ECLI:NL:RBMNE:2015:2488

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
AWB 14-6002; AWB 14-5999
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verantwoording persoonsgebonden budget en betrokkenheid bij fraude

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 april 2015, zijn de zaken van Zorgkantoor Amersfoort tegen twee eisers aan de orde. De eisers hebben beroep ingesteld tegen besluiten van het Zorgkantoor, waarin de verantwoording van hun persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg is afgewezen. De rechtbank behandelt de beroepen die zijn geregistreerd onder de zaaknummers UTR 14/6002 en UTR 14/5999. De verweerder heeft in de bestreden besluiten geconcludeerd dat de zorg die door de eisers is ingekocht bij Stichting [stichting 2] niet kwalitatief verantwoorde AWBZ-zorg betreft, en dat de pgb-gelden niet zijn aangewend voor het doel waarvoor het budget is verleend. Dit besluit is gebaseerd op een strafrechtelijk onderzoek naar de bestuurder van de stichting, die is veroordeeld voor fraude met pgb-geld. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van de verweerder onvoldoende zijn gemotiveerd. Er is onvoldoende bewijs dat de eisers betrokken zijn bij de fraude en dat de zorg die zij hebben ingekocht niet kwalitatief verantwoord is. De rechtbank geeft de verweerder de gelegenheid om het gebrek in de besluiten te herstellen, met een termijn van vier weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 14/6002-T en UTR 14/5999-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2015 in de zaken tussen

[eiser 1](eiser I) en
[eiser 2](eiser II), te [woonplaats] , gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.A.C. van den Brink),
en

Zorgkantoor Amersfoort, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Nugter, L. Ganner, en G. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2014 (primair besluit I) heeft verweerder de verantwoording van het persoonsgebonden budget (pgb) voor zorg door eiser I, ingekocht bij Stichting [stichting 1] / [stichting 2] afgewezen. Ook worden de pgb gelden over de jaren 2008 tot en met 2013 tot een bedrag van € 42.200,50 van eiser I teruggevorderd.
Bij besluit van 20 januari 2014 (primair besluit II) heeft verweerder de verantwoording van het pgb voor zorg door eiser II, ingekocht bij [stichting 2] , eveneens afgewezen. Daarbij worden de pgb gelden over de jaren 2008 en 2009 tot een bedrag van € 10.762,50 van eiser teruggevorderd.
Bij besluiten van 27 augustus 2014 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluit beroepen ingesteld. Het beroep van eiser I staat bij deze rechtbank geregistreerd onder UTR 14/6002. Het beroep van eiser II staat bij deze rechtbank geregistreerd onder UTR 14/5999.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 29 januari 2015. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun ouders en door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Aan eisers is een pgb verstrekt. Dat budget is voor een gedeelte besteed bij [stichting 2] . De bestuurder van [stichting 2] , mevrouw [A] , is strafrechtelijk veroordeeld voor fraude met pgb-geld. Bij deze fraude hanteerde zij verschillende methodes. Een van deze methodes was dat zij (ouders van) budgethouders het geld op haar privérekening liet storten, waarvan vervolgens een deel weer teruggestort werd op de privérekening van de (ouders van) budgethouders. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW) meerdere strafbare feiten onderzocht. In het door ISZW opgemaakte proces-verbaal staat dat [A] voor het plegen van de fraude gedurende lange tijd op aanzienlijke schaal valse documenten heeft opgemaakt. Het vermoedelijke aantal valselijk opgemaakte verantwoordingsformulieren is globaal berekend op tenminste 164. Deze globale berekening is gebaseerd op het aantal budgethouders dat geld heeft overgemaakt (totaal 48 wettelijke vertegenwoordigers/ouders) naar de privébankrekeningen van [A] . Uit een overzicht van de PGB-geldstromen volgt dat ook de ouders van eisers in 2012 een bedrag van € 2.500,00 aan de privérekening van [A] hebben overgemaakt.
2. In de primaire besluiten heeft verweerder op grond van het strafrechtelijk onderzoek geconcludeerd dat de door eisers ingekochte zorg bij [stichting 2] geen kwalitatief verantwoorde AWBZ zorg betreft en dat het pgb niet is gebruikt voor het doel waarvoor het budget is verleend. Verder heeft verweerder geoordeeld dat de facturen en de verantwoording van het pgb tegenstrijdig met elkaar zijn en dus onjuist en niet naar waarheid ingevuld. Op grond hiervan heeft verweerder de verantwoordingen van pgb-gelden, besteed bij [stichting 2] , afgewezen en die pgb-gelden teruggevorderd. In de bestreden besluiten handhaaft verweerder de afwijzing van de verantwoording en de terugvordering omdat de gelden die op de privérekening van [A] werden overgemaakt niet voor zorg aan de budgethouder zijn besteed. Onder verwijzing naar het proces-verbaal van de ISZW en de uitspraak in de strafrechtelijke procedure tegen [A] stelt verweerder zich op het standpunt dat de betrokkenheid van eisers bij het vervalsen van de verantwoordingsformulieren en facturen vaststaat. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat het gehele pgb, besteed bij [stichting 2] , wordt teruggevorderd omdat door het vervalsen van stukken de hele besteding van het pgb in twijfel wordt getrokken. Verweerder baseert de afwijzing van de verantwoording van het pgb, besteed bij [stichting 2] , op de artikelen 4:48 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang gelezen met artikel 2.6.9 en artikel 2.6.12, tweede lid, van de Regeling Subsidies AWBZ (Rsa).
3. Eisers hebben het volgende aangevoerd. Verweerder heeft onvoldoende bewezen dat eisers over de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2013 hebben gefraudeerd. De belastende verklaringen waarnaar verweerder verwijst, maar die niet in het geding zijn gebracht, zijn onvoldoende om te stellen dat alle door eisers betaalde pgb gelden vanaf 2008 niet zijn aangewend ter betaling van zorg. Daarnaast staat ook niet vast dat elke betaling op de privérekening van [A] met zich brengt dat deze is gebruikt om te frauderen. Het is dus onduidelijk of de betaling in 2012 niet is besteed aan AWBZ zorg. Verweerders stelling dat uit het strafproces tegen [A] zou blijken dat eisers onjuiste opgave hebben gedaan in de verantwoordingsformulieren en facturen is niet met bewijs onderbouwd. Verder staat onvoldoende vast dat eisers zijn betrokken bij de fraude door [A] . Het vonnis uit de strafrechtelijke procedure tegen [A] is daarvoor onvoldoende, nu eisers daarin niet worden genoemd. Er wordt weliswaar gesproken over budgethouders, maar verweerder motiveert niet dat dat ook voor eisers geldt. Eiser II heeft geen betalingen retour ontvangen van [A] , ook zijn er in de jaren 2008, 2009, 2010, 2011 en 2013 in het geheel geen betalingen verricht aan de privérekening van [A] of terugontvangen op de privérekeningen van (de ouders van) eisers. Zelfs als de betaling van € 2.500,- op de privérekening van [A] kan worden aangemerkt als frauduleus handelen is het disproportioneel om het gehele pgb, besteed bij [stichting 2] , terug te vorderen van eisers, zeker nu eiser II in 2012 in het geheel geen pgb meer ontving.
4. De rechtbank overweegt dat uit de bestreden besluiten en de gedingstukken onvoldoende blijkt waarom in het geval van eisers geen sprake is geweest van kwalitatief verantwoorde AWBZ zorg voor zover het betreft de zorg van [stichting 2] . Ook blijkt onvoldoende dat de verantwoording van eisers onjuiste informatie bevat. De algemene verwijzing naar het vonnis in de strafrechtelijke procedure tegen [A] en het volledig geanonimiseerde proces-verbaal van ISZW ter onderbouwing van verweerders standpunt dat eisers betrokken zijn bij de fraude, is daarvoor onvoldoende. Uit die stukken valt niet af te leiden in hoeverre die stukken ook betrekking hebben op eisers. De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft onderbouwd dat eisers behoren tot de 48 budgethouders die zijn betrokken in het onderzoek. Bovendien blijkt uit het geanonimiseerde proces-verbaal van ISZW dat voor deze groep van 48 budgethouders valse facturen zijn opgemaakt, behalve in vijf gevallen. Als eisers dus al behoren tot de groep van 48 budgethouders, dan kunnen zij ook tot de uitzondering van vijf gevallen behoren. Voorts heeft verweerder in de bestreden besluiten op geen enkele wijze nader gemotiveerd of onderbouwd waarom een eenmalige betaling op een privérekening van [A] in 2012 gevolgen moet hebben voor het volledige pgb van eisers over meerdere jaren. Meer in het bijzonder overweegt de rechtbank dat verweerder daarbij in het geheel geen aandacht heeft geschonken aan het feit dat eiser II in 2012 in het geheel geen pgb meer ontving.
5. Het voorgaande betekent dat verweerder de besluiten onvoldoende heeft gemotiveerd. De bestreden besluiten zijn daarom in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met nieuwe beslissingen op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu bestreden besluiten. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder motiveren waarom bij eisers sprake is van betrokkenheid bij fraude door [A] en waarom in het geval van eisers sprake is van een situatie dat geen kwalitatief verantwoorde zorg bij [stichting 2] is ingekocht met het pgb en dat hun verantwoording onjuiste informatie bevat. Verder moet verweerder nader motiveren waarom het gehele bedrag aan pgb, door eisers besteed bij [stichting 2] over de jaren 2008 tot 2013 volledig wordt teruggevorderd. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
6. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eisers in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
7. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
8. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Falkmann, rechter, in aanwezigheid van
mr. C. ten Klooster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.