Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
Stct. 2014, 4792).
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, stond de vraag centraal of de Wet Normering Bezoldiging Topfunctionarissen Publieke en Semipublieke Sector (WNT) van toepassing was op de stichting Wandelnet en of er een afwijking van de wettelijk vastgestelde beëindigingsvergoeding mogelijk was. De eiser, die van 1 oktober 2006 tot 1 juni 2014 als directeur bij Wandelnet in dienst was, had een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin een beëindigingsvergoeding van € 81.437 bruto was overeengekomen. Echter, Wandelnet had slechts € 66.000,- betaald, met verwijzing naar de WNT, die een maximum aan beëindigingsvergoedingen stelt.
De kantonrechter oordeelde dat Wandelnet in de jaren 2011 tot en met 2013 voldeed aan de criteria van de WNT, maar dat het niet bewezen was dat dit ook voor 2014 het geval was. De eiser betwistte dat Wandelnet in 2014 meer dan € 500.000,- aan subsidies had ontvangen, maar Wandelnet bracht bewijs dat dit bedrag wel degelijk was overschreden. De rechter concludeerde dat de WNT van toepassing was en dat de overeengekomen beëindigingsvergoeding in strijd was met de wet.
De eiser stelde dat partijen op basis van artikel 7:902 BW van de dwingendrechtelijke bepalingen van de WNT mochten afwijken, maar de rechter oordeelde dat er geen bewijs was dat partijen de onzekerheid over de WNT hadden willen beëindigen met de vaststellingsovereenkomst. Bovendien was de overeengekomen vergoeding in strijd met de openbare orde, waardoor deze nietig was. De rechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.