Op 8 mei 2015 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen in een wrakingszaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoekster, vertegenwoordigd door mr. E.A.C. Nijhof-Top, tegen mr. L.P. de Haas, die als familierechter optrad in een procedure tussen verzoekster en de heer [A]. Verzoekster stelde dat er sprake was van zowel objectieve als subjectieve partijdigheid van de rechter. Ze voerde aan dat de rechter onvoldoende voorbereid was en niet op de hoogte was van de stukken die haar waren toegezonden. Daarnaast vond verzoekster het onterecht dat de rechter de heer [A] toestond om een jaaropgave in het geding te brengen, terwijl de partijen al eerder de gelegenheid hadden gehad om stukken in te dienen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 maart 2015 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, maar mr. De Haas was niet verschenen.
De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat de procedurele beslissing om de jaaropgave toe te laten niet ongebruikelijk is in alimentatiezaken en dat verzoekster de gelegenheid heeft gekregen om op deze stukken te reageren. De rechtbank oordeelde dat de door verzoekster aangevoerde gronden niet voldoende waren om te twijfelen aan de onpartijdigheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. In dit geval was er geen sprake van zodanige omstandigheden.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat de procedure tussen verzoekster en de heer [A] voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 mei 2015.