4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Vrijspraak ten aanzien van ‘drukken tegen het (onder)lichaam’
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn (onder)lichaam tegen het lichaam van aangever heeft gewreven, dan wel aangedrukt. Aangever heeft verklaard dat hij bij verdachte thuis wel eens een broodje stond te smeren, waarop verdachte bij het passeren in de keuken zijn onderlichaam tegen aangever aan heeft gedrukt.
Dat verdachte bij het passeren met zijn lichaam langs het lichaam van slachtoffer is gekomen en hem daarbij heeft aangeraakt, kan naar oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden aangeduid als een handeling van seksuele aard in de zin van artikel 246 WvSr. Verdachte zal voor dit deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Op 18 september 2013 komt [benadeelde] (hierna: aangever) aangifte doen bij de politie.Hij verklaart dat hij tussen zijn 6e en 18e jaar is aangerand door de vader van een vriend van hem, [verdachte] (hierna: verdachte). Uit de geboorteakte van aangever blijkt dat hij is geboren op [1987].Aangever verklaart over een stoeipartij met verdachte en diens zoontje, op een voetbalveldje achter het huis toen hij 6 jaar oud was, dat toen de hand van verdachte op zijn kruis lag en verdachte toen in zijn piemel en ballen kneep en zijn hand op het kruis van aangever liet liggen.Dat gebeurde nogmaals toen aangever 8 jaar oud was, ook toen kneep verdachte tijdens een stoeipartij in de piemel van aangever en bleef zijn hand een paar seconden op diens kruis.Aangever heeft verklaard dat hij zich hierna zo vies voelde, dat hij die avond heel lang in bad heeft gezeten.
Tussen zijn 14e en 17e levensjaar gaf verdachte gitaarlessen aan aangever. Hierbij ging verdachte achter aangever staan, liet zijn handen vanaf het middenrif van aangever afglijden naar zijn billen en betastte hem vervolgens bij zijn billen en in zijn kruis.Aangever verklaart dat hij verdachte hierop een elleboogstoot in zijn maag heeft gegeven.
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangever hem toen ze 15 of 16 jaar oud waren wel eens heeft verteld dat verdachte aan hem zat.Aangever vertelde hem dat hij verdachte een keer ram had gegeven toen deze aan hem zat.De getuige verklaart ook dat hij ook wel eens bij verdachte thuis kwam, dat verdachte fysiek was en vaak aan je zat.Nadat aangever zijn verhaal had verteld aan [getuige 1], is deze niet meer naar verdachte toe gegaan.
De moeder van aangever, [A], heeft verklaard dat [benadeelde] een keer thuis kwam toen hij zeven jaar oud was en zei: “
[verdachte] heeft aan mijn ballen gezeten”. Toen zij vroeg hoe dat dan was gebeurd zei hij: “
We waren met de jongens aan het stoeien en aan het voetballen op het veld.” Ook kan zij zich herinneren dat haar zoon –aangever- een keer extreem lang in bad heeft gezeten. Ze vond dat toen heel raar.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangever hem tijdens oud en nieuw van 2012-2013 heeft verteld over zijn ervaringen met verdachte. Het ging om aanraken door verdachte, ook op de geslachtsdelen, over de kleding heen. Hij zag dat aangever er enorm veel last van had. De situatie was voor hem moeilijk omdat zijn ouders goed bevriend waren met verdachte.
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ontkent dat er ooit ontuchtige handelingen plaats hebben gevonden tussen hem en aangever. Hij ontkent dat hij fysiek was en veel aan de jongens zat, hij heeft hooguit wel eens zijn hand door het haar van verdachte gehaald.
De rechtbank zal hieronder ingaan op de verweren zoals deze zijn gevoerd door de verdediging.
Bewijsminimum
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van aangever, samen met de verklaringen van getuige [getuige 1], [getuige 2] en [A] moeten worden gezien als één en dezelfde verklaring en dat er geen steunbewijs is om te komen tot een bewezenverklaring.
Volgens het tweede lid van art. 342 Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet worden aangenomen op grond van de verklaring van maar één getuige. Deze bepaling heeft als doel het waarborgen van een goede bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, WvSv is voldaan, kan niet in het algemeen worden beantwoord. Er moet naar de specifieke casus worden gekeken.
In dit geval vindt de verklaring van aangever naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Om te beginnen in de hiervoor genoemde verklaring van getuige [getuige 1], die heeft verklaard dat aangever hem vroeger, toen ze beiden een jaar of 15 of 16 oud waren, heeft verteld dat verdachte aan hem had gezeten en dat aangever hem toen een ram had gegeven. Getuige heeft verklaard dat verdachte een fysiek ingestelde man was die vaak aan je zat.
Daarnaast zijn er de verklaringen van getuige [getuige 2], die verklaart dat aangever hem eind 2012 heeft verteld over de aanrandingen en de verklaring van [A], de moeder van aangever die heeft verklaard dat aangever toen hij zeven jaar oud was heeft verteld dat verdachte aan zijn ballen had gezeten en die verklaart over een opmerkelijke situatie die zij zich kan herinneren, te weten het feit dat aangever een keer uren in bad heeft gezeten.
Verdachte bevestigt zelf de context van de aangifte, met name zijn aanwezigheid en die van aangever op de in de aangifte genoemde plaatsen en tijden.
Het verweer wordt verworpen.
Betrouwbaarheid van de aangever
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde, omdat de verklaring van aangever als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt.
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar.
Uit het dossier blijkt dat aangever in het verleden meermalen over de door hem als vervelend ervaren aanrakingen door verdachte heeft gepraat. Zowel toen hij ongeveer zeven jaar was tegen zijn moeder als toen hij ongeveer 15 jaar was tegen een vriendje.
Aangever heeft verklaard dat hij verdachte altijd een aardige man heeft gevonden en het goed met hem kon vinden. Aangever heeft ook verklaard dat hij altijd bang is geweest niet geloofd te worden en dat het moeilijk was omdat verdachtes zoon destijds zijn beste vriend was en hij niet wilde dat door zijn toedoen verdachte naar de gevangenis zou moeten. Ook waren zijn ouders bevriend met verdachte.
Tijdens de jaarwisseling 2012-2013 heeft aangever tegen getuige [getuige 2] gesproken over de ontuchtige handelingen van verdachte.
Getuige [getuige 3], directeur van een zorginstelling voor jongeren en kinderen met autisme, vertelde begin april 2013 enthousiast aan aangever dat iemand bij hem had gesolliciteerd en dat dat verdachte was. Getuige zag toen dat aangever enorm schrok en wit wegtrok. Aangever pakte zijn sigaretten, liep heen en weer en liep toen weg. Getuige is achter hem aangelopen om te vragen wat er aan de hand was. Aangever heeft toen gezegd dat verdachte vroeger losse handjes had en ook aan hem had gezeten.
Op 21 mei 2013, neemt aangever contact op met de politie en volgt uiteindelijk een aangifte. Aangever verklaart dat hij aangifte doet omdat het hem al heel lang dwars zit en dat het feit dat verdachte verscheen op zijn het werk, waar gewerkt wordt met kinderen die niet weerbaar zijn, de stap heeft vereenvoudigd.
Er is geen reden om aan te nemen dat aangever liegt. Aangever heeft steeds hetzelfde verklaard over de wijze van betasten (over de kleding heen, knijpen in de piemel en de ballen, aanraken bij de billen) en de momenten waarop en plaatsen waar dat zou hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft zelf ook aangegeven dat hij geen idee heeft waarom aangever hierover zou liegen. De rechtbank acht het onder deze omstandigheden niet goed voorstelbaar dat aangever een valse aangifte zou doen tegen verdachte.
Het verweer wordt verworpen
Met de officier van justitie acht de rechtbank het onder primair tenlastegelegde deels wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder rubriek 5 zal worden uitgeschreven.