ECLI:NL:RBMNE:2015:2604

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
16 april 2015
Zaaknummer
3708835 UE 14-748 sg/1011
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfgrens en plaatsing van schuttingen

In deze zaak, die op 1 april 2015 door de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, betreft het een burengeschil tussen twee verzoekers over de erfgrens en de plaatsing van schuttingen. De verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], zijn buren en hebben een geschil over de plaatsing van schuttingen aan de achterzijde en rechterzijde van het perceel van [verzoeker 2]. De procedure is gestart op 23 december 2014, waarbij beide verzoekers de kantonrechter hebben gevraagd om een beslissing te nemen over de erfgrens. Tijdens een comparitie op 27 februari 2015 zijn beide partijen, hun echtgenotes en hun juridische vertegenwoordigers verschenen.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoeker 1] is sinds 1965 eigenaar van zijn woning en [verzoeker 2] sinds 2006 van zijn perceel. Er is een geschil ontstaan over de plaatsing van schuttingen, waarbij [verzoeker 1] stelt dat [verzoeker 2] de erfgrens heeft overschreden. [verzoeker 2] betwist dit en stelt dat hij de schuttingen in overleg met [verzoeker 1] heeft geplaatst. De burenrechter heeft vastgesteld dat de feitelijke erfgrens niet overeenkomt met de kadastrale grens en dat [verzoeker 1] gedurende meer dan twintig jaar zijn eigendomsrecht op de betwiste strook grond niet heeft uitgeoefend.

De burenrechter heeft geoordeeld dat de huidige plaats van de schutting aan de achterzijde van het perceel van [verzoeker 2] als rechtmatige markering van de erfgrens kan worden beschouwd. De rechter heeft ook vastgesteld dat de schutting aan de zijkant van het perceel kan worden gehandhaafd op de huidige plaats. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 1 april 2015.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter - burenrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 3708835 UE 14-748 sg/1011
Vonnis van 1 april 2015
in de procedure in de zin van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
tussen
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker 1],
en
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker 2],
gezamenlijk verzoekers.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 23 december 2014 hebben [verzoeker 1] en [verzoeker 2] gezamenlijk een aanvraag ingediend waarin zij de kantonrechter (hierna te noemen: burenrechter) hebben gevraagd een beslissing te nemen over het geschil dat hen verdeeld houdt.
1.2.
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben zich niet het recht van hoger beroep voorbehouden.
1.3.
Op 27 februari 2015 heeft een comparitie, tevens gerechtelijke plaatsopneming (descente), plaatsgevonden, waarbij [verzoeker 1], [verzoeker 2], de echtgenote van [verzoeker 2] alsmede
mr. M. Profijt en E. Spierenburg van Stichting het Juridisch Loket Utrecht zijn verschenen.
1.4.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren.
2.2.
[verzoeker 1] is sinds 1965 eigenaar/bewoner van de woning + tuin aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [nummer].
2.3.
[verzoeker 2] is sinds december 2006 eigenaar/bewoner van de woning + tuin aan de [adres] te [woonplaats], kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie [nummer].
2.4.
Om perceel [nummer] van [verzoeker 2] ligt aan de achterkant en de rechterzijkant een pad dat eigendom is van [verzoeker 1] en dat [verzoeker 1] toegang verschaft tot zijn garage.
2.5.
In 2007 heeft [verzoeker 2] met instemming van [verzoeker 1] een ligusterhaag die zich achterin zijn tuin op de grens met het pad van [verzoeker 1] bevond, weggehaald en in plaats daarvan een schutting geplaatst.
In overleg met [verzoeker 1] heeft [verzoeker 2] vervolgens in 2007 de schutting aan de rechterzijde van zijn perceel, grenzend aan het pad dat toegang geeft tot de garage van [verzoeker 1], gedeeltelijk - namelijk het deel dat loopt ter hoogte van de achterzijde van zijn woning tot achterin zijn tuin - vervangen door een hogere, nieuwe schutting. Het andere deel van die schutting/pergola, lopend van de straat tot de achterzijde van [verzoeker 2] woning, heeft [verzoeker 2] in 2008 geplaatst. In 2012 heeft [verzoeker 2] na een storm de palen van de zijschutting grotendeels vervangen door hardhouten palen.
2.6.
Over de plaats van de schuttingen aan de zijkant en de achterkant van de tuin van [verzoeker 2] is tussen partijen een grensgeschil gerezen.
2.7.
Op 20 maart 2012 heeft [verzoeker 1] een landmeetkundige grensreconstructie door het kadaster laten verrichten. In de kosten hiervan heeft [verzoeker 2] niet bijgedragen, omdat hij zelf dit voorstel in 2007 had gedaan en [verzoeker 1] hier toen niet aan mee wilde werken.
Beide partijen zijn bij de metingen aanwezig geweest. De landmeter heeft bij die gelegenheid met paaltjes/buisjes (op de meetpunten) de kadastrale grens uitgezet.
Van het zogenoemde veldwerk is een rapport (relaas van bevindingen) opgemaakt.
Naar aanleiding hiervan heeft [verzoeker 1] [verzoeker 2] verzocht zijn schuttingen te verplaatsen. [verzoeker 2] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.8.
Partijen hebben - na inschakeling van advocaten - getracht tot een minnelijke regeling te komen. Er zijn in september 2014 afspraken tussen hen gemaakt, doch deze zijn niet schriftelijk vastgelegd.
2.9.
[verzoeker 2] heeft naar aanleiding van bovengenoemde afspraken de schutting aan de zijkant van zijn woning in september 2014 verplaatst.

3.Het geschil en de beoordeling daarvan

3.1.
Partijen verzoeken de kantonrechter een beslissing te geven over de plaats van de schuttingen aan de achterzijde en de rechterzijde van het perceel van [verzoeker 2], namelijk te beoordelen of deze de erfgrens tussen de grond die partijen in eigendom hebben overschrijden.
3.2.
[verzoeker 1] stelt dat [verzoeker 2] bij het plaatsen van zijn schuttingen de erfgrens, zoals deze gold en in 2012 is vastgesteld en uitgezet tijdens de kadastrale metingen (het veldwerk), niet heeft gerespecteerd. [verzoeker 2] heeft de schutting achterin zijn tuin ruim 60 cm verder naar achteren geplaatst dan de erfgrens en ook verder dan de haag van de vorige bewoners van nr. [nummer] die daar stond. Hij heeft hiermee een strook grond die [verzoeker 1] toebehoort ingenomen. Dit moet teruggedraaid worden volgens [verzoeker 1]. [verzoeker 2] dient het recht van [verzoeker 1] op die strook grond te respecteren. De schutting moet op de kadastrale grens staan.
Met het veranderen dan wel plaatsen van de schutting aan de zijkant heeft [verzoeker 2] volgens [verzoeker 1] een strook grond van [verzoeker 1] van 10 à 15 cm ingenomen Ook nu [verzoeker 2] de schutting uiteindelijk heeft verplaatst, staan enkele palen van deze schutting nog op de grond van [verzoeker 1]. [verzoeker 1] is van mening dat deze palen opgeschoven moeten worden naar de tuin van [verzoeker 2].
3.3.
Volgens [verzoeker 2] staan de schuttingen niet op de grond van [verzoeker 1]. Bij de plaatsing ervan heeft hij de erfgrens aangehouden. Hij voert aan dat hij de schuttingen in overleg met [verzoeker 1] heeft geplaatst. Hij heeft daarbij de plaats van de bij de aankoop van zijn huis bestaande erfafscheidingen aangehouden. Op de plaats van de schutting achterin de tuin stond een ligusterheg. Ten aanzien van de strook grond achterin de tuin is hij in de rechten getreden van de vorige eigenaars van het perceel. Voor zover [verzoeker 1] al rechthebbende van die grond is geweest, heeft hij zijn aanspraken daarop door verjaring verloren. [verzoeker 1] heeft zelfs een aanwijzing gegeven voor de schutting die [verzoeker 2] in plaats van de heg heeft neergezet, namelijk een halve stoeptegel van de bestrating van het pad van [verzoeker 1] daarachter. Daar heeft [verzoeker 2] zich aan gehouden. [verzoeker 1] heeft vervolgens zes jaar lang niets van de schutting gezegd.
De schutting aan de zijkant is geplaatst op de palen van de bestaande schutting. De loop van de schutting bleek slechts enkele centimeters af te wijken van de kadastraal gemeten grens. Deels was dit in het nadeel van [verzoeker 1], maar deels ook in diens voordeel. Het pad van [verzoeker 1] loopt niet in een rechte lijn. Vraag bij beide schuttingen is overigens wat de juridisch relevante erfgrens is, aldus [verzoeker 2].
[verzoeker 1] heeft de in 2014 gemaakte afspraken niet schriftelijk willen vastleggen en heeft zich vervolgens weer op het standpunt gesteld dat de schuttingen de erfgrens overschrijden. Gezien de problemen, waaronder ook klachten van [verzoeker 1] over vorming van mos bij een waterafvoer en over de plaats van leibomen te dicht bij de erfgrens die ook al verwijderd moesten worden, heeft [verzoeker 2] de hele schutting aan de zijkant inmiddels (in september 2014) op zijn eigen grond heeft gezet.
3.4.
De burenrechter overweegt het volgende.
In deze procedure dient beoordeeld te worden of de schuttingen de erfgrens tussen de percelen die partijen in eigendom hebben overschrijden. Voor een beslissing hierover moet worden vastgesteld waar juridisch gezien de erfgrens tussen de percelen van partijen loopt, zowel aan de rechterzijkant van perceel [nummer] van [verzoeker 2], waar dit grenst aan het toegangspad naar de garage van [verzoeker 1], als aan de achterzijde van perceel [nummer], waar dit grenst aan het daarachter liggende pad tussen de achtertuin van [verzoeker 1] en diens garage. Hierbij moet worden gekeken naar de omvang van de percelen ten tijde van de levering daarvan. Niet gesteld of gebleken is dat in de leveringsakte van (een van) beide percelen een precieze aanduiding van de erfgrens tussen de percelen is gegeven. In beginsel hebben partijen daarom hun perceel gekocht met de feitelijke erfgrenzen op het moment van de koop en de levering van hun woning.
3.5.
[verzoeker 1] meent de oplossing voor het geschil met [verzoeker 2] over de erfafscheiding gevonden te hebben door het kadaster de percelen in te laten meten volgens de kadastrale gegevens. Het kadaster meet echter de erfgrens opnieuw in zoals deze oorspronkelijk in (het veldwerk in) het kadaster staat genoteerd. Deze grens is niet doorslaggevend.
Voor zover bekend zijn de woningen in 1962 opgeleverd. Vast staat dat beide percelen - zowel dat van [verzoeker 1] (in 1965) als dat van [verzoeker 2] (in 2006 voor de tweede keer) - in handen zijn gekomen van andere eigenaren dan de oorspronkelijke en dat de huidige feitelijke erfgrens, zeker die aan de achterzijde van perceel [nummer], niet meer overeenkomt met de grens zoals aangegeven in het veldwerk en de daarop gebaseerde kadastrale kaart.
[verzoeker 2] beroept zich ten aanzien van de afwijkende grens aan de achterzijde van zijn perceel op eigendomsverlies van de desbetreffende strook grond aan de kant van [verzoeker 1] door verjaring. Of sprake is van verjaring, hangt af van de feiten en omstandigheden waarmee [verzoeker 2] zijn stelling heeft onderbouwd.
3.6.
De erfafscheiding aan de zijkant van perceel [nummer]
Tijdens de gerechtelijke plaatsopneming is geconstateerd dat van de schutting aan de zijkant van het perceel van [verzoeker 2] inmiddels, na herplaatsing eind 2014, het eerste deel vanaf de straatkant in een rechte lijn naar achteren loopt, waarna een knik volgt en de schutting vervolgens iets naar binnen loopt. Deze feitelijk loop is in overeenstemming met de kadastrale meting ter plaatse. Partijen zijn het erover eens dat de schutting van [verzoeker 2], wil deze geheel op diens eigen perceel staan, op 20 centimeter van de stoeptegels van het pad van [verzoeker 1] dient te staan. Geconstateerd is dat dit vrijwel overal het geval is. Slechts op twee plaatsen (bij twee palen van de schutting) is deze afstand enkele centimeters minder en staat de schutting dus enkele centimeters op de grond van [verzoeker 1].
Nadat partijen tijdens de comparitie van partijen die ter plaatse is gehouden hun standpunten ten aanzien hiervan hebben uiteengezet, zijn zij overeengekomen dat de schutting van [verzoeker 2] op deze manier gehandhaafd kan blijven. Hierover hoeft dus niet anders meer te worden beslist dan een vaststelling van wat partijen zijn overeengekomen.
De erfafscheiding aan de achterzijde van perceel [nummer]
3.7.
Hoewel tussen partijen niet in geschil is dat in 2012 geconstateerd is dat de (oorspronkelijke) kadastrale grens achterin perceel [nummer], gemeten vanaf het kadastrale meetpunt, 70 centimeter meer naar binnen loopt, komt de oorspronkelijke kadastrale erfgrens niet overeen met de feitelijke erfgrens.
[verzoeker 2] beroept zich ten aanzien van de strook grond achterin zijn tuin op verliezende (extinctieve) verjaring. Voor een geslaagd beroep hierop is een onafgebroken bezit vereist gedurende een termijn van twintig jaar (artikel 3:105 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in samenhang met artikel 3:306 BW). Bezit is, volgens artikel 3:107 BW, het houden van een goed voor zichzelf, hetgeen volgens artikel 3:108 BW wordt beoordeeld aan de hand van de verkeersopvatting, met inachtneming van de wettelijke regels en op grond van uiterlijke feiten. De rechtspraak stelt op dit punt strenge eisen. Voor verkrijging van bezit in voornoemde zin is niet voldoende dat [verzoeker 2] de strook grond beschouwt als zijn eigendom. Er moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die ondubbelzinnig wijzen op de pretentie van eigendom aan de kant van de eigenaar(s) van perceel [nummer] én op de kenbare bedoeling van de eigenaar(s) van perceel 3240 om hun eigendomspretentie ten aanzien van dat deel van hun grond te laten varen ten gunste van de eigenaar(s) van perceel [nummer]. Ten aanzien hiervan wordt als volgt overwogen.
3.8.
Na nauwkeurige meting tijdens de plaatsopneming, is [verzoeker 1] ten aanzien van de schutting aan de achterzijde van perceel [nummer] van mening dat deze de erfgrens met 72 centimeter overschrijdt. Dit is de afstand van het kadastrale meetpunt dat daar is geplaatst tot aan het tegelpad van [verzoeker 1] achter de schutting. De heg die oorspronkelijk als erfafscheiding aan de achterkant van de tuin van nummer [nummer] diende, stond, volgens [verzoeker 1], een eind meer naar binnen. Hij weet niet meer precies hoeveel meer. Hij meent dat het markeringspunt (buisje) dat het kadaster heeft geplaatst aangeeft hoeveel dat is geweest. [verzoeker 1] wijst er verder op dat de achterste paal van de schutting, het dichtstbij de garage, slechts 8 cm van het pad staat.
[verzoeker 2] stelt dat de erfgrens in ieder geval ten tijde van de bewoning door de vorige eigenaars reeds lag waar nu zijn schutting staat. De stammen van de heg die daar stond toen zij er kwamen wonen, stonden tegen het bestrate pad aan. In overleg met [verzoeker 1] heeft hij de schutting zelfs 10 centimeter van het pad af gezet, dus juist iets naar binnen toe.
Ten bewijze van zijn standpunt heeft [verzoeker 2] een luchtfoto uit 1980 van 50 x 50 centimeter getoond, waarvan hij reeds een verkleinde foto (als onderdeel van productie 17) in het geding had gebracht en heeft hij gewezen op de verklaring hieromtrent van de vorige bewoners van nummer [nummer].
De burenrechter heeft geconstateerd dat op de foto te zien is dat de haag in de achtertuin van perceel [nummer] tegen het pad van [verzoeker 1] aan ligt. De vorige bewoners, die van 1974 tot eind 2006 nummer [nummer] hebben bewoond, hebben verklaard dat de ligusterhaag achter in hun tuin, die er al stond toen zij er kwamen wonen, praktisch tegen de bestrating van de achterburen stond, en verder dat die bestrating was gemarkeerd met een stalen buizen frame daarover heen, waarvan de staander aan linkerzijde gelijk stond met het midden van de haag. De haag stond, zoals zij verklaren, bij de verkoop van de woning aan [verzoeker 2] nog steeds op de bij hen bekende erfgrens. Deze verklaring heeft [verzoeker 2] als productie 16 in het geding gebracht.
Partijen zijn het erover eens dat het pad van [verzoeker 1] al die jaren hetzelfde is gebleven. Het is niet verplaatst en altijd 3 tegels breed geweest.
3.9.
De burenrechter heeft geconstateerd dat het buizenframe dat op de luchtfoto te zien is, ook nu nog over het pad van [verzoeker 1] heen staat, op de plaats van de uitgang van de tuin van [verzoeker 1] en aan het begin van zijn pad achter perceel [nummer]. Verder is te zien dat de destijds aanwezige (liguster)haag strak langs het pad van [verzoeker 1] loopt.
[verzoeker 1] heeft weliswaar gesteld dat de foto een bovenaanzicht geeft van de haag en dat de wortels daarvan verder naar binnen zouden kunnen staan, maar de foto toont dat de bovenkant van de haag langs de buisconstructie loopt. Het is niet waarschijnlijk dat de wortels van de haag zich destijds 70 cm meer richting perceel [nummer] hebben bevonden. Bovendien is te zien dat de situatie op de foto momenteel nog aanwezig is: de buis van de buisconstructie over het pad staat er nog en is, net als op de foto, nog steeds 5 à 6 tegels van het wasrek in de tuin van [verzoeker 1] verwijderd, dat, zoals [verzoeker 1] niet heeft betwist, met betonblokken in de grond verankerd is en dus in al die jaren niet verplaatst kan zijn.
3.10.
Op grond van het bovenstaande staat vast dat de grond grenzend aan het achterpad reeds in 1980 in het bezit was van de bewoners van perceel [nummer] en dat [verzoeker 1] gedurende meer dan twintig jaar zijn gestelde eigendomsrecht hierop niet heeft uitgeoefend. De strook grond vormde daarom bij de levering van perceel [nummer] door de vorige bewoners aan [verzoeker 2] onderdeel van deze onroerende zaak. De eigendom hiervan is hiermee op [verzoeker 2] als rechtsopvolger overgegaan.
Daar komt bij dat [verzoeker 1] niet heeft weersproken dat [verzoeker 2] in 2007 met hem overleg heeft gehad over de plaats van de schutting en dat partijen hebben afgesproken dat deze een stoeptegel van het pad van [verzoeker 1] zou moeten komen. Kennelijk ging [verzoeker 1] toen akkoord met de plaats van de schutting.
De conclusie luidt dat de huidige plaats van de schutting als juiste en rechtmatige markering van de erfgrens is te beschouwen.
3.11.
Ter plaatse is verder geconstateerd dat de schutting weliswaar de laatste 11 tegels van het pad richting garage slechts 8 cm verwijderd is van het pad van [verzoeker 1], maar dat dit wordt veroorzaakt doordat het pad scheef loopt. De schutting overschrijdt dan ook in dit opzicht niet de erfgrens tussen de grond die partijen in eigendom hebben.
3.12.
Gelet op de aard van de procedure ziet de burenrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] ieder de eigen kosten dragen.

4.De beslissing

De burenrechter:
stelt vast dat partijen ten aanzien van de schutting aan de zijkant van perceel [nummer] zijn overeengekomen dat deze gehandhaafd kan worden op de huidige plaats;
bepaalt dat de schutting aan de achterzijde van perceel [nummer] als juiste en rechtmatige markering van de erfgrens is te beschouwen;
wijst het eventueel meer of anders verzochte af;
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat en is in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015.