Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.Verloop van de procedure
- [appellant] met haar advocaat;
- de heer [schuldeiser 1] met zijn advocaat;
- de vereffenaar.
2.Feiten
3.Overwegingen van de rechtbank
Ontvankelijkheid
uitde nalatenschap heeft plaatsgevonden en bovendien dat de termijn waarbinnen de door de rechtbank benoemde vereffenaar een beroep kan doen op artikel 4:216 BW is verlopen. Zo is de sommenverzekering in maart 2005 uitgekeerd zodat de door de rechtbank benoemde vereffenaar deze op grond van artikel 4:216 BW vóór maart 2008 had moeten terugvorderen. De vereffenaar is pas na het verstrijken van voormelde termijnen benoemd, namelijk op 30 september 2009. Derhalve concludeert [appellant] dat de vereffenaar op grond van artikel 4:216 BW niet tot vermindering kan overgaan zodat de aanwijzing van de rechter-commissaris op dit punt onjuist is.
uitde nalatenschap is gedaan, wijst de rechtbank erop (dat ook in de uitspraak van het hof is overwogen) dat al sinds het arrest van de Hoge Raad van 29 juni 1888 inzake de weduwe Pondman (Weekblad van het Recht, 5588) de leer van het zelfstandig recht, die inhoudt dat de uitkering rechtstreeks aan de begunstigde toekomt en niet in de nalatenschap van de erflater valt, stevig is verankerd in vaste jurisprudentie. De uitkering komt aan de erfgenamen toe buiten de nalatenschap om. Echter, anders dan [appellant] betoogt, is artikel 4:216 BW desalniettemin van toepassing op dit quasi-legaat, nu in artikel 4:128 BW expliciet is bepaald dat dit artikel van overeenkomstige toepassing is op degenen die zijn bevoordeeld door een handeling als bedoeld in artikel 126 leden 1 en 2, onder c en, voor zover dit niet onredelijk is, door een handeling als bedoeld in artikel 126 lid 2 onder b. Zoals reeds is overwogen heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de betreffende uitkering valt onder 126 lid 1 en 2 onder b en bovendien is gesteld noch gebleken dat dit onredelijk is. Artikel 4:216 BW is aldus van toepassing op dit quasi-legaat.
“het ingekorte of in mindering komende gedeelte”.De rechtbank oordeelt dat [appellant] uitgaat van een onjuiste lezing van de betreffende overweging. Immers, de rechter-commissaris heeft slechts gewezen op de inhoud van het betreffende artikel en heeft niet geoordeeld dat sprake is van inkorting in dit geval. In zoverre faalt de grief.
904,00