ECLI:NL:RBMNE:2015:2592

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
3549489 UT VERZ 14-11372
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot overdracht van onderneming in het kader van nalatenschap en belastingrecht

In deze zaak verzochten de erfgenamen van een overleden ondernemer de kantonrechter om te beschikken dat de zoon van de erflater de onderneming overneemt tegen een prijs die minder is dan een vijfde van de waarde in het economische verkeer, zoals bedoeld in artikel 4:38 BW. De erfgenamen, waaronder de echtgenoot en twee kinderen, waren het eens over de voorgestelde overnameprijs van € 150.000,--, terwijl de waarde van de onderneming in het economische verkeer op € 828.391,-- werd geschat. De verzoekers stelden dat de overnameprijs een redelijke prijs was, omdat de zoon de onderneming bij deze prijs kon voortzetten. Ze wilden gebruikmaken van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet om te voorkomen dat er extra successierechten verschuldigd zouden zijn.

De kantonrechter overwoog dat artikel 4:38 BW veronderstelt dat er een geschil moet zijn tussen de erfgenamen en de rechthebbenden. Aangezien alle erfgenamen het eens waren over de overdracht, was er geen geschil. De kantonrechter concludeerde dat het aan de belastingdienst was om de waarde van de onroerende zaak te beoordelen, en dat het verzoek om de overdracht te bekrachtigen niet kon worden toegewezen. De kantonrechter wees het verzoek af, met de overweging dat de belastingdienst de waarde van de onderneming zou moeten vaststellen zonder dat er een beschikking van de kantonrechter nodig was. De beslissing werd op 2 april 2015 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3549489 UT VERZ 14-11372 RHM/1527
Beschikking van 2 april 2015
inzake het verzoek van
[verzoekers A, B, C],
gemachtigden:
mr. A.R. van Nimwegen en mr. H.M. Soede,werkzaam bij
Alfa Accountants en Adviseurs, gevestigd te Gorinchem,
gezamenlijk verder te noemen verzoekers.
Verzoekers hebben het verzoek gedaan als erfgenamen in de nalatenschap van:
[erflater], geboren te [geboorteplaats] op [1947], overleden te [woonplaats] op [2013], laatst gewoond hebbende te [woonplaats], gemeente De Bilt, verder te noemen erflater.

1.Procedure

Bij brief van 28 oktober 2014 vragen verzoekers de kantonrechter op grond van artikel 4:38 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te beschikken dat de goederen van de onderneming worden overgedragen aan [verzoeker B]
Bij brief van 12 december 2014 heeft de kantonrechter verzoekers bericht het voornemen te hebben om het verzoek af te wijzen omdat dat er geen geschil is. Daarbij komt dat onvoldoende is onderbouwd dat de voorgestelde prijs een redelijke prijs is zoals bedoeld in artikel 4:38 BW.
Het verzoek is aangevuld bij brieven van 15 januari 2015 en 24 februari 2015.
De zaak is ter terechtzitting behandeld op 12 maart 2015. Hierbij zijn verzoekers met gemachtigden verschenen.

2.Feiten

Erflater was gehuwd met [verzoeker A], verder te noemen de echtgenoot.
Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [verzoeker C], en [verzoeker B], verder te noemen de zoon.
Erflater heeft op 16 december 2004 bij testament voor het laatst over haar nalatenschap beschikt.
In dat testament heeft erflater verklaard, indien zij met achterlating van haar echtgenoot en afstammeling overlijdt, dat op de vererving van haar de nalatenschap het versterfrecht van toepassing is. Verzoekers zijn derhalve ieder voor één derde gerechtigd in de nalatenschap.
Erflater was met haar echtgenoot en zoon vennoot in een maatschap.
In de maatschapsakte van 16 juni 2004 is in artikel 17.2.e. bepaald dat de maatschap wordt ontbonden door overlijden van één van de vennoten. Artikel 19 bepaalt vervolgens, kort gezegd, dat in geval van ontbinding van de maatschap door overlijden van een vennoot de overblijvende vennoot het recht heeft om de maatschapsactiviteiten, eventueel met anderen, voort te zetten. Daarvoor is een voorwaarde dat de overblijvende vennoot zijn wens tit voorzetting schriftelijk meedeelt aan – in dit geval – de erfgenamen binnen 6 maanden na ontbinding van de maatschap.

3.Overwegingen van de kantonrechter

3.1.
Verzoekers vragen de kantonrechter op grond van artikel 4:38 BW te beschikken dat de goederen van de door de maatschap gedreven onderneming worden overgedragen aan de zoon tegen een bedrag van € 150.000,--.
Daartoe wordt aangevoerd dat de zoon het voornemen heeft om het bedrijf voort te zetten en het erfdeel van erflater, alsmede van haar echtgenoot wil overnemen. De overnamesom is door verzoekers bepaald op € 150.000,--. Volgens verzoekers is dit een redelijke prijs in de zin van artikel 4:38 BW, omdat de zoon de onderneming bij een dit overnamebedrag kan voortzetten. De waarde van de onderneming in het economische verkeer ad € 828.391,-- is volgens verzoekers geen redelijke prijs. Als de zoon de onderneming voor dit bedrag zou moeten overnemen, zou de onderneming feitelijk niet kunnen worden voortgezet. Een rendabele bedrijfsvoering is dan niet mogelijk.
Verzoekers willen dat de overdracht van de goederen van de onderneming uit de nalatenschap plaatsvindt in verband met de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet. Op grond van die regeling kan worden aangesloten bij de waarde van € 150.000,-- en worden successierechten geheven over die waarde in plaats van over de waarde van € 828.391,--. Niet alleen zouden extra successierechten zijn verschuldigd als niet van deze regeling gebruik kan worden gemaakt. Als de goederen – na betaling van de successierechten – zouden worden overgedragen aan de zoon voor een bedrag van € 150.000,--, zou het verschil tussen de verkoopprijs en de werkelijke waarde kunnen worden beschouwd als een schenking. In verband met die overdracht zouden dan schenkingsrechten zijn verschuldigd.
3.2.
Ter terechtzitting hebben verzoekers benadrukt belang te hebben bij toewijzing van het verzoek. De belastingdienst heeft hen medegedeeld dat de enige manier om ervoor te zorgen dat de onderneming uit de nalatenschap wordt verkregen via artikel 4:38 BW is. Voorwaarde daarvoor is wel dat het bedrijf minimaal vijf jaar wordt voortgezet. Gelet op de broze gezondheidstoestand van vader, bestaat de vrees dat hij deze vijf jaar niet zal halen. Daarom ligt het verzoek voor om te bepalen dat de zoon de onderneming via artikel 4:38 BW voortzet. Zonder de gevraagde beschikking van de kantonrechter is de zoon waarschijnlijk niet in staat om de overname te financieren. Verzoekers vinden het van groot belang dat de boerderij in de familie kan blijven. Daarom stellen verzoekers een zwaarwegend belang te hebben bij toewijzing van het verzoek. Tot slot betwisten zij dat er op grond van artikel 4:38 BW sprake moet zijn van een geschil.
3.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 4:38 lid 1 BW bepaalt, kort gezegd, dat de kantonrechter op verzoek van een kind van erflater de rechthebbende kan verplichten tot overdracht tegen een redelijke prijs van de tot de nalatenschap behorende goederen die dienstbaar waren aan een door erflater uitgeoefend beroep of bedrijf dat door het kind wordt voortgezet. Uit de formulering van voormeld artikel blijkt dat de kantonrechter in beeld is om daarover een beslissing te nemen op grond van artikel 4:38 BW, indien er een geschil bestaat tussen een kind van erflater enerzijds en de rechthebbende(n) anderzijds. In deze zaak is er geen geschil. Alle erfgenamen, zijnde de kinderen en echtgenoot van erflaatster, alsmede de vennoten in de maatschap, zijn het eens met de overdracht van de onderneming aan de zoon tegen een bedrag van € 150.000,--. Niet valt in te zien waarom alleen sprake is van een overdracht in het kader van de nalatenschap van erflaatster als die bestaande overeenstemming tot overdracht van de onderneming wordt bekrachtigd door de kantonrechter. Anders gezegd: dat een kind van de erflater de bevoegdheid heeft om de kantonrechter te verzoeken om een rechthebbende te verplichten tot medewerking aan een overdracht, betekent niet dat het recht op die medewerking niet zou bestaan zonder zo’n verzoek in rechte om dat ook als verplichting vast te stellen. Gevolg van deze overeenstemming is ook dat de kantonrechter een beslissing dient te nemen over de waarde van – in dit geval – een onderneming met een onroerende zaak, zonder dat die waarde kan worden bepaald op basis van tegenspraak. De vaststelling door de kantonrechter heeft echter substantiële fiscaalrechtelijke gevolgen. De door partijen beoogde tegenprestatie van de zoon wijkt erg af van de waarde van de onderneming in het economisch verkeer. In feite is het belang van partijen geheel gelegen in de wijze waarop de belastingdienst deze overdracht mogelijk zal gaan beoordelen als er geen beschikking van de kantonrechter aan ten grondslag ligt. Het komt de kantonrechter voor dat het aan de belastingdienst is om een oordeel te vormen over de waarde van de onroerende zaak in het licht van de bevoegdheid van de zoon om met een beroep op artikel 4:38 lid 1 BW aanspraak te maken op overdracht van de onroerende zaak tegen een redelijke prijs.
3.4.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

4.Beslissing

De kantonrechter wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2015.