ECLI:NL:RBMNE:2015:2568

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 april 2015
Publicatiedatum
15 april 2015
Zaaknummer
AWB 14-7838
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanvraag traplift en verhuiskostenvergoeding onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 15 april 2015, staat de aanvraag van eiser om een traplift als woonvoorziening krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) centraal. Eiser, die lijdt aan een erfelijke aandoening van het bot- en spierstelsel, heeft zijn aanvraag voor een traplift afgewezen zien worden door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum. In plaats daarvan is hem een verhuiskostenvergoeding van maximaal € 2.500,- toegekend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak heeft behandeld.

De rechtbank constateert dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke behoeften en mogelijkheden van eiser. Het sociaal-medisch advies dat door de gemeente is ingewonnen, geeft aan dat er geen medische contra-indicatie is voor het gebruik van een traplift, maar adviseert ook dat een rolstoelgeschikte woning de beste oplossing biedt. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de traplift als enige oplossing kan worden aangemerkt en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve oplossingen, zoals het toekennen van een persoonsgebonden budget.

De rechtbank draagt verweerder op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, waarbij hij moet ingaan op de beschikbaarheid van geschikte woningen in de directe woonomgeving van eiser en andere mogelijke oplossingen moet onderzoeken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 14/7838-T

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2015 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum, verweerder

(gemachtigde: R. D’Accorso).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juni 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een traplift als woonvoorziening krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) afgewezen en eiser onder voorwaarden een verhuiskostenvergoeding toegekend van maximaal € 2.500,-.
Bij besluit van 18 november 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2015. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste feiten, als vaststaand aan.
1.1.
Eiser lijdt aan een erfelijke aandoening van het bot- en spierstelsel (HMSN), waardoor hij lichamelijke beperkingen heeft.
1.2.
Eiser en zijn echtgenote wonen sinds 1972 in hun huidige woning. De echtgenote van eiser levert aan hem de gebruikelijke zorg.
1.3.
Op verzoek van de gemeente is door [bedrijf] op 23 april 2014 een sociaal-medisch advies uitgebracht (hierna: het sociaal-medisch advies) waarin onder meer wordt het volgende wordt vermeld:
(…) “Betrokkene is thans niet rolstoelgebonden. Het is een mogelijkheid dat dat op enig moment in de toekomst wel zo zal worden, maar of- en wanneer dat zal zijn, is niet te voorspellen”.
(…) “Op dit moment is er geen medische contra-indicatie en/of onvermogen voor gebruik van een traplift. Hoe lang betrokkene daar gebruik van zal kunnen blijven maken is niet te zeggen. Een woonsituatie die rolstoelgeschikt is biedt de beste waarborg voor een duurzaam adequate oplossing”.
De conclusie van het sociaal-medisch advies luidt:
“(…). Op basis van de onderzoeksbevindingen er reden is voor compensatie in het kader van de Wmo en gelet op het primaat verhuizen positief wordt geadviseerd voor een verhuiskostenvergoeding naar een geschikte woning of wanneer de gemeente het primaat verhuizen niet toepast, het aanpassen van de huidige woning. Het doel van de geadviseerde voorziening(en) is om de blh de mogelijkheid te bieden om: - te wonen in een geschikt huis. (…)”.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit vermeld dat - gezien de situatie van eiser - het verhuizen naar een geschikte woning voor hem de meest adequate oplossing is en het primaat heeft boven aanpassing van zijn woning. Het moet - zo stelt verweerder - gaan om een langdurig adequate oplossing. De traplift moet het eiser mogelijk maken nog jaren thuis te blijven wonen. Gelet op de aandoening van eiser, die volgens verweerder al in het half jaar vóór de aanvraag veel ernstiger is geworden dan voorheen, is het echter zeer twijfelachtig of een traplift voldoende is om eiser voor de door hem ondervonden beperkingen te compenseren en kan worden aangemerkt als een langdurige oplossing. In het sociaal-medisch advies wordt vermeld dat een woonsituatie die rolstoelgeschikt is de beste waarborg biedt voor een duurzaam adequate oplossing. Ook blijkt uit het sociaal-medisch advies niet dat het geworteld zijn van eiser in zijn woning zodanig zwaar weegt dat er geen sprake kan zijn van een verhuizing.
3. Eiser voert hiertegen het volgende aan. Verweerder gaat voorbij aan de kosten van de verkoop van de eigen woning, de inrichtingskosten terzake de nieuwe aangepaste woning en de extra huurkosten. Verweerder heeft zijn stelling, inhoudende dat gelet op de aandoening van eiser die al in een half jaar voor de aanvraag veel ernstiger is geworden waardoor het zeer twijfelachtig of een traplift voldoende is om eiser voor zijn beperkingen te compenseren, niet onderbouwd in tijd en medische ontwikkeling van de erfelijke aandoening waar eiser aan lijdt. Eiser verwijst in dat verband tevens naar het sociaal-medisch advies omdat daarin een aangepaste woning wordt geadviseerd als voorschot op de mogelijk nog te ontwikkelen lichamelijke en geestelijke gebreken terwijl hiervoor geen onderbouwing wordt gegeven en daarbij tevens wordt voorbij gegaan aan de huidige situatie van eiser. Ook heeft verweerder geen rekening gehouden met het gegeven dat eiser is vergroeid met zijn leefomgeving waar hij en zijn echtgenote meer dan 40 jaar wonen. Voor verweerder is kennelijk enkel het kostenaspect voor het aanleggen van een traplift in de huidige woning leidend geweest.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
De toelichting op artikel 5 van de Verordening wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Bussum 2013 (hierna: de Verordening), luidt:
“Als het gaat om een geschikte woning zijn er verschillende manieren van compensatie mogelijk. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die makkelijker geschikt te maken is. Er moet een afweging worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Uitgangspunt daarbij zijn de persoonlijke behoeften en mogelijkheden van belanghebbende. Aan de andere kant wordt hierbij goed rekening gehouden met de noodzaak om tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden te komen en het principe van de goedkoopst-compenserende oplossing. (…)
Verhuizing naar een geschikte woning of een makkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien komt het voor dat woningen zich niet lenen voor aanpassing. Om tot het te bereiken resultaat te komen wordt er goed onderzoek verricht naar mogelijkheden en alternatieven. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en mogelijkheden van belanghebbende. In de afweging wordt meegenomen hoe de behoeften van belanghebbende zich verhouden tot de (financiële) belangen van het college. Wanneer er voorliggende oplossingen/voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, wordt er eerst beoordeeld in hoeverre deze oplossingen leiden tot het te bereiken resultaat.”
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke behoeften en mogelijkheden van eiser en onvoldoende heeft gemotiveerd op basis van welke feiten bij het nemen van het bestreden besluit is uitgegaan van een snelle verslechtering van de medische situatie van eiser. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder het besluit mede heeft gebaseerd het sociaal-medisch advies waarin een recente verslechtering van de situatie van eiser in het verleden is vermeld. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat uit hetgeen in het sociaal- medisch advies is vermeld zoals hiervoor weergegeven onder 1.3. niet een prognose kan worden gemaakt voor een toekomstige situatie. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom dit wel het geval zou zijn. In deze zin lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek.
6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het in het beleid geformuleerde uitgangspunt van de persoonlijke behoefte en mogelijkheden van belanghebbende zoals is weergegeven in de toelichting op artikel 5 van de Verordening. Zo heeft verweerder geen rekening gehouden met de langdurige binding van ruim 40 jaar van eiser aan zijn huidige woonomgeving door geen onderzoek te verrichten naar de aanwezigheid van geschikte woningen in die woonomgeving, en het resultaat van dat onderzoek te laten meewegen bij het nemen van het bestreden besluit. Dat eiser zich niet als woningzoekende heeft willen inschrijven staat daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan in de weg.
Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank andere mogelijkheden voor eiser, zoals toekenning van een persoonsgebonden budget, waarmee eiser zelf op zoek kan gaan naar aanbieders van trapliften, niet kenbaar meegenomen in het bestreden besluit. De rechtbank wijst er hierbij op dat eiser ter zitting heeft verklaard altijd rekening te hebben gehouden met een eigen bijdrage en tot het betalen daarvan zeker bereid te zijn. Ook in deze zin heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan om de voor eiser meest passende voorziening te bieden, en lijdt het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek.
In dit kader wijst de rechtbank tevens naar het verslag van de hoorzitting die op 25 september 2014 heeft plaatsgevonden en tijdens welke is gesproken over de mogelijkheid dat verweerder de verhuiskostenvergoeding kan toekennen onder de voorwaarde dat eiser dan verder afziet van het aanvragen van voorzieningen. Blijkens het verslag van de hoorzitting is daaraan geen vervolg gegeven, omdat men zich afvroeg of een dergelijke afspraak in het kader van de uitvoering van de Wmo kan worden gemaakt, en dat in geval de woning later niet meer adequaat is, men toch weer terugkomt bij verweerder. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat er dan afspraken moeten worden gemaakt voor de nabije toekomst en dat er twijfels zijn of een rechter een dergelijke overeenkomst als zijnde redelijk zal beoordelen. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om nader te onderzoeken of de mogelijkheid bestond om afspraken te maken met eiser terzake de voor hem meest passende voorziening.
7. Terzake de stelling van eiser dat verweerder op grond van de Wmo niet kan verlangen dat hij zijn woning verkoopt om gebruik te kunnen maken van de Wmo overweegt de rechtbank het volgende. In het sociaal-medisch advies is vermeld dat verweerder heeft verzocht om een claimgerichte beoordeling, hetgeen inhoudt dat er een onderzoek is verricht naar de mogelijkheden van belanghebbende in relatie tot de gevraagde voorzieningen. De rechtbank vindt noch hierin, noch in de terzake geldende regelgeving aanknopingspunten voor eisers stelling dat in deze advisering economische motieven geen rol mogen spelen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser heeft voorts aangevoerd dat op grond van de Wmo niet van hem kan worden gevergd dat hij zijn woning onder de marktwaarde verkoopt. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat economische motieven van eisers hier geen rol spelen.
De rechtbank is van oordeel dat eiser met deze grond een beroep doen op een toekomstig onzekere gebeurtenis, welke niet is onderbouwd met concrete documenten, nog daargelaten de vraag welke gevolgen daaraan voor het bestreden besluit zouden moeten worden verbonden. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Zoals hiervoor is overwogen onder 5 en 6 is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit.
Om het gebrek te herstellen, moet verweerder nader ingaan hetgeen hiervoor onder 5 en 6 is weergegeven alsmede op de volgende punten:
1. Welke woningen in de huidige directe woonomgeving van eiser voldoen aan de voorwaarden waaronder verweerder aan eiser een verhuiskostenvergoeding heeft toegekend en op welke termijn zijn deze beschikbaar?
2. In hoeverre heeft verweerder andere mogelijke oplossingen onderzocht waaronder het op basis van een afspraak toekennen van een financiële vergoeding teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om zelfstandig een aanbieder van een traplift te benaderen? Welke voorwaarden zou verweerder aan een dergelijke afspraak verbinden?
De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
10. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
11. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in deze tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877).
12. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen zoals vermeld in rechtsoverweging 9 van deze tussenuitspraak;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. Buys, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2015.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.