ECLI:NL:RBMNE:2015:3087

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2015
Publicatiedatum
1 mei 2015
Zaaknummer
16/659048-15 [P]
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag met voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 1 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 18 januari 2015 samen met een medeverdachte heeft geprobeerd een slachtoffer van het leven te beroven in Hilversum. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer meermalen met kracht hebben geschopt en geslagen, terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon van de verdachte. De verdachte heeft spijt betuigd en inzicht getoond in zijn handelen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij het slachtoffer een schadevergoeding van € 3.597,00 heeft gevorderd, die is toegewezen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
parketnummer: 16/659048-15 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 mei 2015
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1995] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Flevoland
raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 april 2015 waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander op 18 januari 2015 geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven, dan wel geprobeerd heeft die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel openlijk geweld tegen die [slachtoffer] heeft gepleegd, door die [slachtoffer] meerdere malen met kracht (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) tegen het lichaam en hoofd te slaan en te trappen.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [slachtoffer] is geschopt tegen zijn lichaam, armen, benen en hoofd.
De geweldshandeling zoals tenlastegelegd onder het laatste gedachtestreepje kan niet voor rekening van verdachte komen. Deze geweldshandeling is door de medeverdachte verricht, nadat hij door verdachte was weggetrokken bij [slachtoffer]. Door het wegtrekken en afstand nemen eindigde op dat moment het opzet en medeplegen van verdachte. Verdachte dient derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer], dan wel het op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De overige gepleegde geweldshandelingen zijn, gelet op de geldende jurisprudentie, onvoldoende om zwaar lichamelijk letsel op te leveren. De kans dat iemand overlijdt ten gevolge van deze geweldshandelingen is verre van aanmerkelijk te noemen.
Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van de onder primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
De raadsman heeft gesteld dat het meer subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] op 18 januari 2015 in Hilversum op straat meermalen geschopt is.
[slachtoffer] kan zich van 18 januari 2015 niet veel herinneren. Hij was uit geweest in Hilversum en herinnert zich slechts dat hij, terwijl hij op de grond lag, een schop tegen zijn hoofd heeft gekregen van een jongen. [2]
De mishandeling van [slachtoffer] werd vastgelegd met verschillende camera’s van het Gemeentelijk cameratoezicht Hilversum. Verbalisanten [A] en [B] hebben de camerabeelden bekeken en zagen op de beelden van camera 7 dat [medeverdachte] en zijn medeverdachte [verdachte] in de Leeuwenstraat te Hilversum naar een man toeliepen.
[medeverdachte] liep voor de man langs en ging voor hem staan, waardoor de man niet verder kon. [verdachte] stond links van de man. [medeverdachte] gaf de man een duw in de richting van [verdachte] en gaf tegelijkertijd met zijn rechterarm een klap op de rug van de man. [verdachte] pakte de man vast ter hoogte van zijn schouder en schopte hem tegen zijn benen. Terwijl [verdachte] de man nog vast had nam [medeverdachte] een soort aanloop en met een zwaai gaf hij een klap in de richting van het hoofd van de man en schoot deze daarna voorbij. Hierop werd de man door [verdachte] tegen zijn benen geschopt. [medeverdachte] en de man kwamen ten val. [verdachte] trok de man van [medeverdachte] af en sleepte hem een stukje weg.
Terwijl de man op handen en knieën zat gaf [verdachte] de man een schop tegen zijn hoofd. [medeverdachte] en [verdachte] schopten daarna allebei een aantal keren achter elkaar tegen en op het hoofd van de man. De man bleef tijdens het schoppen roerloos liggen. Terwijl de man op de grond lag gaf [medeverdachte] de man een vuistslag in het gezicht.
De man lag vervolgens half op zijn zij. [verdachte] hief zijn rechter been op en trapte met kracht naar beneden tegen het hoofd van de man. Dit herhaalde hij nog een keer met zijn hak. [medeverdachte] schopte met kracht nog een keer tegen de romp van de man, die nog roerloos op de grond lag.
[verdachte] versleepte de man een stukje. [medeverdachte] bukte en gaf een tik op het hoofd van de man. Vervolgens schopte [medeverdachte] tegen het gezicht van de man, waardoor het hoofd van de man naar achteren ging. [verdachte] gaf de man twee “voetvegen” tegen het hoofd.
[verdachte] trok [medeverdachte] bij de man vandaan. [medeverdachte] trok zich los en [verdachte] probeerde hem mee te trekken maar [medeverdachte] bleef staan. [verdachte] liep langzaam weg. De man probeerde op te staan en stond met handen en voeten op de grond. [medeverdachte] liep naar de man, spreidde zijn armen en hief zijn rechter been op en trapte met kracht naar beneden tegen het hoofd van de man. Deze viel meteen op de grond en bleef roerloos liggen. [3]
Bij [slachtoffer] werd onder andere het navolgende letsel vastgesteld: een zwelling links boven op het hoofd, een geheel rood verkleurde linker oorschelp, een blauwe verkleuringen onder het linkeroog, op de linker bovenarm en op het linker onderbeen. [4]
[getuige 1] stond in de Leeuwenstraat en zag dat er een man op straat lag en dat deze man in elkaar werd geslagen en vooral tegen zijn hoofd werd geschopt door twee jongens. [5]
[getuige 2] zag dat er een man op de grond lag en dat deze man meerdere schoppen tegen zijn hoofd kreeg van twee Marokkaanse jongens. [6]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 januari 2015 samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] in Hilversum was. Zij hadden daar met een man gevochten. Hij had de man hard geschopt. [7]
(bewijs)overwegingen
Partiele vrijspraak geweldshandeling laatste gedachtestreepje
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het medeplegen door verdachte van de geweldshandeling, het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] terwijl deze op probeerde te staan, zoals deze ten laste is gelegd onder het laatste gedachtestreepje, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De medeverdachte [medeverdachte] was door verdachte weggetrokken bij [slachtoffer]. [medeverdachte] is, terwijl [slachtoffer] op probeerde te staan en op handen en knieën zat, teruggelopen naar [slachtoffer] en heeft hem tegen zijn hoofd naar de grond getrapt. Verdachte had op dat moment afstand genomen van [slachtoffer] en van het daarna door [medeverdachte] toegepaste geweld.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging
Schoppen tegen het hoofd
Uit de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd is geschopt. Voorts is er bij [slachtoffer] onder andere letsel aan zijn hoofd vastgesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] heeft gevochten en deze hard geschopt had. De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisanten [A] en [B] bij het uitkijken van de camerabeelden, zoals deze zijn neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van het slachtoffer, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Er is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte [slachtoffer] tegen de grond gewerkt. Daarop volgde een ware explosie van geweld waarbij [slachtoffer], terwijl hij op de grond lag en of zich niet tegen het geweld kon verdedigen, of daar niet toe in staat was, door beide verdachten meerdere malen met geschoeide voeten met kracht op diverse plaatsen op/tegen zijn hoofd werd geschopt. Voorts werd [slachtoffer], terwijl zijn hoofd op de harde ondergrond lag, van boven af op zijn hoofd gestampt. Niet blijkt van enige terughoudendheid van verdachte of zijn mededader bij het schoppen, trappen, ‘hakken’ of stompen van die [slachtoffer], noch in de plaats waar zij [slachtoffer] raakten of probeerden te raken, noch in de kracht van hun inzet.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is. Verdachte moet geacht worden daarvan op de hoogte te zijn. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte kunnen dan ook, met name gelet op de kracht en frequentie van de trappen tegen nota bene het hoofd van [slachtoffer], naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van [slachtoffer], dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Op basis van het bovenstaande wordt het verweer van de verdediging, dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer], verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van medeplegen. Verdachte is samen met zijn medeverdachte achter [slachtoffer] aangelopen. Zij hebben hem samen tegen de grond gewerkt, waarna de hiervoor omschreven geweldshandelingen door beide verdachten werden gepleegd. Verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het door hem en zijn medeverdachte op [slachtoffer] uitgeoefende geweld en heeft van het begin tot het eind actief deelgenomen aan voornoemde geweldshandelingen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte ten aanzien van de poging tot doodslag.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachte ten minste met voorwaardelijk opzet geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meerdere malen met kracht tegen het hoofd te schoppen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op18 januari 2015 te Hilversum, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader die [slachtoffer]
- vastgehouden en/of vervolgens tegen het lichaam geschopt/getrapt en
- meermalen tegen het hoofd gestompt/geslagen en
- tegen de benen geschopt/getrapt waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
- ( terwijl die [slachtoffer] (roerloos) op de grond lag) meermalen met veel kracht tegen het hoofd en tegen het lichaam, geschopt/getrapt en/of gestompt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
medeplegen poging tot doodslag
5.2
De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman verzocht verdachte een gevangenisstraf op te leggen, die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte samen met een ander heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven te beroven. Zonder dat daartoe enige aanleiding was heeft verdachte [slachtoffer] terwijl deze op de grond lag meerdere malen met kracht tegen diens hoofd geschopt.
Door dit forse geweld in het uitgaanslevens heeft verdachte grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer, maar ook op zijn vertrouwen in mensen om hem heen en in de maatschappij. [slachtoffer] ondervindt tot op heden nog steeds de lichamelijke en psychische klachten ten gevolge van dit feit en is daarvoor onder medische behandeling. Voorts veroorzaken dergelijke feiten, zeker als het feit plaatsvindt op de openbare weg en er mensen getuigen van zijn, gevoelens van onveiligheid en onrust bij deze getuigen in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen.
Uit een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict, maar niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 2 april 2014. Uit het rapport volgt dat verdachte geen agressieprobleem heeft. Hij beschikt over voldoende vaardigheden om conflicten zonder geweld op te lossen. Hij toont zelfinzicht en benoemt de factoren die meespeelden in de totstandkoming van het delict. Verdachte komt uit een sterk sociaal gezin, waaruit hij positieve normen en waarden meekreeg. Hij wordt gesteund door zijn ouders, die hem motiveren tot scholing en werk. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De reclassering adviseert verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Verdachte heeft het slachtoffer een excuusbrief geschreven en heeft ter terechtzitting nog een brief aan het slachtoffer overhandigd. Verdachte heeft ter terechtzitting zijn spijt betuigd en inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen. Verdachte komt hierin oprecht over.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de nog jonge leeftijd van verdachte en met de straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van het feit, een gevangenisstraf gelijk aan de straf die de medeverdachte opgelegd is, te weten van 24 maanden.
De rechtbank ziet in het handelen en de persoon van verdachte aanleiding om een deel van voornoemde straf voorwaardelijk op te leggen. Verdachte heeft na het bewezenverklaarde geweld, zijn medeverdachte weggetrokken van het slachtoffer. Voorts heeft verdachte spijt betuigt en inzicht getoond in het kwalijke van zijn handelen en neemt hij verantwoordelijkheid voor zijn gedrag.
Alles afwegende acht de rechtbank een straf gelijk aan die door de officier van justitie is geëist, passend en geboden en zal verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opleggen waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De voorwaardelijke straf dient voor verdachte als stok achter de deur om te trachten hem in de toekomst er van te weerhouden zich wederom aan een strafbaar feit schuldig te maken..
De rechtbank ziet geen ruimte voor een lichtere of andere sanctie.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 3.597,00 waarvan
€ 1.345,00 ter zake materiele schade en € 2.252,00 ter zake immateriële schade, met daarbij de wettelijke rente en toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel toe te wijzen, met daarbij de gevorderde wettelijke rente en toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
7.2
het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering van de benadeelde partij niet betwist en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van de benadeelde partij levert geen onevenredige belasting van het strafgeding op. Tevens is vast komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering kan dan ook worden toegewezen voor een bedrag van € 3.597,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 18 januari 2015 tot de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank bepalen dat voor zover het toegekende bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Verdachte zal worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens eveneens hoofdelijk- de schadevergoedingsmaatregel opleggen, eveneens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
medeplegen poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe voor een bedrag van
€ 3.597,00, waarvan € 1.345,00 ter zake materiele schade en € 2.252,00 ter zake immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
- veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 3.597,00, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 18 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. H.A. Gerritse en mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 mei 2015.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 18 januari 2015 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of (één of meer van) zijn mededader(s) die [slachtoffer]
- tegen het lichaam geduwd en/of geslagen en/of
- vastgehouden en/of (vervolgens) tegen het lichaam geschopt/getrapt en/of
- meermalen, althans éénmaal, tegen het hoofd gestompt/geslagen en/of
- tegen de benen geschopt/getrapt waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] (roerloos) op de grond lag) meermalen met veel kracht tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam, geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] probeerde op te staan) met veel kracht tegen het hoofd geschopt/getrapt waardoor deze wederom op de grond viel,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 18 januari 2015 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn medeverdachte(n) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
- tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geduwd en/of geslagen en/of
- het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben vastgehouden en/of (vervolgens) tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt en/of
- meermalen, althans éénmaal, tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben gestompt/geslagen en/of
- meermalen, althans éénmaal, tegen de benen van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] (roerloos) op de grond lag) meermalen met veel kracht tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer], heeft/hebben geschopt/getrapt en/of gestompt/geslagen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] probeerde op te staan) met veel kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft/hebben geschopt/getrapt waardoor deze wederom op de grond is gevallen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 18 januari 2015 te Hilversum, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Leeuwenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen, althans éénmaal,
- duwen en/of slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- vasthouden van het lichaam van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) het schoppen/trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- stompen/slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- schoppen/trappen tegen de benen van die [slachtoffer] waardoor die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] (roerloos) op de grond lag) met veel kracht tegen het hoofd en/of elders tegen het lichaam van die [slachtoffer] schoppen/trappen en/of stompen/slaan en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] probeerde op te staan) met veel kracht schoppen/trappen tegen het hoofd van die [slachtoffer] waardoor deze wederom op de grond is gevallen;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het proces-verbaal nummer PL0900-2015018939. De door de rechtbank in de voetnoten aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij de wet gestelde eisen.
2.proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 78 en 79.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 91 tot en met 94.
4.Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5 Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer], pagina 83.
5.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1], met bijlagen, pagina 67.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], met bijlage, pagina 78.
7.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 17 april 2015.