ECLI:NL:RBMNE:2015:3241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2015
Publicatiedatum
11 mei 2015
Zaaknummer
388573 / HA RK 15-67
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in familierechtelijke procedure

Op 8 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E.A.C. Nijhof-Top, tegen mr. L.P. de Haas, die als familierechter optrad in een procedure tussen verzoekster en de heer [A]. Verzoekster stelde dat er sprake was van zowel objectieve als subjectieve partijdigheid van de rechter. Ze voerde aan dat de rechter onvoldoende voorbereid was en niet op de hoogte was van de stukken die haar waren toegezonden. Daarnaast vond verzoekster het onterecht dat de rechter de heer [A] toestond om een jaaropgave in het geding te brengen, terwijl de partijen al eerder de gelegenheid hadden gehad om stukken in te dienen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2015 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, maar mr. De Haas was niet verschenen.

De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat de procedurele beslissing om de jaaropgave toe te laten niet ongebruikelijk is in alimentatiezaken en dat verzoekster de gelegenheid heeft gekregen om op deze stukken te reageren. De rechtbank oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet voldoende waren om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van zodanige omstandigheden.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de procedure tussen verzoekster en de heer [A] voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingslocatie Lelystad
Zaaknummer: WK2015/14
Rekestnummer: 388573 / HA RK 15-67
beslissing van 8 mei 2015 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek in de zin van artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster tot wraking,
gemachtigde: mr. E.A.C. Nijhof-Top,
verder ook te noemen verzoekster.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 maart 2015
  • de schriftelijke reactie van mr. De Haas van 14 april 2015
  • de pleitnota van de zijde van verzoekster
  • de aantekeningen van de griffier van de behandeling op 24 april 2015.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen, bijgestaan door de mr. Nijhof-Top. Mr. De Haas is niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. L.P. de Haas (hierna: de rechter) als familierechter in de procedure tussen [A] en verzoekster.
2.2.
Verzoekster heeft ter onderbouwing van het wrakingsverzoek aangevoerd dat zij van mening is dat sprake is van objectieve en subjectieve partijdigheid. Zij stelt dat de rechter onvoldoende was voorbereid en de haar toegezonden stukken niet kende. Voorts stond de rechter toe dat de heer [A] nog een jaaropgave 2014 in het geding bracht, terwijl partijen de gelegenheid hadden gehad om tot 10 dagen voor de zitting stukken in het geding te brengen. Toen haar gemachtigde aan de rechter wilde uitleggen dat zij niet kon reageren op hetgeen ter zitting door de man naar voren was gebracht omdat zij geen stukken had, werd zij door de rechter afgekapt, aldus verzoekster. Verzoekster stelt dat zij zich daardoor niet serieus genomen voelde, welk gevoel haar dochter tijdens haar verhoor door de rechter eveneens had.
2.3.
De rechter heeft de rechtbank bericht dat zij niet berust in het wrakingsverzoek. Zij heeft het navolgende aangevoerd. Ondanks de bezwaren van mr. Nijhof-Top heeft zij de heer [A] de gelegenheid gegeven om nog een jaaropgave 2014 in het geding te brengen, ondanks dat hij daartoe al in de gelegenheid was gesteld. Vervolgens heeft zij verzoekster een termijn van een week gegeven om op de jaaropgave te reageren. Hetgeen in alimentatiezaken geen ongebruikelijke gang van zaken is. Uit de jaaropgave blijkt over het algemeen meer exact het inkomen, hetgeen ook in het voordeel van verzoekster kan zijn.
Vervolgens heeft zij mr. Nijhof-Top het woord gegeven om inhoudelijk te reageren op het hetgeen de heer [A] naar voren had gebracht. In plaats van een inhoudelijke reactie wilde zij wederom de beslissing over het overleggen van de jaaropgave ter discussie stellen, waarop zij heeft aangegeven dat zij enkele een inhoudelijke reactie wilde.

3.De beoordeling

3.1.
Voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek is de toepasselijke norm gegeven in artikel 36 Rv. Daarin is bepaald dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de Mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is.
Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten of omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de partij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.3.
In deze zaak is dat niet het geval. De door verzoekster aangevoerde gronden betreffen geen feiten of omstandigheden die reden geven te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. Het feit dat de rechter onvoldoende voorbereid zou zijn omdat de namens verzoekster in het geding gebrachte stukken bij aanvang van de mondelinge behandeling niet in haar dossier aanwezig waren, biedt daarvoor onvoldoende grond. Daarbij wordt opgemerkt dat is gebleken dat mr. Nijhof-Top een verkeerd dossiernummer op de stukken had vermeld, hetgeen de oorzaak zou kunnen zijn van het feit dat de stukken zich niet in het dossier bevonden.
Ook het feit dat de rechter heeft toegestaan dat de wederpartij van verzoekster nog nadere stukken in het geding mocht brengen, ondanks dat deze partij daar reeds eerder de gelegenheid voor had gehad, rechtvaardigt niet het oordeel dat er sprake is van partijdigheid aan de zijde van de rechter. Dit betreft een processuele beslissing die tot de rechterlijke vrijheid behoort. Daar komt nog bij dat de rechter verzoekster in de gelegenheid heeft gesteld om op deze stukken te reageren, hetgeen mr. Nijhof-Top namens verzoekster ook heeft gedaan.
Ten slotte komt uit de processtukken niet naar voren dat sprake is geweest van een zodanige bejegening van verzoekster en haar dochter dat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is te achten. Daarbij merkt de rechtbank op dat op de zitting mogelijk over en weer wel sprake is geweest van enige irritatie, maar dat dit toch niet toereikend is voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
3.4.
Het bovenstaande in ogenschouw nemend is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de rechter partijdig is dan wel dat de schijn van partijdigheid is gewekt. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking van mr. De Haas af;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker en mr. De Haas, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Familie en de president van deze rechtbank
4.3.
bepaalt dat de procedure tussen verzoekster en de heer [A] dient te worden voorgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. O.E. Mulder, P.S. Elkhuizen-Koopmans en A. van Holten, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Weistra en in openbaar uitgesproken op 8 mei 2014.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.