [gedaagde] niet te ernstig. Het feit dat [eiseres] geen pensioen heeft opgebouwd, kan niet aan [gedaagde] worden toegerekend. Dat [eiseres] op haar leeftijd nog steeds afhankelijk is van een inkomen om in Italië in haar levensonderhoud te voorzien, is een keuze die [eiseres] zelf gemaakt heeft en [gedaagde] niet valt te aan te rekenen.
3.6.
Wat betreft de salarisvorderingen stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat het salaris van januari 2013 tot en met juni 2013 door haar juist is berekend en uitbetaald.
Na 1 juli 2013 behoefde [gedaagde] geen loon meer te betalen.
[gedaagde] doet daarbij een beroep op artikel 7:627 BW. [eiseres] was niet ziek. Zij heeft zonder geldige reden geen omzet gerealiseerd en heeft daarom geen recht op salaris.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of het ontslag dat [gedaagde] [eiseres] heeft verleend als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt.
4.2.
[eiseres] heeft aangevoerd dat er sprake is van een valse of voorgewende reden.
[gedaagde] heeft opgezegd vanwege een verstoorde arbeidsrelatie.
Uit de processtukken valt zonder meer op te maken dat er inderdaad sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie.
4.3.
[eiseres] heeft aangevoerd dat de verstoring van de arbeidsrelatie geheel, althans grotendeels, te wijten is aan [gedaagde]. Ter onderbouwing van hun respectieve standpunten hebben beide partijen slechts verwezen naar de inhoud van de stukken van de procedure bij het UWV, die zij zonder nadere toelichting hebben overgelegd.
Op deze wijze is in elk geval voor de kantonrechter niet voldoende kenbaar welke feiten en omstandigheden [eiseres] aan haar standpunten en [gedaagde] aan haar verweer ten grondslag wenst te leggen (zie HR 17 oktober 2008, NJ 2009,474).
De kantonrechter ziet wel dat [gedaagde] vernieuwingen heeft doorgevoerd in de tandartsenpraktijk en ook dat zij daarover niet altijd vooraf met [eiseres] heeft gecommuniceerd. Verder ziet de kantonrechter dat [eiseres] niet of nauwelijks heeft meegewerkt aan die vernieuwingen.
Zonder aan beide zijden actief mee te procederen kan de kantonrechter evenwel ten aanzien van deze kwestie niet tot een afgewogen oordeel komen en dat is niet de bedoeling in een civiele procedure.
Dit betekent dat [eiseres] onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat en waarom de verstoring van de arbeidsrelatie (grotendeels) aan [gedaagde] is te wijten.
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ontslag niet kennelijk onredelijk is wegens een valse of voorgewende reden.
4.5.
Vervolgens heeft [eiseres] een beroep gedaan op het zogenoemde gevolgencriterium.
Daarbij geldt dat het enkele feit dat geen afvloeiingsregeling is getroffen een ontslag nog niet kennelijk onredelijk maakt. Er zijn bijkomende omstandigheden nodig voor de conclusie dat de nadelige gevolgen geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werkgever dienen te komen. Daarbij dienen alle omstandigheden van het ontslag in aanmerking te worden genomen.
4.6.
[eiseres] heeft op dit punt aangevoerd dat zij door haar leeftijd geen aanspraak kan maken op een loondervingsuitkering. Voorts heeft zij gesteld dat, gelet op haar leeftijd en het feit dat zij slechts parttime kan werken, haar perspectieven slecht zijn. Ten slotte stelt [eiseres] dat zij afhankelijk is van een inkomen, teneinde in haar levensonderhoud te kunnen voorzien en de hypotheekkosten met betrekking tot haar formele woonplaats in Italië te kunnen voldoen.
4.7.
Vastgesteld moet worden dat [eiseres] de pensioengerechtigde leeftijd reeds is gepasseerd. Zij heeft daarom geen recht meer op een loondervingsuitkering maar gesteld noch gebleken is dat zij niet in aanmerking komt voor een ouderdomsuitkering.
Voor het overige voert [gedaagde] terecht aan dat de keuze om geen (verder) pensioen op te bouwen en een formele woonplaats in Italië te hebben, persoonlijke keuzes zijn, die in de relatie tussen [gedaagde] en [eiseres] in het kader van een ontslag niet voor rekening van [gedaagde] komen. Dat [eiseres] op de arbeidsmarkt minder makkelijk aan de slag komt is inherent aan haar leeftijd. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.7 is overwogen blijken er overigens nog wel mogelijkheden te zijn.
Tot slot is van belang dat in het midden moet blijven aan wie de oorzaak van de verstoring van de arbeidsrelatie is te wijten, zoals hiervoor is overwogen.
4.8.
De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat het beroep op het gevolgencriterium [eiseres] niet kan baten.
Het aan [eiseres] gegeven ontslag is ook gelet op het gevolgencriterium niet als onredelijk te kwalificeren.
De vordering van [eiseres] voor zover gegrond op een kennelijk onredelijk gegeven ontslag moet dan ook worden afgewezen.
4.9.
Vervolgens komt aan de orde de loonvordering van [eiseres] over de periode 1 januari 2013 tot en met juni 2013.
[eiseres] heeft niet dan wel onvoldoende toegelicht op grond waarvan haar boekhouder van mening is dat [gedaagde] over die periode te weinig salaris heeft betaald. [eiseres] heeft slechts een berekening overgelegd van haar boekhouder, die de kantonrechter niet kan controleren.
Nu [gedaagde] heeft ontkend over deze periode te weinig te hebben betaald, heeft [eiseres] dit deel van haar vordering van een onvoldoende feitelijk onderbouwing voorzien.
Dit leidt tot afwijzing van dit deel van haar vordering.
4.10.
[eiseres] heeft voorts haar loon gevorderd over de periode van juli 2013 tot het einde van het dienstverband.
[gedaagde] heeft een beroep gedaan op artikel 7:627 BW (geen arbeid, geen loon) en aangevoerd dat [eiseres] niet ziek was, zich niet beschikbaar heeft gehouden voor de overeengekomen arbeid en gewoon niet meer is komen op dagen.
Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.5 en 2.7 is overwogen, heeft [eiseres] dit verweer van [gedaagde] op haar beurt onvoldoende gemotiveerd bestreden.
Dit leidt ertoe dat ook dit deel van de vordering van [eiseres] moet worden afgewezen, nu zij haar recht op loon over de genoemde periode onvoldoende heeft onderbouwd.
4.11.
De overige stellingen en weren van partijen behoeven geen bespreking meer.
4.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.800,00
(3 punten x tarief € 600,00) voor salaris van haar gemachtigde.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.800,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015.