ECLI:NL:RBMNE:2015:2673

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2015
Publicatiedatum
17 april 2015
Zaaknummer
16/661834-14
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontuchtige handelingen met minderjarige

Op 17 april 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De verdachte, die in de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 2003 in Soest woonde, werd beschuldigd van het dwingen van de benadeelde partij, geboren in 1987, tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen aanraken en knijpen in de geslachtsdelen van de benadeelde, die op dat moment nog geen 16 jaar oud was. De rechtbank heeft de verklaringen van de benadeelde en getuigen als voldoende betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien deze niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is er een schadevergoeding van € 550,00 toegewezen aan de benadeelde partij, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de benadeelde in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/661834-14
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 april 2015.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [1955] in [geboorteplaats],
Wonende te [adres] [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door raadsman mr. M. Ü. Özsüren, advocaat te Nijkerk.
Tevens is verschenen de benadeelde partij dhr. [benadeelde], die zich heeft laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. T.C. Cooman.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Primair: van 1 januari 1994 tot en met 31 december 2003 te Soest, [benadeelde] heeft gedwongen om ontuchtige handelingen te dulden.
Subsidiair: van 27 januari 1994 tot en met 26 januari 2003 in Soest ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [benadeelde] die toen nog geen 16 jaar oud was.

3.Voorvragen

3.1.
Bevoegdheid van de rechtbank
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het tenlastegelegde dat zich in België zou hebben afgespeeld.
De officier van justitie heeft betoogd dat de rechtbank op grond van artikel 5 Wetboek van strafrecht (hierna: WvSr) bevoegd is, nu het gaat om een Nederlandse verdachte. Daar komt bij dat, volgens artikel 5 WvSr, de rechtbank bevoegd is omdat het gaat om een strafbaar feit gepleegd tegen een persoon die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt.
De rechtbank stelt vast dat een deel van het tenlastegelegde in België heeft plaatsgevonden. Uit artikel 5 WvSr blijkt dat de Nederlandse strafwet toepasselijk is op een Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een misdrijf tegen een Nederlander, voor zover op dit feit naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld en daarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat op een misdrijf gepleegd op grond van artikel 246 WvSr (het primair tenlastegelegde) een maximale gevangenisstraf van 8 jaar gesteld is. Voor artikel 247 WvSr (het subsidiair tenlastegelegde) kan een maximale gevangenisstraf van 6 jaar worden opgelegd. De rechtbank heeft onderzocht en geconcludeerd dat ontucht met een minderjarige ook in België strafbaar is gesteld.
De rechtbank concludeert dat zij ten aanzien van het primair tenlastegelegde bevoegd is om kennis te nemen van het gehele tenlastegelegde feit.
Voor het subsidiair tenlastegelegde is de rechtbank alleen bevoegd voor de feiten die in Nederland hebben plaatsgevonden en niet voor de feiten die zich in België hebben afgespeeld.
3.2.
Overige vragen
De dagvaarding is geldig en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en verwijst daarvoor naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte moet worden vrijgesproken en voert daarvoor het volgende aan. Primair is de verdediging van mening dat er onvoldoende wettig bewijs is en dat niet is voldaan aan het bewijsminimum. Er is sprake van één bewijsmiddel, namelijk de aangifte. Alle overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden zijn te herleiden naar deze aangifte.
Subsidiair voert de verdediging aan dat de verklaringen van aangever onvoldoende betrouwbaar zijn. De verklaringen zijn op essentiële punten niet consistent en soms tegenstrijdig met de verklaringen van getuigen. Daar komt bij dat getuigen vóór de aangifte uitvoerig zijn ingelicht over wat er volgens aangever is gebeurd, waardoor niet is vast te stellen of deze verklaringen op waarheid berusten of door beïnvloeding tot stand zijn gekomen.
Meer subsidiair is de verdediging van mening dat geen sprake is van opzet op het plegen van ontucht. De uiterlijke verschijningsvorm van de handelingen kan op zichzelf niet leiden tot het bewijs van ontucht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Vrijspraak ten aanzien van ‘drukken tegen het (onder)lichaam’
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn (onder)lichaam tegen het lichaam van aangever heeft gewreven, dan wel aangedrukt. Aangever heeft verklaard dat hij bij verdachte thuis wel eens een broodje stond te smeren, waarop verdachte bij het passeren in de keuken zijn onderlichaam tegen aangever aan heeft gedrukt.
Dat verdachte bij het passeren met zijn lichaam langs het lichaam van slachtoffer is gekomen en hem daarbij heeft aangeraakt, kan naar oordeel van de rechtbank niet zonder meer worden aangeduid als een handeling van seksuele aard in de zin van artikel 246 WvSr. Verdachte zal voor dit deel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen ten aanzien van het primair tenlastegelegde
Op 18 september 2013 komt [benadeelde] (hierna: aangever) aangifte doen bij de politie. [2] Hij verklaart dat hij tussen zijn 6e en 18e jaar is aangerand door de vader van een vriend van hem, [verdachte] (hierna: verdachte). Uit de geboorteakte van aangever blijkt dat hij is geboren op [1987]. [3] Aangever verklaart over een stoeipartij met verdachte en diens zoontje, op een voetbalveldje achter het huis toen hij 6 jaar oud was, dat toen de hand van verdachte op zijn kruis lag en verdachte toen in zijn piemel en ballen kneep en zijn hand op het kruis van aangever liet liggen. [4] Dat gebeurde nogmaals toen aangever 8 jaar oud was, ook toen kneep verdachte tijdens een stoeipartij in de piemel van aangever en bleef zijn hand een paar seconden op diens kruis. [5] Aangever heeft verklaard dat hij zich hierna zo vies voelde, dat hij die avond heel lang in bad heeft gezeten. [6]
Tussen zijn 14e en 17e levensjaar gaf verdachte gitaarlessen aan aangever. Hierbij ging verdachte achter aangever staan, liet zijn handen vanaf het middenrif van aangever afglijden naar zijn billen en betastte hem vervolgens bij zijn billen en in zijn kruis. [7] Aangever verklaart dat hij verdachte hierop een elleboogstoot in zijn maag heeft gegeven. [8]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat aangever hem toen ze 15 of 16 jaar oud waren wel eens heeft verteld dat verdachte aan hem zat. [9] Aangever vertelde hem dat hij verdachte een keer ram had gegeven toen deze aan hem zat. [10] De getuige verklaart ook dat hij ook wel eens bij verdachte thuis kwam, dat verdachte fysiek was en vaak aan je zat. [11] Nadat aangever zijn verhaal had verteld aan [getuige 1], is deze niet meer naar verdachte toe gegaan. [12]
De moeder van aangever, [A], heeft verklaard dat [benadeelde] een keer thuis kwam toen hij zeven jaar oud was en zei: “
[verdachte] heeft aan mijn ballen gezeten”. Toen zij vroeg hoe dat dan was gebeurd zei hij: “
We waren met de jongens aan het stoeien en aan het voetballen op het veld.” Ook kan zij zich herinneren dat haar zoon –aangever- een keer extreem lang in bad heeft gezeten. Ze vond dat toen heel raar. [13]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangever hem tijdens oud en nieuw van 2012-2013 heeft verteld over zijn ervaringen met verdachte. Het ging om aanraken door verdachte, ook op de geslachtsdelen, over de kleding heen. Hij zag dat aangever er enorm veel last van had. De situatie was voor hem moeilijk omdat zijn ouders goed bevriend waren met verdachte. [14]
Bewijsoverwegingen
Verdachte heeft ontkent dat er ooit ontuchtige handelingen plaats hebben gevonden tussen hem en aangever. Hij ontkent dat hij fysiek was en veel aan de jongens zat, hij heeft hooguit wel eens zijn hand door het haar van verdachte gehaald.
De rechtbank zal hieronder ingaan op de verweren zoals deze zijn gevoerd door de verdediging.
Bewijsminimum
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van aangever, samen met de verklaringen van getuige [getuige 1], [getuige 2] en [A] moeten worden gezien als één en dezelfde verklaring en dat er geen steunbewijs is om te komen tot een bewezenverklaring.
Volgens het tweede lid van art. 342 Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet worden aangenomen op grond van de verklaring van maar één getuige. Deze bepaling heeft als doel het waarborgen van een goede bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342, tweede lid, WvSv is voldaan, kan niet in het algemeen worden beantwoord. Er moet naar de specifieke casus worden gekeken.
In dit geval vindt de verklaring van aangever naar het oordeel van de rechtbank voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Om te beginnen in de hiervoor genoemde verklaring van getuige [getuige 1], die heeft verklaard dat aangever hem vroeger, toen ze beiden een jaar of 15 of 16 oud waren, heeft verteld dat verdachte aan hem had gezeten en dat aangever hem toen een ram had gegeven. Getuige heeft verklaard dat verdachte een fysiek ingestelde man was die vaak aan je zat.
Daarnaast zijn er de verklaringen van getuige [getuige 2], die verklaart dat aangever hem eind 2012 heeft verteld over de aanrandingen en de verklaring van [A], de moeder van aangever die heeft verklaard dat aangever toen hij zeven jaar oud was heeft verteld dat verdachte aan zijn ballen had gezeten en die verklaart over een opmerkelijke situatie die zij zich kan herinneren, te weten het feit dat aangever een keer uren in bad heeft gezeten.
Verdachte bevestigt zelf de context van de aangifte, met name zijn aanwezigheid en die van aangever op de in de aangifte genoemde plaatsen en tijden.
Het verweer wordt verworpen.
Betrouwbaarheid van de aangever
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde, omdat de verklaring van aangever als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt.
Anders dan de verdediging vindt de rechtbank de verklaring van aangever betrouwbaar.
Uit het dossier blijkt dat aangever in het verleden meermalen over de door hem als vervelend ervaren aanrakingen door verdachte heeft gepraat. Zowel toen hij ongeveer zeven jaar was tegen zijn moeder als toen hij ongeveer 15 jaar was tegen een vriendje.
Aangever heeft verklaard dat hij verdachte altijd een aardige man heeft gevonden en het goed met hem kon vinden. Aangever heeft ook verklaard dat hij altijd bang is geweest niet geloofd te worden en dat het moeilijk was omdat verdachtes zoon destijds zijn beste vriend was en hij niet wilde dat door zijn toedoen verdachte naar de gevangenis zou moeten. Ook waren zijn ouders bevriend met verdachte.
Tijdens de jaarwisseling 2012-2013 heeft aangever tegen getuige [getuige 2] gesproken over de ontuchtige handelingen van verdachte.
Getuige [getuige 3], directeur van een zorginstelling voor jongeren en kinderen met autisme, vertelde begin april 2013 enthousiast aan aangever dat iemand bij hem had gesolliciteerd en dat dat verdachte was. Getuige zag toen dat aangever enorm schrok en wit wegtrok. Aangever pakte zijn sigaretten, liep heen en weer en liep toen weg. Getuige is achter hem aangelopen om te vragen wat er aan de hand was. Aangever heeft toen gezegd dat verdachte vroeger losse handjes had en ook aan hem had gezeten.
Op 21 mei 2013, neemt aangever contact op met de politie en volgt uiteindelijk een aangifte. Aangever verklaart dat hij aangifte doet omdat het hem al heel lang dwars zit en dat het feit dat verdachte verscheen op zijn het werk, waar gewerkt wordt met kinderen die niet weerbaar zijn, de stap heeft vereenvoudigd.
Er is geen reden om aan te nemen dat aangever liegt. Aangever heeft steeds hetzelfde verklaard over de wijze van betasten (over de kleding heen, knijpen in de piemel en de ballen, aanraken bij de billen) en de momenten waarop en plaatsen waar dat zou hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft zelf ook aangegeven dat hij geen idee heeft waarom aangever hierover zou liegen. De rechtbank acht het onder deze omstandigheden niet goed voorstelbaar dat aangever een valse aangifte zou doen tegen verdachte.
Het verweer wordt verworpen
Met de officier van justitie acht de rechtbank het onder primair tenlastegelegde deels wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder rubriek 5 zal worden uitgeschreven.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit:
op tijdstippen in de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 2003 te Soest, door een andere feitelijkheid [benadeelde] (geboren op [1987]) heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermalen
- vastpakken en aanraken en knijpen in de penis en ballen van die [benadeelde] en
- grijpen en vastpakken en betasten van het kruis van die [benadeelde] en
- vastpakken en aanraken van de billen van die [benadeelde],
bestaande die andere feitelijkheden uit
- het vastpakken van en stoeien met die [benadeelde] en
- het onverhoeds karakter van voornoemde handelingen.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd.

7.De strafbaarheid van verdachte

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten een gevangenisstraf van 2 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar wordt opgelegd en daarnaast een werkstraf voor de duur van 160 uur, te vervangen door 80 dagen hechtenis indien deze niet of niet naar behoren wordt verricht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken en geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een jongen op enkele momenten in de periode van zijn 8e tot zijn 16e levensjaar. Het slachtoffer was een vriendje van zijn zoon en daarom vaak bij verdachte thuis. Door zijn handelen heeft verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft zich (kennelijk) laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en daarbij geen rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke handelingen schade kunnen toebrengen aan de geestelijke gezondheid van kinderen. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring die door het slachtoffer is voorgelezen ter zitting.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de straf mee dat het gaat om bewezenverklaarde incidenten en er geen sprake lijkt te zijn van een structureel zich herhalend patroon. De gedragingen zijn ontuchtig maar moeten als een relatief minder ernstige vorm van ontucht worden gezien. Verdachte en het slachtoffer waren telkens geheel gekleed en het handelen van verdachte is niet verder gegaan dan betasten, aanraken en knijpen over de kleding.
Dat neemt niet weg dat de impact van de ontucht op aangever groot is gebleken. Aangever heeft als kleine jongen en als puber ervaringen moeten ondergaan van de vader van een vriendje van hem, waar hij niet over kon praten terwijl hij die gedragingen toen al als onbehoorlijk en vervelend heeft ervaren. Pas jaren later, omdat hij door incident de drang voelde andere kinderen voor een vergelijkbare ervaring te behoeden, heeft hij aangifte gedaan.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel justitiële documentatie van 11 februari 2015, waaruit blijkt dat hij nog nooit eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat een (voorwaardelijke) vrijheidsbenemende straf niet gerechtvaardigd is, gelet op het hierboven genoemde. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie daarom ook niet volgen. Aan verdachte zal worden opgelegd een werkstraf van 80 uur, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien verdachte deze niet of niet naar behoren heeft verricht.

9.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde] vordert ten aanzien van het tenlastegelegde een schadevergoeding van € 550,00, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het bedrag bestaat uit € 50,00 materiële schade en
€ 500,00 immateriële schade.
9.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de gehele vordering benadeelde partij toe te wijzen, met oplegging van de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu vrijspraak is bepleit.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 550,00 een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Het bedrag bestaat uit € 50,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd, te weten 1 januari 1994 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
- Het bewezen verklaarde levert op zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Strafbaarheid
- Verklaart het bewezene strafbaar.
- Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
- Veroordeelt verdachte tot een
werkstraf van 80 uur.
- Te
vervangendoor
40 dagen hechtenisindien deze niet of niet naar behoren wordt verricht.
Vordering benadeelde partij
- Wijst de vordering van [benadeelde] toe tot een bedrag van € 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
1 januari 1994, tot aan de dag van de algehele voldoening. Het bedrag bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade.
- Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde].
- Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
- Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde] € 550,00 (zegge: vijfhonderdvijftig euro), aan de Staat te betalen, bestaande uit € 50,00 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 11 dagen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 1994, tot aan de dag van de algehele voldoening. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
- Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.A. Gerritse, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en A.G. Bakker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Capitano, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 april 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 1 januari 1994 tot
en met 31 december 2003 te Soest, althans in het arrondissement Utrecht, althans in Nederland en/of België door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [benadeelde] (geboren op [1987]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande uit het meermalen, althans eenmaal
- vastpakken en/of aanraken en/of knijpen in/van de penis en/of ballen van die [benadeelde] en/of
- knijpen en/of grijpen en/of vastpakken en/of betasten van/in/bij de/het kruis en/of van die [benadeelde] en/of
- knijpen en/of vastpakken en/of aanraken in/bij/van de billen van die [benadeelde] en/of - wrijven en/of aanraken van het lichaam van die [benadeelde] en/of
- wrijven en/of drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, (onder)lichaam tegen het lichaam van die [benadeelde]
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkheden (telkens) uit
- het vastpakken van en/of stoeien met die [benadeelde] en/of
- het onverhoeds karakter van voornoemde handelingen.
art 246 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 27 januari 1994 tot en met 26 januari 2003 te Soest, althans in het arrondissement Utrecht, althans in Nederland en/of België met [benadeelde], geboren op [1987], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het (telkens) ontuchtig
- vastpakken en/of aanraken en/of knijpen in/van de penis en/of
ballen van die [benadeelde] en/of
- knijpen en/of grijpen en/of vastpakken en/of betasten van/in/bij de/het kruis en/of van die [benadeelde] en/of
- knijpen en/of vastpakken en/of aanraken in/bij/van de billen van die [benadeelde] en/of
- wrijven en/of aanraken van het lichaam van die [benadeelde] en/of
- wrijven en/of drukken en/of brengen van zijn, verdachtes, (onder)lichaam tegen het lichaam van die [benadeelde].
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om proces-verbaal nr. PL0981 201311906, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 12.
3.Afschrift d.d. 23-8-2013 van de geboorteakte van de burgerlijke stand Gemeente Eemnes, p. 32.
4.Proces-verbaal van aangifte, p. 18-19.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 20.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 20.
7.Proces-verbaal van aangifte, p. 21.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 21.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 49.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 50.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 50.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 51.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 41 (midden ) en 42 (eerste alinea).
14.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 56.