4.3Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat [slachtoffer] op 18 januari 2015 in Hilversum op straat meermalen geschopt is.
[slachtoffer] kan zich van 18 januari 2015 niet veel herinneren. Hij was uit geweest in Hilversum en herinnert zich slechts dat hij, terwijl hij op de grond lag, een schop tegen zijn hoofd heeft gekregen van een jongen.
De mishandeling van [slachtoffer] werd vastgelegd met verschillende camera’s van het Gemeentelijk cameratoezicht Hilversum. Verbalisanten [A] en [B] hebben de camerabeelden bekeken en zagen op de beelden van camera 7 dat [medeverdachte] en zijn medeverdachte [verdachte] in de Leeuwenstraat te Hilversum naar een man toeliepen.
[medeverdachte] liep voor de man langs en ging voor hem staan, waardoor de man niet verder kon. [verdachte] stond links van de man. [medeverdachte] gaf de man een duw in de richting van [verdachte] en gaf tegelijkertijd met zijn rechterarm een klap op de rug van de man. [verdachte] pakte de man vast ter hoogte van zijn schouder en schopte hem tegen zijn benen. Terwijl [verdachte] de man nog vast had nam [medeverdachte] een soort aanloop en met een zwaai gaf hij een klap in de richting van het hoofd van de man en schoot deze daarna voorbij. Hierop werd de man door [verdachte] tegen zijn benen geschopt. [medeverdachte] en de man kwamen ten val. [verdachte] trok de man van [medeverdachte] af en sleepte hem een stukje weg.
Terwijl de man op handen en knieën zat gaf [verdachte] de man een schop tegen zijn hoofd. [medeverdachte] en [verdachte] schopten daarna allebei een aantal keren achter elkaar tegen en op het hoofd van de man. De man bleef tijdens het schoppen roerloos liggen. Terwijl de man op de grond lag gaf [medeverdachte] de man een vuistslag in het gezicht.
De man lag vervolgens half op zijn zij. [verdachte] hief zijn rechter been op en trapte met kracht naar beneden tegen het hoofd van de man. Dit herhaalde hij nog een keer met zijn hak. [medeverdachte] schopte met kracht nog een keer tegen de romp van de man, die nog roerloos op de grond lag.
[verdachte] versleepte de man een stukje. [medeverdachte] bukte en gaf een tik op het hoofd van de man. Vervolgens schopte [medeverdachte] tegen het gezicht van de man, waardoor het hoofd van de man naar achteren ging. [verdachte] gaf de man twee “voetvegen” tegen het hoofd.
[verdachte] trok [medeverdachte] bij de man vandaan. [medeverdachte] trok zich los en [verdachte] probeerde hem mee te trekken maar [medeverdachte] bleef staan. [verdachte] liep langzaam weg. De man probeerde op te staan en stond met handen en voeten op de grond. [medeverdachte] liep naar de man, spreidde zijn armen en hief zijn rechter been op en trapte met kracht naar beneden tegen het hoofd van de man. Deze viel meteen op de grond en bleef roerloos liggen.
Bij [slachtoffer] werd onder andere het navolgende letsel vastgesteld: een zwelling links boven op het hoofd, een geheel rood verkleurde linker oorschelp, een blauwe verkleuringen onder het linkeroog, op de linker bovenarm en op het linker onderbeen.
[getuige 1] stond in de Leeuwenstraat en zag dat er een man op straat lag en dat deze man in elkaar werd geslagen en vooral tegen zijn hoofd werd geschopt door twee jongens.
[getuige 2] zag dat er een man op de grond lag en dat deze man meerdere schoppen tegen zijn hoofd kreeg van twee Marokkaanse jongens.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 januari 2015 samen met zijn medeverdachte [medeverdachte] in Hilversum was. Zij hadden daar met een man gevochten. Hij had de man hard geschopt.
(bewijs)overwegingen
Partiele vrijspraak geweldshandeling laatste gedachtestreepje
De rechtbank is, met de raadsman, van oordeel dat het medeplegen door verdachte van de geweldshandeling, het trappen tegen het hoofd van [slachtoffer] terwijl deze op probeerde te staan, zoals deze ten laste is gelegd onder het laatste gedachtestreepje, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De medeverdachte [medeverdachte] was door verdachte weggetrokken bij [slachtoffer]. [medeverdachte] is, terwijl [slachtoffer] op probeerde te staan en op handen en knieën zat, teruggelopen naar [slachtoffer] en heeft hem tegen zijn hoofd naar de grond getrapt. Verdachte had op dat moment afstand genomen van [slachtoffer] en van het daarna door [medeverdachte] toegepaste geweld.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging
Schoppen tegen het hoofd
Uit de verklaringen van [slachtoffer], [getuige 1] en [getuige 2] volgt dat [slachtoffer] meermalen tegen zijn hoofd is geschopt. Voorts is er bij [slachtoffer] onder andere letsel aan zijn hoofd vastgesteld. Verdachte heeft verklaard dat hij met [slachtoffer] heeft gevochten en deze hard geschopt had. De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van de verbalisanten [A] en [B] bij het uitkijken van de camerabeelden, zoals deze zijn neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van het slachtoffer, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Er is sprake geweest van een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden ten gevolge van het handelen van verdachte. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte [slachtoffer] tegen de grond gewerkt. Daarop volgde een ware explosie van geweld waarbij [slachtoffer], terwijl hij op de grond lag en of zich niet tegen het geweld kon verdedigen, of daar niet toe in staat was, door beide verdachten meerdere malen met geschoeide voeten met kracht op diverse plaatsen op/tegen zijn hoofd werd geschopt. Voorts werd [slachtoffer], terwijl zijn hoofd op de harde ondergrond lag, van boven af op zijn hoofd gestampt. Niet blijkt van enige terughoudendheid van verdachte of zijn mededader bij het schoppen, trappen, ‘hakken’ of stompen van die [slachtoffer], noch in de plaats waar zij [slachtoffer] raakten of probeerden te raken, noch in de kracht van hun inzet.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is. Verdachte moet geacht worden daarvan op de hoogte te zijn. De gedragingen van verdachte en zijn medeverdachte kunnen dan ook, met name gelet op de kracht en frequentie van de trappen tegen nota bene het hoofd van [slachtoffer], naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer op een bepaald gevolg gericht te zijn geweest, in dit geval het veroorzaken van de dood van [slachtoffer], dat het behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is de rechtbank niet gebleken.
Op basis van het bovenstaande wordt het verweer van de verdediging, dat geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer], verworpen.
Medeplegen
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van medeplegen. Verdachte is samen met zijn medeverdachte achter [slachtoffer] aangelopen. Zij hebben hem samen tegen de grond gewerkt, waarna de hiervoor omschreven geweldshandelingen door beide verdachten werden gepleegd. Verdachte heeft zich op geen enkel moment gedistantieerd van het door hem en zijn medeverdachte op [slachtoffer] uitgeoefende geweld en heeft van het begin tot het eind actief deelgenomen aan voornoemde geweldshandelingen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom gesproken worden van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte ten aanzien van de poging tot doodslag.
De rechtbank acht, gelet op voornoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn medeverdachte ten minste met voorwaardelijk opzet geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven door hem meerdere malen met kracht tegen het hoofd te schoppen.