ECLI:NL:RBMNE:2015:2752

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
C-16-369836 - HA RK 14-119
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming vereffenaar en toepassing artikel 69 Rv in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een erfrechtelijke procedure. Het verzoek tot benoeming van een vereffenaar is ingediend door [verzoeker], die optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige 1]. De tegenpartij, [verweerder], vertegenwoordigt de minderjarige [minderjarige 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater, [A], is overleden en dat de minderjarige dochters de enige erfgenamen zijn. Het verzoek tot benoeming van een vereffenaar is afgewezen omdat het niet is gelukt een deskundige te vinden die bereid is de benoeming te aanvaarden. De rechtbank heeft ook het verzoek om toepassing van artikel 69 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering afgewezen, omdat de procedure niet correct was ingeleid. De rechtbank heeft overwogen dat de verzoeken van [verweerder] niet ontvankelijk zijn, omdat deze niet in de juiste procedure zijn ingediend. De kosten van het geding zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een correcte procedurele aanpak in erfrechtelijke geschillen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/369836 / HA RK 14-119
Beschikking van 24 april 2015
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
handelend als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige 1],
hierna te noemen: [verzoeker],
advocaat: mr. J.C. Duvekot,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
handelend als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarige [minderjarige 2],
hierna te noemen: [verweerder],
advocaat: mr. M.Y.M. Renken,
betreffende de nalatenschap van:
[A], geboren te [geboorteplaats] op [1972], overleden te [woonplaats] op [2012], laatst gewoond hebbende te [woonplaats], hierna ook te noemen: erflater.

1.De procedure

1.1
[verzoeker] heeft op 26 mei 2014 bij de sector kanton van rechtbank Midden-Nederland een verzoekschrift ingediend dat strekt tot het benoemen van een vereffenaar.
1.2
Op 19 juni 2014 is ter griffie een brief van mr. Duvekot ingekomen, waarin hij verzoekt het verzoekschrift door te zenden aan de rechtbank, hetgeen is gebeurd.
1.3
[verweerder] heeft op 14 juli 2014 een verweerschrift, tevens houdende een zelfstandig verzoek, ingediend.
1.4
De zaak is behandeld ter zitting van 3 oktober 2014. Daarbij zijn verschenen [verzoeker], mr. J.C. Duvekot, [verweerder], mr. M.Y.M. Renken, [B] en [C]. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.5
Na de zitting zijn door de rechtbank diverse notarissen benaderd met de vraag of zij bereid zijn een benoeming tot vereffenaar van de nalatenschap van erflater te aanvaarden. Omdat geen van de benaderde notarissen zich bereid wilde verklaren, zijn partijen in de gelegenheid gesteld zelf een vereffenaar voor te stellen. Partijen zijn vervolgens met elkaar in overleg getreden om de geschillen over de afwikkeling van de nalatenschap van erflater in der minne te regelen en hebben de rechtbank verzocht de zaak aan te houden. De rechtbank heeft de zaak aangehouden tot 1 april 2015.
1.6
Op 31 maart 2015 heeft mr. Renken de rechtbank per fax bericht dat geen overeenstemming tussen partijen is bereikt. Tevens is verzocht artikel 69 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (verder: Rv) toe te passen.

2.Vaststaande feiten

2.1
Erflater is overleden met achterlating van haar twee minderjarige dochters, te weten [minderjarige 2] en [minderjarige 1], als enige erfgenamen. Deze minderjarigen hebben verschillende vaders, te weten [verweerder] respectievelijk [verzoeker].
2.2
[verweerder] en [verzoeker] hebben de nalatenschap namens hun minderjarige kinderen beneficiair aanvaard.
2.3
[verweerder] was gehuwd met erflater in algehele gemeenschap van goederen en dit huwelijk is door echtscheiding geëindigd op [2011].

3.De beoordeling

3.1
De wettelijke grondslag voor het verzoek tot benoeming van een vereffenaar is artikel 4:203 Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
3.2
Op grond van artikel 4:203 lid 1 sub a van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) kan de rechtbank na een aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving een vereffenaar benoemen op verzoek van een erfgenaam.
3.3
Artikel 4:206 lid 1 BW bepaalt dat de rechtbank niet beslist op het verzoek tot benoeming van een vereffenaar dan na verhoor of behoorlijke oproeping van de verzoeker, alsmede voor zover zij bestaan en bekend zijn, van de erfgenamen, de boedelnotaris en de executeur. [verzoeker] en [verweerder] zijn in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van de erfgenamen ter zitting gehoord. Van het bestaan van een boedelnotaris en executeur is niet gebleken.
3.4
De rechtbank overweegt dat de wet geen inhoudelijke eisen stelt aan het verzoek van een erfgenaam tot benoeming van een vereffenaar. Echter, het is de rechtbank en ook partijen niet gelukt een onafhankelijke deskundige te vinden die bereid is de benoeming tot vereffenaar te aanvaarden. Daarom zal de rechtbank het verzoek tot benoeming van een vereffenaar afwijzen.
3.5
[verweerder] verzoekt in zijn verweerschrift de omvang en de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen, waarin [verweerder] en erflater waren gehuwd, vast te stellen.
3.6
De rechtbank overweegt dat het bij het verweerschrift ingediende verzoek tot vaststelling van de omvang en de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen gegrond is op artikel 3:185 BW. Deze zaak had moeten worden ingeleid met een dagvaarding in plaats van met een verzoek in reconventie.
3.7
[verweerder] heeft de rechtbank verzocht artikel 69 Rv toe te passen ten aanzien van dat deel dat formeel bezien met een dagvaarding ingeleid had moeten worden.
3.8
De rechtbank overweegt dat [verweerder] voor wat betreft het verzoek tot benoeming van een vereffenaar van de nalatenschap van erflater, optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter [minderjarige 2] en dat [verzoeker] optreedt als wettelijk vertegenwoordiger van zijn minderjarige dochter [minderjarige 1]. Dat betekent dus dat over de benoeming van een vereffenaar eigenlijk geprocedeerd wordt tussen de minderjarige kinderen [minderjarige 2] en [minderjarige 1].
3.9
Indien een procedure met een verzoekschrift is ingeleid in plaats van met een dagvaarding of met een dagvaarding in plaats van met een verzoekschrift, dient de rechter op grond van artikel 69 Rv ambtshalve ervoor zorg te dragen dat de procedure wordt doorgeleid naar de juiste procedure. De vraag is of dat in dit geval mogelijk is.
3.1
Uit het verweerschrift blijkt dat toen erflater nog leefde, [verweerder] (toen natuurlijk handelende voor zichzelf) en erflater zich op aangeven van de scheidingsrechter tot een scheidingsmediator hebben gewend. Zij hebben volgens het verweerschrift destijds onder andere afspraken gemaakt over de peildatum voor het verdelen van de ontbonden gemeenschap van goederen en voor het vaststellen van de omvang van de ontbonden gemeenschap van goederen, maar door het overlijden van erflater is dit niet in een convenant bevestigd. Na het overlijden van erflater is blijkbaar een geschil ontstaan over eventueel tussen [verweerder] en erflater gemaakte afspraken. Als erflater nog geleefd had en over de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen een oordeel van de rechter gewenst was geweest, dan zou [verweerder] erflater hebben moeten dagvaarden. Na het overlijden van erflater, zou [verweerder] (uitsluitend handelende voor zichzelf) de erfgenamen van erflater moeten dagvaarden, dus [minderjarige 1] én [minderjarige 2]. Dit betekent dat in het geschil over de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen andere partijen betrokken zijn dan in het primaire verzoek tot benoeming van een vereffenaar. Daarom is de rechtbank van oordeel dat artikel 69 Rv niet toegepast kan worden voor wat betreft het verzoek in reconventie betreffende de verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen.
3.11
Tevens verzoekt [verweerder] in zijn verweerschrift voor recht te verklaren dat de uitkeringen uit de in het verweerschrift genoemde verzekeringspolissen geen quasi-legaten als bedoeld in artikel 4:126 lid 2 BW zijn. Het bij het verweerschrift ingediende verzoek om een verklaring voor recht uit te spreken over de uitkeringen uit de in het verweerschrift genoemde verzekeringspolissen, is gegrond op artikel 3:302 BW. Ook deze zaak had met een dagvaarding moeten worden ingeleid in plaats van met een verzoek in reconventie en ook in deze zaak is het de vraag of artikel 69 Rv toegepast kan worden.
3.12
Uit de stukken blijkt dat verzekeringen tot uitkering zijn gekomen door het overlijden van erflater. Deze verzekeringen zijn uitgekeerd aan [verweerder] in persoon, omdat hij begunstigde van de verzekeringen was. De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie een verzekering niet aan de nalatenschap uitkeert, maar aan de begunstigde toekomt krachtens een eigen recht. Als een begunstiging bij een sommenverzekering op grond van artikel 4:126 BW kwalificeert als quasi-legaat, dan brengt artikel 4:127 BW mee dat de begunstigde verplicht is tot vergoeding van de waarde aan de gezamenlijke erfgenamen. Dat betekent in dit geval dat als de begunstiging bij een sommenverzekering zou kwalificeren als quasi-legaat, dat [verweerder] in persoon zou moeten overgaan tot vergoeding van de waarde aan [minderjarige 1] én [minderjarige 2]. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat ook in het geschil over de kwalificatie van de uitkeringen uit de verzekeringspolissen, andere partijen betrokken zijn dan in het primaire verzoek tot benoeming van een vereffenaar. Daarom is de rechtbank ook hier van oordeel dat artikel 69 Rv niet toegepast kan worden.
3.13
Nu ten aanzien van de door [verweerder] in het verweerschrift ingediende verzoeken artikel 69 Rv niet toegepast kan worden, zal de rechtbank [verweerder] in die verzoeken niet-ontvankelijk verklaren.
3.14
De rechtbank zal de kosten van het geding vanwege de aard van het geschil compenseren in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten dient te dragen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot benoeming van een vereffenaar af;
wijst het verzoek tot toepassing van artikel 69 Rv af;
verklaart [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn bij het verweerschrift ingediende verzoeken;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2015.