Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerster heeft de gedingstukken aan de rechtbank doen toekomen en voor een gedeelte van de stukken de rechtbank daarbij verzocht om onder toepassing van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de niet aan verzoekster openbaar gemaakte stukken te bepalen dat uitsluitend de voorzieningenrechter daarvan kennis mag nemen. Bij de beslissing van 24 maart 2015 heeft de rechtbank het verzoek van verweerster om beperkte kennisneming ingewilligd. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter toestemming verleend om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.
3. De voorzieningenrechter heeft op 30 maart 2015 verschillende verzoeken om voorlopige voorziening behandeld in verglijkbare zaken waarbij verweerster de verklaring van rijvaardigheid van de betrokkenen ook heeft ingetrokken. In een aan de zitting van verzoekster voorafgaande zitting heeft de voorzieningenrechter een nadere toelichting gevraagd op verweersters standpunt dat de examenlocatie in sommige gevallen, waaronder die van verzoekster, is weggelakt. Verweerster heeft uiteengezet dat zij op basis van een politieonderzoek in 197 gevallen is overgegaan tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid vanwege het vermoeden dat de betrokkene ten onrechte is geslaagd voor het rijvaardigheidsexamen van verweerster. Uit het politieonderzoek is gebleken dat betrokkenen in sommige gevallen in het geheel geen rijexamen hebben afgelegd. In die situatie, waarin de betrokkene zelf in zijn of haar bezwaar- of verzoekschrift de examenlocatie niet heeft genoemd, zoals in het geval van verzoekster, heeft verweerster deze locatie ook niet bekendgemaakt. Het is verweersters bedoeling om betrokkenen alsnog te vragen waar het rijvaardigheidsexamen heeft plaatsgevonden. Als zij hierop het antwoord niet weten, is dat een aanwijzing om aan te nemen dat zij niet daadwerkelijk hebben deelgenomen aan het rijvaardigheidsexamen. Dit zou een extra indicatie vormen om aan te nemen dat zij ten onrechte voor het rijvaardigheidsexamen zijn geslaagd.
4. De voorzieningenrechter heeft verweerster in die zaak voorgehouden dat zij geen opsporingsbevoegdheden heeft, zoals bijvoorbeeld de politie, en dat haar wens om nader onderzoek te kunnen doen aan de hand van de vraag waar het rijvaardigheidsexamen heeft plaatsgevonden, dus - anders dan in de eerdere beslissing van de rechtbank van 24 maart 2015 is aangenomen - geen gewichtige reden vormt als bedoeld in artikel 8:29, eerste lid, van de Awb om (delen van) gedingstukken geheim te houden. Verweerster heeft in lijn met de bespreking in die zaak, ook in de nu voorliggende zaak het verzoek om geheimhouding van de examenlocatie ter zitting ingetrokken en meegedeeld dat de examenlocatie in het geval van verzoekster Akersloot is geweest.
5. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat haar in strijd met artikel 4:8, eerste lid, van de Awb niet is gevraagd om een zienswijze te geven op de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid. Verzoekster acht dit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
6. In het eventuele gebrek dat niet voorafgaande aan het primaire besluit is gehoord, ziet de voorzieningenrechter op zichzelf geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Een gebrek zoals dit kan afdoende geheeld worden in bezwaar. De voorzieningenrechter gaat aan deze grond van bezwaar in dit stadium dan ook voorbij.
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Verzoekster heeft in dat verband gesteld dat zij haar rijbewijs nodig heeft, omdat zij alleenstaande moeder is met drie jonge kinderen. Zij moet haar twee jongste kinderen naar de crèche en haar oudste zoon naar school kunnen brengen. Verzoekster heeft de auto ook nodig, omdat zij voor haar studie geregeld naar Utrecht of Leiden moet. Verzoekster moet op tijd thuis kunnen zijn voor haar kinderen. In het weekend en in de vakanties bezoekt zij haar moeder in Brabant. De moeder van verzoekster is dialysepatiënt en verzoekster helpt haar met veel verschillende zaken. Zonder rijbewijs kan verzoekster haar dagelijks leven niet goed organiseren. Verweerster heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 24 maart 2015 (ECLI:NL:RBOBR:2015:1636) op het standpunt gesteld dat spoedeisend belang ontbreekt, omdat verzoekster ook op andere wijze kan voorzien in haar vervoer en dat van haar kinderen. Van een bijzondere situatie is volgens verweerster in dit geval geen sprake. 8. Verzoekster is met het bestreden besluit geconfronteerd met een onverwachte intrekking van de verklaring van rijvaardigheid. Daaropvolgend zal haar rijbewijs door de gemeente ongeldig worden verklaard. Ten gevolge hiervan moet zij op stel en sprong haar levenswijze anders inrichten, terwijl zij in het dagelijkse leven behoefte heeft aan vervoer per auto, waarop zij ingesteld was. Dat vervoer ook anders kan worden geregeld is als zodanig juist, maar dat ontneemt nog niet het spoedeisende belang aan het verzoek om voorlopige voorziening. Daarbij komt dat de besluitvorming van verweerster is gebaseerd op een buitenwettelijke grondslag en ook dat maakt dat gerechtvaardigd is dat verzoekster op korte termijn dit besluit aan een rechter kan voorleggen. In dit geval moet worden opgemerkt dat deze procedure nog niet is beoordeeld in (hoger) beroep. Al bij al is er dus geen reden om te concluderen dat spoedeisend belang ontbreekt.
9. Medio 2014 is verweerster ervan op de hoogte geraakt dat een bij haar werkzame examinator (de examinator) en een aantal rijscholen samenwerkten. Een vergelijking in slagingspercentages van deze rijscholen in combinatie met deze examinator en andere slagingspercentages bracht een opvallend hoog aantal geslaagde rijexamenkandidaten aan het licht. Verweerster heeft een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld om nader onderzoek te doen. De uitkomsten van dit onderzoek hebben ertoe geleid dat verweerster op 14 augustus 2014 en 8 september 2014 aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrift en oplichting. Deze aangifte betrof zowel de examinator als de rijscholen met wie hij heeft samengewerkt. De politie heeft nader onderzoek gedaan en op 21 januari 2015 een bestuurlijke rapportage (de rapportage) opgesteld. In deze rapportage is vermeld dat de examinator in de periode van 7 februari 2011 en 3 oktober 2014, in nauwe en bewuste samenwerking met zes verdachte rijscholen, kandidaten - tegen betaling - onterecht liet slagen voor het rijvaardigheidsexamen van verweerster. Het ging hierbij om de Nader Onderzoek-rijexamens (B-NO) - de oude Staatsexamens - of faalangst-rijexamens (B-FA). De kandidaten betaalden tot enkele duizenden euro’s aan de rijschoolhouder en de examinator ontving per kandidaat een bedrag van € 500,- om de kandidaat te laten slagen. De examinator heeft bekend en ook een aantal van de rijschoolhouders, onder wie de houder van de rijschool van verzoekster, heeft een bekennende verklaring afgelegd.
10. Om inzicht te krijgen hoeveel kandidaten in de bewuste periode ten onrechte, vermoedelijk tegen betaling van geld, geslaagd zijn voor hun rijvaardigheidsexamen heeft de politie nader onderzoek gedaan. De politie heeft negen indicatoren opgesteld aan de hand waarvan is bepaald in welke gevallen een redelijk vermoeden bestaat dat de kandidaat onterecht is geslaagd. Dit is in een proces-verbaal van 23 januari 2015 uiteengezet. Bij het proces-verbaal is een Excelbestand gevoegd, waarin in kaart is gebracht op welke personen welke indicatoren betrekking hebben. Het gaat daarbij - kort weergegeven - om de volgende negen indicatoren:
1. De kandidaat heeft rijexamen gedaan bij de verdachte examinator;
2. De kandidaat heeft rijexamen gedaan via één van de zes verdachte rijscholen:
3. Er bestaat een grote afstand tussen de woonplaats van de kandidaat en de examenlocatie;
4. De kandidaat is na vier keer te zijn gezakt voor het rijvaardigheidsexamen veranderd van rijschool en heeft daarbij gekozen voor één van de verdachte rijscholen;
5. Uit het proces-verbaal blijkt dat een kandidaat ten onrechte is geslaagd (dit is politie-informatie uit het onderzoekdossier);
6. Uit tapgesprekken blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en één van de rijschoolhouders (dit is politie-informatie uit het onderzoekdossier);
7. Uit sms/WhatsApp-berichten blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en één van de rijschoolhouders (dit is politie-informatie uit het onderzoekdossier);
8. Uit aanvullende sms/WhatsApp-berichten blijkt dat afspraken zijn gemaakt over examens tussen de examinator en een van de rijschoolhouders (dit is politie-informatie uit het onderzoekdossier);
9. Betrokkenheid bij verkeersincidenten.
11. Voor 290 kandidaten zijn de eerste twee indicatoren van toepassing. Er ontstaat volgens de politie pas een redelijk vermoeden dat de kandidaat ten onrechte is geslaagd als er naast deze eerste twee indicatoren nog sprake is van één van de overige indicatoren. Uit het Excelbestand blijkt dat dit voor 197 personen geldt.
12. Verweerster heeft kennis genomen van de bevindingen van de politie en deelt de daarin vervatte conclusies. Zij heeft vervolgens van 197 personen de eerder afgegeven verklaring van rijvaardigheid ingetrokken. Verweerster heeft de bevoegdheid om tot intrekking van deze verklaring over te gaan gebaseerd op het feit dat de verkeersveiligheid tot haar publieke taak behoort. Op grond van artikel 4aa van de Wegenverkeerswet 1994 is het haar taak om de rijvaardigheid van kandidaat-verkeersdeelnemers te beoordelen. Om in aanmerking te komen voor een rijbewijs is registratie van een verklaring van rijvaardigheid noodzakelijk. Verweerster registreert deze verklaring van rijvaardigheid als naar het oordeel van een examinator wordt voldaan aan de bij ministeriële regel gestelde eisen. De registratie vindt vervolgens digitaal plaats. Er is verder geen expliciete bepaling in het Regelement rijbewijzen die een bevoegdheid tot intrekking van de verklaring rijvaardigheid regelt. Dit betekent echter volgens verweerster niet dat zij niet bevoegd zou zijn om de verklaring van rijvaardigheid in te trekken. Verweerster verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP7804), waarin ook sprake was van situatie waarin verweerster geen expliciete bevoegdheid tot intrekking van een geregistreerde verklaring had, maar impliciet werd aangenomen dat het wel tot verweersters bevoegdheid hoort om in voorkomende gevallen tot intrekking over te gaan. Verweerster heeft de burgemeester van de woonplaats van de betrokkenen verder ingelicht, zodat deze kan overgaan tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, omdat deze dan is afgegeven op basis van onjuiste gegevens.
13. De voorzieningenrechter onderschrijft het standpunt van verweerster dat zij bevoegd is om in die gevallen waarin aannemelijk is dat een verklaring van rijvaardigheid ten onrechte is afgegeven, de verklaring van rijvaardigheid in te trekken. De achterliggende gedachte hiervan is dat daar waar een betrokkene ten onrechte een verklaring van rijvaardigheid heeft verkregen, en daarmee vervolgens een rijbewijs heeft aangevraagd, de verkeersveiligheid ernstig in gevaar kan komen. Het behoort primair tot de taak van verweerster om het belang van de verkeersveiligheid te bevorderen en te bewaken. Verweersters bevoegdheid om, nadat de kandidaat succesvol heeft afgereden, een verklaring van rijvaardigheid te verlenen, impliceert dat zij deze in die gevallen waarin aanzienlijke twijfel bestaat over de vraag of het rijvaardigheidsexamen wel daadwerkelijk met goed gevolg is afgenomen, ook kan intrekken. Hiervan zal verweerster niet snel gebruik mogen maken. In dit uitzonderlijke geval echter, waarin een examinator en betrokkenen van verschillende rijscholen hebben bekend te hebben gefraudeerd met de verklaringen van rijvaardigheid, ligt het op de weg van verweerster om met het oog op de verkeersveiligheid de oude situatie te herstellen. Verweerster heeft aan de hand van de door de politie opgestelde indicatoren de groep personen van wie een sterk vermoeden bestaat dat zij ten onrechte zijn geslaagd voor het rijvaardigheidsexamen afgebakend. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor de conclusie dat de gehanteerde indicatoren onjuist of onredelijk zouden zijn. Verweerster heeft als uitgangspunt genomen dat naast de eerste twee indicatoren er minimaal één extra indicator aanwezig moet zijn om tot de intrekking van de verklaring van rijvaardigheid over te gaan. De aanwezigheid van de (minimaal) drie indicatoren, waarvan in ieder geval de eerste twee indicatoren, biedt weliswaar geen sluitend bewijs dat de betrokkene ook daadwerkelijk zijn of haar rijbewijs op onregelmatige wijze heeft behaald, maar vormt wel een sterk vermoeden daarvan. De voorzieningenrechter licht in dit verband nog toe dat de term "de oude situatie herstellen" doorgaans inhoudt dat een bestuursorgaan een situatie die met zekerheid onrechtmatig is, ongedaan maakt. Dat doet zich, zoals volgt uit het voorgaande, hier niet voor. Wat zich hier voordoet is dat zo veel twijfel bestaat over de vraag of betrokkenen hebben laten zien dat zij over de vereiste rijvaardigheid beschikken dat de oude situatie moet worden hersteld in die zin dat zij alsnog moeten laten zien over de vereiste rijvaardigheid te beschikken. Het kan zijn dat er nog anderen zijn die (ook) ten onrechte een rijvaardigheidsbewijs hebben gekregen, maar buiten de door verweerster gestelde criteria vallen én het kan zijn dat mensen binnen de door verweerster gestelde criteria vallen, terwijl zij wel correct hebben afgereden, maar absolute zekerheid kan hierover niet worden verkregen. Daarom gaat het er bij de beoordeling van verweersters besluitvorming om of zij, in het licht van de verkeersveiligheid, een verantwoorde keuze heeft gemaakt.
Gelet op dit alles heeft verweerster in die gevallen waarin sprake is van de twee eerste indicatoren en minimaal één van de overige indicatoren, naar het oordeel van de voorzieningenrechter als algemene beslisregel mogen nemen dat de verklaring van rijvaardigheid van de betrokkene dan wordt ingetrokken.
14. Verweerster heeft verzoeksters verklaring van rijvaardigheid ingetrokken om de volgende redenen. Verzoekster is zes keer gezakt voor haar rijexamen bij [rijschool 1]. Zij is vervolgens overgestapt naar [rijschool 2], één van de verdachte rijscholen. Zij heeft via deze rijschool nogmaals examen gedaan en is hiervoor wederom gezakt. Daarna is zij overgestapt naar [rijschool 3], een andere rijschool die eveneens tot de verdachte rijscholen behoort. Verzoekster is via [rijschool 3] in één keer bij de examinator geslaagd voor haar praktijkexamen. Verzoekster heeft verder les gehad op een locatie die niet in de buurt van haar woonplaats ligt. Ook de examenlocatie ligt ver weg van haar woonplaats.
[rijschool 2] en [rijschool 3] zijn nauw verwant, omdat de eigenaren familie van elkaar zijn. De rijschoolhouder van [rijschool 3] heeft bekend dat [rijschool 3] is opgericht voor de examenfraude. Alle personen die bij [rijschool 3] en de examinator zijn afgereden, zijn geslaagd. De rijschoolhouder van [rijschool 3] heeft erkend dat bij al deze examens is gefraudeerd. Verweerster heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat naast de eerste twee indicatoren de indicatoren 3 en 4 aanwezig zijn.
15. Verzoekster heeft erop gewezen dat in de rapportage verschillende aantallen worden genoemd van personen die via [rijschool 3] en de examinator ten onrechte zouden zijn geslaagd voor hun rijbewijs. Nu hierover geen eenduidigheid bestaat, mag verweerster hieraan volgens verzoekster geen conclusies verbinden. Er is geen enkele reden te vermoeden dat verzoekster niet voldoet aan de vereisten van rijvaardigheid. Er zijn ook geen onregelmatigheden waargenomen tijdens haar rijexamen, terwijl de examinator die dag wel is geobserveerd. Van belang is volgens verzoekster dat er maar een gering aantal kandidaten via [rijschool 3] bij de examinator heeft afgereden. Hieraan kan verweerster niet de verregaande conclusies verbinden, die zij hieraan nu heeft verbonden. Niet is aangetoond dat en hoeveel geëxamineerden er ten onrechte zijn geslaagd.
16. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerster zich heeft gebaseerd op de rapportage en de daarbij behorende processen-verbaal. Volgens vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt evenzeer voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit uitgangspunt. Deze uitgangspunten gelden althans voor de feitenvaststellingen in de processen-verbaal. In deze zaak bestaat tussen partijen echter geen verschil van mening over de feiten, maar wel over de duiding van deze feiten.
17. In de rapportage staat vermeld dat de rijschoolhouder van [rijschool 3] heeft erkend dat de rijschool is opgericht om te frauderen met rijbewijzen. Hij heeft verder verklaard dat alle personen die via [rijschool 3] zijn afgereden bij de examinator sprake was van fraude. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt dit [rijschool 3] een verdachte rijschool en mag verweerster bij de aanwezigheid van de eerste twee indicatoren in combinatie met minimaal één van de overige genoemde indicatoren, in zijn algemeenheid overgaan tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid. Dat daarmee geen sprake is van sluitend bewijs dat verzoekster ten onrechte haar rijbewijs heeft verkregen, is als zodanig juist, maar is, gelet op het belang van verkeersveiligheid, zoals hiervoor is toegelicht geoorloofd. Dat wat verzoekster naar voren heeft gebracht over het bewijs of de aannemelijkheid van de fraude in haar geval, leidt dus niet tot toewijzing van het verzoek.
18. Verzoekster heeft er verder op gewezen dat de aanwezigheid van indicator drie er in haar geval niet op duidt dat zij haar rijbewijs op onreglementaire wijze heeft gehaald. Zij heeft gesteld dat zij rijlessen volgde en ook examen heeft gedaan in de buurt van haar school in plaats van haar woonplaats. Zij heeft, ook toen zij bij [rijschool 1] rijlessen volgde lessen gehad in Duivendrecht. Zij heeft eerder afgereden in Zaandam, Amsterdam Zuidoost en uiteindelijk in Akersloot. Verzoekster heeft een overzicht van haar reisbewegingen met het openbaar vervoer overgelegd in de periode voorafgaand aan haar rijexamen ter onderbouwing van haar standpunt dat zij ook in de zomermaanden – toen zij vakantie had van school – naar Duivendrecht ging om daar rijlessen te volgen.
19. De voorzieningenrechter ziet hierin voldoende aanleiding om aan te nemen dat indicator 3 in dit geval niet kan bijdragen aan verweersters standpunt. Verweerster heeft ter zitting gesteld dat de meeste mensen 10 tot 20 kilometer van hun woonplaats rijles volgen en dat zij ook dichterbij hun woonplaats afrijden. Dit mag over het algemeen juist zijn, maar verzoekster heeft laten zien dat zij ook toen zij nog leerling was bij [rijschool 1] - een rijschool die niet tot de verdachte rijscholen behoort - buiten haar woonplaats rijexamen heeft gedaan. In dat wat verzoekster naar voren heeft gebracht, ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding voor haar standpunt dat niet haar woonplaats leidend is geweest bij de keuze voor haar rijschool, maar de plaats waar zij haar opleiding volgde.
20. Indicator 4 is in het geval van verzoekster wel van toepassing. Nadat verzoekster zes keer is gezakt voor het rijexamen is zij overgestapt naar [rijschool 2]. Dit is op zichzelf niet relevant, omdat verzoekster vervolgens ook gezakt is voor het examen bij [rijschool 2]. Verzoekster is vervolgens overgestapt naar [rijschool 3]. In de rapportage staat vermeld – en de voorzieningenrechter heeft dit ook kunnen verifiëren in het onderliggende proces-verbaal van verhoor – dat de rijschoolhouder van [rijschool 3] heeft bekend dat deze rijschool alleen is opgezet ter facilitering van de fraude met rijbewijzen en dat alle personen die geslaagd zijn via [rijschool 3] en de examinator hun rijbewijs op niet reglementaire wijze hebben verkregen. Verzoekster is vervolgens na zeven keer te zijn gezakt, bij [rijschool 3] via de examinator in één keer geslaagd. Dit maakt dat indicator 4 in haar geval dus van toepassing is.
21. Dat verzoekster sinds haar rijexamen veilig heeft deelgenomen aan het verkeer maakt niet dat verweerster in haar geval anders had moeten beslissen. Als iemand betrokken is geweest bij een verkeersincident geldt dat, in combinatie met de eerste twee indicatoren, wel als indicator dat hij of zij de verklaring van rijvaardigheid ten onrechte heeft verkregen, maar het tegenovergestelde gaat niet op. Het is dus niet zo dat in het geval iemand niet betrokken is geweest bij een verkeersongeval, moet worden aangenomen dat het rijbewijs op reglementaire wijze is verkregen. Zoals verweerster ter zitting heeft toegelicht, kunnen eventuele verkeersfouten van een betrokkene worden opgevangen door andere verkeersdeelnemers. Dat iemand enige tijd zonder incidenten heeft gereden, zegt dus niet zoveel. Dat verzoekster wellicht inmiddels prima aan het verkeer kan deelnemen, doet verder ook niet af aan het gegeven dat zij ten overstaan van een examinator van verweerster heeft moeten laten zien dat zij aan de gestelde vereisten voldoet en dat hierover aanzienlijke twijfel bestaat.
22. Verzoekster heeft ter zitting toegelicht waarin haar situatie verschilt van de zaken waarin de voorzieningenrechter in Den Haag en in Amsterdam uitspraak hebben gedaan en waarnaar verweerster heeft verwezen. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen aanleiding voor de conclusie dat verweerster in haar geval niet tot intrekking van de verklaring van rijvaardigheid mocht overgegaan. Zoals hiervoor is besproken zijn in het geval van verzoekster de eerste twee indicatoren en indicator 4 van toepassing. Daaruit volgt dat verzoekster tot de categorie behoort waarvan een sterk vermoeden bestaat dat zij ten onrechte is geslaagd. Dat haar situatie verschilt van die van anderen van wie de verklaring van rijvaardigheid ook is ingetrokken, doet dan ook niet ter zake.
23. Zoals het zich nu laat aanzien heeft het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen.
24. Verzoekster heeft verder gesteld dat haar belang bij het behouden van het rijbewijs groot is. Zij heeft erop gewezen dat zij als alleenstaande moeder van drie kinderen aangewezen is op haar rijbewijs. Zij volgt een studie en zorgt in de weekends voor haar hulpbehoevende moeder.
25. Deze belangen kunnen, gelet op het hiervoor gegeven voorlopig rechtmatigheidsoordeel, niet tot toewijzing van de voorlopige voorziening leiden. Tegenover het belang van verzoekster staat het belang van verweerster bij het bevorderen en bewaken van de verkeersveiligheid. Aan dit laatste belang komt een groot gewicht toe. Dit belang prevaleert in dit geval boven het belang van verzoekster.
26. Het verzoek wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.