ECLI:NL:RBMNE:2015:3211

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2015
Publicatiedatum
8 mei 2015
Zaaknummer
3749399
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de Wet Normering Bezoldiging Topfunctionarissen Publieke en Semipublieke Sector op Gesubsidieerde Instelling en Afwijking van Wettelijk Maximum Beëindigingsvergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, stond de vraag centraal of de Wet Normering Bezoldiging Topfunctionarissen Publieke en Semipublieke Sector (WNT) van toepassing was op de stichting Wandelnet en of er een afwijking van de wettelijk vastgestelde beëindigingsvergoeding mogelijk was. De eiser, die van 1 oktober 2006 tot 1 juni 2014 als directeur bij Wandelnet in dienst was, had een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin een beëindigingsvergoeding van € 81.437 bruto was overeengekomen. Echter, Wandelnet had slechts € 66.000,- betaald, met verwijzing naar de WNT, die een maximum aan beëindigingsvergoedingen stelt.

De kantonrechter oordeelde dat Wandelnet in de jaren 2011 tot en met 2013 voldeed aan de criteria van de WNT, maar dat het niet bewezen was dat dit ook voor 2014 het geval was. De eiser betwistte dat Wandelnet in 2014 meer dan € 500.000,- aan subsidies had ontvangen, maar Wandelnet bracht bewijs dat dit bedrag wel degelijk was overschreden. De rechter concludeerde dat de WNT van toepassing was en dat de overeengekomen beëindigingsvergoeding in strijd was met de wet.

De eiser stelde dat partijen op basis van artikel 7:902 BW van de dwingendrechtelijke bepalingen van de WNT mochten afwijken, maar de rechter oordeelde dat er geen bewijs was dat partijen de onzekerheid over de WNT hadden willen beëindigen met de vaststellingsovereenkomst. Bovendien was de overeengekomen vergoeding in strijd met de openbare orde, waardoor deze nietig was. De rechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 3749399 AC EXPL 15-62 WL/1132
Vonnis van 13 mei 2015
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: mr. D.J.B. de Wolff,
tegen:
de stichting
Stichting Wandelnet,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen Wandelnet,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. J. Oskam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is van 1 oktober 2006 tot 1 juni 2014 in dienst geweest bij Wandelnet, laatstelijk in de functie van directeur. De aanstellingsomvang bedroeg 88%, tegen een salaris van € 5.027,62 bruto, te vermeerderen met vakantiegeld.
2.2.
Op 21 maart 2014 hebben partijen een overeenkomst gesloten ter beëindiging van het dienstverband (hierna: de vaststellingsovereenkomst). Daarbij zijn partijen onder meer overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 juni 2014 en dat Wandelnet aan [eiser] een beëindigingsvergoeding betaalt conform de kantonrechtersformule van € 81.437 bruto, waarbij de zogeheten C-factor is gesteld op 1.
2.3.
Betaling van die beëindigingsvergoeding diende uiterlijk 14 juni 2014 plaats te vinden. Op enig moment heeft Wandelnet een bedrag van € 66.000,- bruto voldaan, en heeft daarbij verwezen naar de maximale vergoeding als vastgelegd in de Wet Normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: WNT). Het meerdere is onbetaald gebleven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Wandelnet om aan [eiser] te voldoen € 14.771 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2014 tot de dag van algehele voldoening en de buitengerechtelijke kosten van € 875,00, met veroordeling van Wandelnet in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiser] dat Wandelnet jegens [eiser] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen ingevolge de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, door niet de volledige overeengekomen beëindigingsvergoeding te betalen. Ten aanzien van de WNT stelt [eiser] primair dat partijen bij de vaststellingsovereenkomst van de in die wet opgenomen dwingendrechtelijke bepaling mochten afwijken. Subsidiair heeft WNT gesteld dat de WNT niet van toepassing is op Wandelnet, zodat deze niet aan nakoming in de weg staat.
3.3.
Wandelnet heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Kern van het geschil betreft de vraag of Wandelnet, in het licht van de bepalingen van de WNT, de overeengekomen beëindigingsvergoeding diende te betalen. Nu voor de beoordeling van zowel de primaire als de subsidiaire grondslag van de vordering de toepasselijkheid en de strekking van de WNT van belang zijn, ziet de kantonrechter aanleiding deze eerst te behandelen.
Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector
4.2.
De WNT is ingevoerd per 1 januari 2013 en heeft tot doel om bezoldigingen en vergoedingen in de publieke en semipublieke sector te maximeren. Tussen partijen is onder meer in geschil of Wandelnet op grond van artikel 1.3 onder c WNT onder de werkingssfeer van die wet valt. Ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst luidde voornoemd artikel (voor zover van belang) als volgt:
“De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op:
c. in Nederland gevestigde rechtspersonen die een of meer subsidies ontvangen als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, van de algemene wet bestuursrecht, die tezamen meer bedragen dan 50% van de jaarlijkse inkomsten van de rechtspersoon […],”
4.3.
Wel lag op dat moment reeds de “Aanpassingswet Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector” ter behandeling in de Eerste Kamer. Bij die wet, die op 28 juni 2014 in werking is getreden met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 is artikel 1.3 onder c gewijzigd en is (voor zover van belang) als volgt komen te luiden:
“De paragrafen 2 en 4 zijn van toepassing op:
c. in Nederland gevestigde rechtspersonen waaraan voor een periode van ten minste drie achtereenvolgende kalenderjaren een of meer subsidies zijn verleend, die samen per kalenderjaar ten minste € 500.000 bedragen en ten minste 50% uitmaken van de inkomsten van de rechtspersoon in dat kalenderjaar[…]”
4.4.
Door het opnemen van de termijn van drie jaar en het drempelbedrag van € 500.000,00 heeft de wetgever willen voorkomen dat op kleine instellingen, de zware controleverplichtingen van de WNT van toepassing zouden worden. De wetgever heeft de toepassing met terugwerkende kracht mogelijk geacht aangezien handhaving van de wet op grond van artikelen 5.2 plaatsvindt aan de hand van de controle van de jaarrekening door een registeraccountant. Om het voornoemde ongewenste effect voor de kleinere semipublieke instellingen over het jaar 2013 te voorkomen, heeft de minister op 12 februari 2014 medegedeeld dat de WNT voor het kalenderjaar 2013 zal worden gehandhaafd alsof het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel reeds is aangenomen (
Stct. 2014, 4792).
4.5.
In de WNT is ten aanzien van de beëindigingsvergoeding van topfunctionarissen het volgende bepaald:
artikel 2.10 lid 1:
“Partijen komen geen uitkeringen overeen wegens beëindiging van het dienstverband, die gezamenlijk meer bedragen dan de som van de beloning en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn over de twaalf maanden voorafgaand aan de beëindiging van het dienstverband, tot ten hoogste € 75 000. In geval van een dienstverband met een kleinere omvang dan het bij de verantwoordelijke gebruikelijk voltijdse dienstverband bedragen de uitkeringen ten hoogste € 75 000, vermenigvuldigd met het aantal uren waarop het dienstverband betrekking heeft en gedeeld door het aantal uren van een voltijds dienstverband.
artikel 1.6 lid 2:
“Voor zover partijen een hogere uitkering wegens beëindiging van het dienstverband overeenkomen dan bij of krachtens deze wet is toegestaan, bedraagt de uitkering van rechtswege het bedrag dat ten hoogste is toegestaan. Betalingen die dat bedrag overschrijden, zijn onverschuldigd betaald, tenzij de betaling voortvloeit uit een rechterlijke uitspraak.”
4.6.
Ten aanzien van de handhaving is in artikel 5.2 WNT, voorzover relevant, bepaald dat de controlerend registeraccountant melding doet aan de verantwoordelijk minister indien de vordering uit onverschuldigde betaling door de (gewezen) topfunctionaris nog niet is terugbetaald. Uit de artikelen 5.4 en 5.5 WNT volgt dat de minister vervolgens bevoegd is om ter handhaving aan partijen een last onder dwangsom op te leggen. Indien niet aan de last wordt voldaan, eist de verantwoordelijk minister de onverschuldigde betaling rechtstreeks op bij de (gewezen) topfunctionaris.
Toepasselijkheid WNT op Wandelnet
4.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat Wandelnet in de jaren 2011 tot en met 2013 voldeed aan de met terugwerkende kracht gewijzigde criteria van artikel 1.3 onder c WNT. Zijdens [eiser] is echter betwist dat dit ook voor 2014 het geval zou zijn, nu niet is gebleken dat Wandelnet ook in dat jaar meer dan € 500.000,- aan subsidie heeft ontvangen. [eiser] heeft ter onderbouwing van haar stelling aangevoerd dat per november 2013, dus nog voor aanvang van het betreffende boekjaar, slechts een fractie van dat bedrag aan subsidie zou zijn toegekend. Wandelnet heeft daarop een concept van de Staat van Baten en Lasten over het jaar 2014 in het geding gebracht, waaruit blijkt dat in 2014 een bedrag van € 679.774 aan subsidies is ontvangen op een totaal van € 1.060,620.
4.8.
Daarmee heeft Wandelnet naar het oordeel van de kantonrechter de stelling van [eiser] dat Wandelnet in 2014 minder dan € 500.000,00 aan subsidie ontving voldoende gemotiveerd betwist. Daarbij is van belang dat het concept is opgesteld door de registeraccountant, die uit hoofde van de wet is belast met de controle op de naleving van de WNT. Zonder nadere onderbouwing van de zijde van [eiser], welke ontbreekt, ziet de kantonrechter dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van dat concept. Anders dan [eiser] betoogt, hoeft van Wandelnet niet te worden gevergd dat zij de onderliggende subsidiebesluiten in het geding brengt, nu de registeraccountant deze betrokken zal hebben bij het opstellen van het concept. Nu uit het concept bovendien blijkt dat de subsidie meer dan 50% van de jaarlijkse inkomsten bedraagt, zal de kantonrechter er dan ook vanuit gaan dat op Wandelnet de WNT in 2014 van toepassing was.
4.9.
Het voorgaande laat overigens onverlet dat niet geheel uitgesloten kan worden dat uit de definitieve jaarcijfers alsnog zou kunnen blijken dat Wandelnet in 2014 niet aan alle criteria van artikel 1.3 onder c WNT heeft voldaan, in welk geval [eiser] alsnog aanspraak zou kunnen maken op het onbetaald gebleven deel van de beëindigingsvergoeding. Nu zij er voor heeft gekozen om reeds voor het opmaken van de jaarcijfers deze procedure aanhangig te maken, is dat een omstandigheid die voor haar risico dient te blijven.
Geldigheid vaststellingsovereenkomst bij afwijking dwingend recht
4.10.
[eiser] heeft betoogd dat partijen op grond van artikel 7:902 BW bij de vaststellingsovereenkomst af konden wijken van de dwingendrechtelijke bepalingen van de WNT. Dat volgt uit de omstandigheid dat er ten tijde van het sluiten van die overeenkomst onzekerheid bestond over de toepasselijkheid van de WNT op Wandelnet, aan welke onzekerheid partijen een einde hebben gemaakt met de vaststellingsovereenkomst, aldus [eiser].
4.11.
Voor een geslaagd beroep op artikel 7:902 BW is echter vereist dat partijen met de in de vaststellingsovereenkomst vervatte beslissing hebben beoogd de gestelde onzekerheid te beëindigen. [eiser] heeft echter geen feiten gesteld waaruit dit zou moeten blijken. Wandelnet heeft te dien aanzien gesteld dat zij er niet mee bekend was dat de overeengekomen vergoeding in strijd zou zijn met de WNT, maar dat zij daarvan slechts achteraf op de hoogte is gesteld door haar accountant. Ook uit de overeenkomst blijkt op geen enkele wijze dat partijen hebben beoogd een einde te maken aan de gestelde onzekerheid. Daarmee is niet gebleken dat (de onzekerheid omtrent) de WNT op enig moment is betrokken bij de totstandkoming van de overeenkomst.
4.12.
Daarmee ligt de vraag voor of de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen beëindigingsvergoeding desondanks aangemerkt moet worden als een vaststelling ter beëindiging van onzekerheid of geschil als bedoeld in artikel 7:902 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter dient deze vraag ontkennend te worden beantwoord. Het overeenkomen van een beëindigingsvergoeding als de onderhavige dient immers ter voorkoming van de onzekerheid die gepaard gaat met een ontbindingsverzoek op grond van artikel 7:685 lid 1 BW en de ten gevolge daarvan eventueel door de kantonrechter vast te stellen vergoeding. Daarbij is mede van belang dat partijen deze vergoeding hebben begroot conform de kantonrechtersformule.
4.13.
Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat ook indien partijen wel zouden hebben beoogd de onzekerheid omtrent de toepasselijkheid van de WNT te beëindigen, de vaststellingsovereenkomst niet geldig is nu deze in strijd is met de openbare orde. Uit het systeem van de wet, waarbij de onafhankelijk registeraccountant verplicht is melding te doen van vergoedingen die het maximum overstijgen en partijen verplicht zijn het onverschuldigd betaalde terug te vorderen, bij gebreke waarvan de minister handhavend zal optreden, volgt immers dat de wetgever heeft beoogd geen uitzonderingen toe te staan anders dan de enkele uitzondering van een door de (kanton)rechter toe te kennen vergoeding. Een en ander blijkt ook uit de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp, waarin ten aanzien van de beëindigingsvergoeding het volgende is opgenomen:
“Het huidige kabinet is bovendien van mening dat in de wet geen mogelijkheden en gronden voor uitzonderingen op deze regel moeten worden opgenomen. Het kabinet wil voorkomen dat met het opnemen van een lijst van gronden voor afwijking het risico op ontduiking van de wet wordt vergroot. Het niet wettelijk regelen van deze gronden voor afwijking laat onverlet dat partijen kunnen besluiten achteraf de eventuele onrechtmatigheid van het ontslag en de vergoeding van de door die onrechtmatigheid geleden schade voor te leggen aan een rechter.
Om ontduiking van het normeringregime van onderhavig voorstel van wet te voorkomen, stelt het kabinet in navolging van de commissie Dijkstal en het regeerakkoord voor de ontslaguitkeringen op twee manieren te begrenzen. Enerzijds om afspraken over ontslagvergoedingen hoger dan een jaarsalaris te verbieden, anderzijds door afspraken over ontslagvergoedingen hoger (dan, Ktr) € 75 000 te verbieden. Een hogere vergoeding is onverschuldigd betaald. Een eventuele schenking of kwijtschelding van de door de onverschuldigde betaling ontstane vordering is nietig.” (Kamerstukken II 2010/11, 32 600, nr. 3, p. 6)
4.14.
Bij het voorgaande, met in achtneming van het feit dat de WNT tot stand is gekomen naar aanleiding van maatschappelijke wens om de bezoldigingen bij instellingen die met publiek geld worden gefinancierd de beteugelen, past geen ander oordeel dan dat vaststellingsovereenkomsten waarmee wordt beoogd hogere beëindigingsvergoedingen dan het vastgestelde maximum te betalen in strijd zijn met de openbare orde.
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat artikel 7:902 BW niet op de in de vaststellingsovereenkomst opgenomen beëindigingsvergoeding van toepassing is, zodat partijen daarmee niet van dwingend recht af mochten wijken. De tussen partijen overeengekomen beëindigingsvergoeding zoals opgenomen in artikel H.1. van de vaststellingsovereenkomst is op grond van artikel 3:40 lid 1 derhalve nietig wegens strijdigheid met dwingend recht.
4.16.
Aangenomen moet worden dat indien partijen zich ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomst bewust waren geweest van de toepasselijkheid van de WNT, zij een beëindigingsvergoeding conform de bepalingen van de WNT zouden zijn overeengekomen, zodat op grond van artikel 3:42 BW omzetting plaats vindt in die zin dat de beëindigingsvergoeding niet meer bedraagt dan het in artikel 2.10 lid 1 WNT bepaalde maximum.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering zal worden afgewezen.
4.18.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Wandelnet worden begroot op € 600,00 (2 punten x tarief € 300,00) aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Wandelnet, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2015.