In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 4 februari 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde]. [Eiser] vorderde betaling van loon en een bruto-specificatie van een eerder ontvangen bedrag. [Eiser] was in dienst bij [bedrijf] B.V., dat op 20 mei 2014 failliet werd verklaard. Na het faillissement heeft [gedaagde] de transporten van [bedrijf] overgenomen en [eiser] heeft zijn werkzaamheden in het bedrijfspand van IFO B.V. voortgezet. [Eiser] ontving op 8 september 2014 een bedrag van € 4.628,-- netto van [gedaagde] met de vermelding 'schade betaling'. Op 3 oktober 2014 bood [gedaagde] [eiser] een tijdelijke arbeidsovereenkomst aan, maar [eiser] heeft deze niet aanvaard. De kantonrechter oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat er een arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand was gekomen, ondanks de beëindiging door [gedaagde] op 17 oktober 2014. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] verplicht was om het loon van [eiser] te betalen vanaf 6 oktober 2014, omdat de arbeidsovereenkomst op dat moment nog niet rechtsgeldig was beëindigd. Daarnaast werd [gedaagde] veroordeeld tot het verstrekken van een bruto-specificatie van het eerder betaalde bedrag en tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten werden aan de zijde van [eiser] toegewezen.